Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991TO0051

    Beschikking van de president van de vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg van 1 augustus 1991.
    Paul Edwin Hoyer tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Kort geding.
    Zaak T-51/91 R.

    Jurisprudentie 1991 II-00679

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1991:46

    61991B0051

    BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN DE VIJFDE KAMER VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG VAN 1 AUGUSTUS 1991. - PAUL EDWIN HOYER TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - KORTGEDING. - ZAAK T-51/91 R.

    Jurisprudentie 1991 bladzijde II-00679


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Zuiver geldelijke schade

    (EEG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

    Samenvatting


    Voor de beoordeling van het in artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht genoemde spoedeisend karakter van een verzoek in kort geding moet worden uitgegaan van de noodzaak om voorlopig uitspraak te doen ten einde te voorkomen dat de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt, ernstige en onherstelbare schade lijdt.

    Zuiver geldelijke schade kan in beginsel niet als onherstelbaar worden beschouwd, voor zover daarvoor later financieel herstel kan worden geboden. De rechter behoort echter de bijzondere omstandigheden van ieder afzonderlijk geval te onderzoeken en op grond daarvan te beoordelen of de onverwijlde tenuitvoerlegging van het besluit voor verzoeker onherstelbare, niet door vernietiging daarvan in de procedure ten gronde goed te maken schade veroorzaakt.

    Partijen


    In zaak T-51/91 R,

    Paul Edwin Hoyer, voormalig tijdelijk functionaris van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Hoeilaart (België), vertegenwoordigd door mr. G. van der Wal, advocaat te Brussel, lid van de Orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, ten kantore van Aloyse May, advocaat, Grand-rue 31,

    verzoeker,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Griesmar, juridisch adviseur, en door P. Lafili, lid van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van G. Berardis, lid van de juridische dienst, Centre Wagner,

    verweerster,

    betreffende een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het bij brief van 11 maart 1991 medegedeelde besluit van verweerster tot beëindiging met ingang van 14 juni 1991 van verzoekers overeenkomst tot aanstelling als tijdelijk functionaris voor onbepaalde duur,

    geeft

    de president van de Vijfde kamer van het Gerecht,

    waarnemende voor de president van het Gerecht conform de artikelen 106, alinea 2, en artikel 9, alinea 1, van het Reglement voor de procesvoering,

    de navolgende

    Beschikking

    Overwegingen van het arrest


    Feiten en procesverloop

    1 Bij verzoekschrift ingeschreven ter griffie op 27 juni 1991 heeft verzoeker krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna te noemen: Statuut) juncto artikel 46 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna te noemen: RAP) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beslissing van verweerster medegedeeld aan verzoeker bij brief van 11 maart 1991, inhoudende de beëindiging met ingang van 14 juni 1991 van diens overeenkomst tot aanstelling als tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd.

    2 Bij afzonderlijke akte, op dezelfde dag ter griffie ingeschreven, heeft verzoeker tevens krachtens de artikelen 185 en 186 EEG-Verdrag een verzoek ingediend, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de ontslagbeslissing met bepaling dat de overeenkomst tot aanstelling als tijdelijk functionaris hangende de procedure ten gronde dient te worden voortgezet.

    3 Verweerster heeft op 8 juli 1991 schriftelijk van antwoord gediend. Op 30 juli 1991 hebben partijen haar standpunten mondeling toegelicht.

    4 Alvorens de gegrondheid van het verzoek in kort geding te onderzoeken zal de achtergrond van het geschil van partijen beknopt worden weer te geven.

    5 Verzoeker is per 1 oktober 1983 toegelaten tot een opleidingsstage bij de Gemeenschappelijke Tolken- en conferentiedienst (hierna te noemen: GTCD) van de Commissie. Het stagecontract had aanvankelijk een looptijd van twee maanden. Het zou met twee maanden en vervolgens opnieuw met twee maanden worden verlengd indien verzoeker zou slagen voor de examens die steeds aan deze verlengingen vooraf gingen.

    6 Na kennelijk de tussenliggende examens met goed gevolg te hebben afgelegd, is verzoeker geslaagd voor het examen afgenomen aan het einde van de stage. Daarna is hij bij arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 1984 aangesteld als tijdelijk functionaris bij de GTCD met standplaats Brussel, belast met de functie van tolk en geplaatst in de categorie LA, rang 7. Het betrof een ambt als bedoeld in artikel 2, sub b, RAP. Deze overeenkomst gold voor twee jaar.

    7 De overeenkomst is met ingang van 1 april 1986 verlengd tot 31 maart 1987.

    8 Vervolgens is verzoeker bij arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden met ingang van 1 april 1987 aangesteld als tijdelijk functionaris belast met de functie van tolk in categorie LA, rang 7, bij de GTCD. Dit betrof een ambt als bedoeld in artikel 2, sub a, RAP.

