Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0059

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 april 1993.
    Hauptzollamt Hamburg-St. Annen tegen Ebbe Sönnichsen GmbH.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
    Invoerrechten - Bepaling van douanewaarde van goederen die gebreken vertonen.
    Zaak C-59/92.

    Jurisprudentie 1993 I-02193

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:167

    61992J0059

    ARREST VAN HET HOF (EERSTE KAMER) VAN 29 APRIL 1993. - HAUPTZOLLAMT HAMBURG-ST. ANNEN TEGEN EBBE SOENNICHSEN GMBH. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: BUNDESFINANZHOF - DUITSLAND. - INVOERRECHTEN - BEPALING VAN DOUANEWAARDE VAN GOEDEREN DIE GEBREKEN VERTONEN. - ZAAK C-59/92.

    Jurisprudentie 1993 bladzijde I-02193


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Gemeenschappelijk douanetarief ° Douanewaarde ° Vermindering wegens beschadiging van goederen ° Inaanmerkingneming ongeacht tijdstip van risico-overgang op koper

    (Verordening nr. 1224/80 van de Raad, art. 1, 3 en 8; verordening nr. 1495/80 van de Commissie, art. 4, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1580/81)

    Samenvatting


    Artikel 4, tweede zin, van verordening nr. 1495/80 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening nr. 1224/80 inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1580/81, moet aldus worden uitgelegd, dat geen onderscheid moet worden gemaakt al naar gelang een beschadiging van de goederen, die de douanewaarde ervan vermindert, zich vóór dan wel na de overgang van het risico op de koper heeft voorgedaan.

    Partijen


    In zaak C-59/92,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Hauptzollamt Hamburg-St. Annen

    en

    Ebbe Soennichsen GmbH,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 4, tweede zin, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen (PB 1980, L 154, blz. 14), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1580/81 van de Commissie van 12 juni 1981 (PB 1981, L 154, blz. 36), en van artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (PB 1980, L 134, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresident, R. Joliet en D. A. O. Edward, rechters,

    advocaat-generaal: M. Darmon

    griffier: J.-G. Giraud

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    ° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright en A. Ridout, Brits ambtenaar, bij de juridische dienst gedetacheerd in het kader van de uitwisseling met nationale ambtenaren, als gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Rabe, advocaat te Hamburg,

    ° Ebbe Soennichsen GmbH, vertegenwoordigd door K. Landry, advocaat te Hamburg,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 31 maart 1993,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 10 december 1991, ingekomen bij het Hof op 27 februari 1992, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 4, tweede zin, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen (PB 1980, L 154, blz. 14), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1580/81 van de Commissie van 12 juni 1981 (PB 1981, L 154, blz. 36), en van artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (PB 1980, L 134, blz. 1).

    2 Deze vragen luiden als volgt:

    "1) Moet artikel 4, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 (PB 1980, L 154, blz. 14), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1580/81 van de Commissie (PB 1981, L 154, blz. 36), ook worden toegepast wanneer de gekochte goederen reeds voordat het risico voor eventuele beschadiging op de koper is overgegaan (risico-overgang), de waarde verminderende gebreken (ondeugdelijkheid) vertoonden?

    2) Zo neen: moet artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 (PB 1980, L 134, blz. 1) aldus worden uitgelegd, dat de transactiewaarde alleen wordt bepaald op basis van de overeenkomst over een nieuwe koopprijs die rekening houdt met de vastgestelde gebreken van de goederen, of is beslissend dat de overeenkomst waarbij de oorspronkelijke koopprijs is gewijzigd, ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd?"

    3 Voor de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport van de rechter-rapporteur.

    4 Om de redenen vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal van 31 maart 1993, moet op de vragen van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat artikel 4, tweede zin, van verordening nr. 1495/80 (reeds aangehaald), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1580/81 (reeds aangehaald), aldus moet worden uitgelegd, dat geen onderscheid moet worden gemaakt al naar gelang een beschadiging van de goederen, die de douanewaarde ervan vermindert, zich vóór dan wel na de overgang van het risico op de koper heeft voorgedaan.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    5 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 10 december 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    Artikel 4, tweede zin, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1580/81 van de Commissie van 12 juni 1981, moet aldus worden uitgelegd, dat geen onderscheid moet worden gemaakt al naar gelang een beschadiging van de goederen, die de douanewaarde ervan vermindert, zich vóór dan wel na de overgang van het risico op de koper heeft voorgedaan.

    Top