    9 Bij brief van 2 oktober 1987 is deze overeenkomst met zes maanden verlengd tot 31 maart 1988.

    10 Hierna is de overeenkomst bij brief van 10 mei 1988 voor onbepaalde tijd verlengd. Deze brief bevat onder meer de volgende passage: "De arbeidsvoorwaarden en de andere in de overeenkomst vastgestelde bepalingen blijven ongewijzigd. Het spreekt vanzelf dat U zich moet aanmelden voor het eerstvolgende externe vergelijkende onderzoek voor tolken/adjunct-tolken dat voor U open zou staan; mocht U hiervoor niet slagen dan zal Uw contract worden opgezegd".

    11 In juni 1989 publiceerde de Commissie aankondigingen voor twee interne vergelijkende onderzoeken, het eerste voor tolken (LA 7/6) onder nummer COM/LA/1/89 en het tweede voor adjunct-tolken (LA 8) nummer COM/LA/2/89. Verzoeker schreef zich in voor het vergelijkende onderzoek COM/LA/2/89. Op 6 december 1990 nam hij deel aan het mondelinge gedeelte daarvan, waarbij de toetsen consecutief tolken Duits-Nederlands, Frans-Nederlands en Nederlands-Duits werden afgelegd. Verzoeker is niet toegelaten tot de overige onderdelen van het onderzoek.

    12 Bij brief van 8 maart 1991 is verzoeker medegedeeld dat de jury hem niet op de lijst van geschikte kandidaten had geplaatst. Tegen deze beslissing heeft verzoeker bij het Gerecht beroep ingesteld, waar het onder nummer T-43/91 is ingeschreven. Deze zaak is nog hangende.

    13 Bij brief van 11 maart 1991 heeft de directeur-generaal Personeelszaken en algemeen beheer van de Commissie verzoeker medegedeeld dat het daartoe bevoegde gezagsorgaan overeenkomstig artikel 5 van de arbeidsovereenkomst had besloten zijn aanstelling als tijdelijk functionaris te beëindigen. Met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden werd de aanstelling op 14 juni 1991 's avonds beëindigd.

    14 De antwoordtermijn van de door verzoeker op 7 juni 1991 ingediende klacht tegen de beëindiging van zijn aanstelling als tijdelijk functionaris is nog niet verstreken. De procedure ten principale voor het Gerecht is ingevolge artikel 91, lid 4, van het Statuut opgeschort totdat een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht wordt genomen.

    In rechte

    15 Ingevolge artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dient een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling een duidelijke omschrijving te bevatten van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

    16 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of de gevraagde voorlopige maatregel spoedeisend is in dier voege dat het noodzakelijk is dat zij nog vòòr de beslissing ten gronde wordt genomen om te voorkomen dat verzoeker ernstige en onherstelbare schade lijdt.

    17 In dit verband heeft verzoeker gesteld dat hij ten gevolge van het te verwachten tijdsverloop tot de beslissing ten gronde ernstige en onherstelbare schade zal lijden. Hij stelt dat de tijdelijke en ernstige inkomensachteruitgang grote bezwaren en nadelen voor hem heeft in verband met aangegane verplichtingen en het gedurende meer dan zeven jaren gebruikelijke inkomen. Verzoeker benadrukt dat waar (dreigende) financiële schade in andere zaken niet wordt beschouwd als ernstige en onherstelbare schade dit in ambtenarenzaken, althans in casu, anders is aangezien; het betreft het inkomen van een privé-persoon, die rechtstreeks geraakt wordt door een ernstige inkomensdaling ook al heeft die een tijdelijk karakter. Voorts acht verzoeker vooral de dreigende achteruitgang van zijn vaardigheden door een langere periode van non-activiteit van belang. Het zou een onevenredig grote inspanning vergen om later het gemis aan dagelijkse praktijk en ervaring te herstellen. Werkzaamheden buiten de Commissie, aldus verzoeker, zijn van zodanige andere aard dat deze, voor zover al beschikbaar, geen reëel alternatief vormen. Verzoeker is van oordeel dat de Commissie geen enkel nadeel zal ondervinden van continuering van zijn aanstelling in afwachting van een beslissing in de zaak ten gronde.

    18 Verweerster is daarentegen van oordeel dat de zaak geen spoedeisend karakter heeft, aangezien verzoeker tot 26 juni 1991, dat wil zeggen tot na de ingangsdatum van het ontslag, heeft stilgezeten alvorens voorlopige maatregelen te verzoeken. Voorts meent zij dat de geldelijke schade die verzoeker lijdt ten gevolge van het wegvallen van zijn inkomen als tijdelijk functionaris hem geen ernstige en onherstelbare schade doet toekomen. Ingevolge artikel 28 bis, lid 3, RAP kan verzoeker immers aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering. Daarnaast ontvangt verzoeker een gezinstoelage en een maandelijkse kindertoelage. Ten aanzien van het gestelde verlies aan professionele vaardigheden werpt verweerster tegen dat verzoeker daarmee tewerkstellingsmogelijkheden buiten de Commissie miskent. Voorts merkt zij op dat verzoeker zich nog niet als kandidaat free-lance tolk bij de GTCD heeft aangemeld.

    19 Volgens vaste rechtspraak kan zuiver geldelijke schade in beginsel niet als onherstelbaar of zelfs moeilijk te herstellen worden beschouwd, voor zover daarvoor later financieel herstel kan worden geboden. De rechter behoort echter - met inachtneming van het belang van de betrokken instelling bij de uitvoering van het bestreden besluit - de bijzondere omstandigheden van ieder afzonderlijk geval te onderzoeken en op grond daarvan te beoordelen of de onverwijlde tenuitvoerlegging van het besluit voor verzoeker onherstelbare, niet door vernietiging daarvan in de procedure ten gronde goed te maken schade veroorzaakt.

    20 Artikel 28 bis, lid 1, RAP bepaalt dat de gewezen tijdelijke functionaris die na beëindiging van zijn dienst bij een instelling van de Europese Gemeenschappen werkloos is, onder bepaalde voorwaarden een maandelijkse werkloosheidsuitkering ontvangt. Volgens lid 3 van dat artikel wordt deze uitkering vastgesteld op 60 % van het basissalaris gedurende de eerste twaalf maanden, op 45 % van de dertiende tot en met de achttiende maand en op 30 % van de negentiende tot en met de vierentwintigste maand, met dien verstande dat de aldus vastgestelde uitkeringen niet minder dan 30 000 BFR en niet meer dan 60 000 BFR bedragen. Ingevolge artikel 28 bis, lid 5, RAP heeft de gewezen tijdelijke functionaris die een werkloosheidsuitkering ontvangt, recht op gezinstoelagen als bedoeld in artikel 67 Statuut en, onder zekere voorwaarden, recht op dekking van ziekterisico' s voor zich en zijn gezinsleden.

    21 Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker opgemerkt, dat zijn maandelijks netto arbeidsinkomen zal dalen van in totaal circa 176 000 BFR naar 60 000 BFR aan werkloosheidsuitkering (exclusief toelagen) en dat daardoor liquiditeitsproblemen zullen ontstaan. Voorts zal volgens verzoeker achteruitgang van levensstandaard volgen.

    22 Aan verzoeker kan worden toegegeven dat aldus sprake is van een relatief niet onaanzienlijke achteruitgang in arbeidsinkomsten, doch op grond daarvan kan niet zonder meer worden aangenomen dat ernstige en blijvende schade aan de kant van verzoeker zal ontstaan, ook niet indien hij zoals hij stelt een maandelijkse huurlast van 30 000 BFR heeft. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling immers bevestigd dat verzoeker conform de daarvoor geldende regelingen maandelijks de werkloosheidsuitkering en gezinstoelagen zal ontvangen.

    23 Verzoeker heeft voorts aangevoerd ernstige en onherstelbare schade te zullen lijden door achteruitgang van zijn vaardigheden als tolk indien hij gedurende langere tijd niet als zodanig werkzaam zou zijn en dat herstel van zijn vaardigheden onevenredig grote inspanningen zal vergen.

    24 Op grond van dit betoog kan niet worden aangenomen dat verzoeker inderdaad ernstige en blijvende schade zal lijden. Verzoeker geeft immers te kennen dat herstel van zijn vaardigheden als tolk na een periode van non-activiteit in principe mogelijk is. Daarbij komt dat het verlies van vaardigheden door hem kan worden beperkt door het verrichten van werkzaamheden binnen of buiten de Commissie, en dat laatste eventueel door op free-lance basis voor de GTCD te gaan werken. Verzoeker heeft zich echter, naar hij tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld, niet als free-lance tolk voor de GTCD aangemeld. In dit verband dient tevens te worden bedacht dat een tijdelijke verminderde inzetbaarheid als tolk ten gevolge van achteruitgang van verzoekers vaardigheden bij eventuele vernietiging van het aangevallen besluit in de procedure ten gronde met name aan verweerster schade zal berokkenen.

    25 Uit het voorgaande volgt dat van een spoedeisend karakter van de gevraagde opschorting van de beschikking tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 14 juni 1991 geen sprake is. Het desbetreffende verzoek dient dan ook te worden afgewezen zonder dat op het overige door verzoeker aangevoerde behoeft te worden ingegaan.

    26 De beslissing omtrent de kosten dient te worden aangehouden tot de eindbeslissing in de bodemprocedure.

    Dictum


    de president van de Vijfde kamer,

    waarnemende voor de president van het Gerecht,

    uitspraak doende bij voorraad,

    1) Wijst af het verzoek tot schorsing van de beschikking tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 14 juni 1991.

    2) Houdt aan de beslissing omtrent de kosten.

    Luxemburg, 1 augustus 1991.

    Top