EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CO0059

Beschikking van het Hof van 5 februari 1992.
Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Niet-ontvankelijkheid.
Zaak C-59/91.

Jurisprudentie 1992 I-00525

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:57

61991O0059

BESCHIKKING VAN HET HOF VAN 5 FEBRUARI 1992. - FRANSE REPUBLIEK TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - NIET-ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK C-59/91.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-00525


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Procedure - Beroepstermijnen - Berekening

(Reglement voor de procesvoering, art. 80 en 81)

2. Procedure - Beroepstermijnen - Verval van recht - Toeval of overmacht

(' s Hofs Statuut-EEG, art. 42, tweede alinea)

Samenvatting


1. Een in kalendermaanden uitgedrukte beroepstermijn verstrijkt aan het einde van de dag die in de door de termijn aangegeven maand dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag die de termijn heeft doen ingaan.

2. Van de gemeenschapsregeling inzake de beroepstermijnen kan slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht in de zin van artikel 42, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG worden afgeweken, aangezien een strikte toepassing van deze regels is vereist ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden.

Partijen


In zaak C-59/91,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door E. Belliard als gemachtigde en C. Chavance als plaatsvervangend gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince Henri 9,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hetsch, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 90/644/EEG van de Commissie van 30 november 1990 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de Lid-Staten voor het begrotingsjaar 1988 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, Sir Gordon Slynn, R. Joliet, F. A. Schockweiler, F. Grévise, P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Díez de Velasco, M. Zuleeg en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: J.-G. Giraud

gehoord de advocaat-generaal,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 12 februari 1991, heeft de Franse regering krachtens artikel 173 EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van de haar op 3 december 1990 ter kennis gebrachte beschikking 90/644/EEG van de Commissie van 30 november 1990 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de Lid-Staten voor het begrotingsjaar 1988 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven, voor zover daarbij financiële correcties in haar nadeel zijn aangebracht met betrekking tot de restituties bij uitvoer en de extra heffing op melk.

2 Bij een op 26 maart 1991 ingediende memorie heeft de Commissie overeenkomstig artikel 91, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, op grond dat het beroep te laat zou zijn ingesteld.

3 Naar de Commissie betoogt, is het beroep niet binnen de in artikel 173, derde alinea, EEG-Verdrag bedoelde termijn van twee maanden ingesteld. Aangezien de bestreden beschikking op 3 december 1991 ter kennis van verzoekster is gebracht, verstreek de termijn van twee maanden op 3 februari 1991. Rekening houdend evenwel met de extra termijn wegens afstand ingevolge artikel 81, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering, die voor een in Frankrijk gevestigde verzoeker zes dagen bedraagt, verstreek de beroepstermijn in casu op 9 februari 1991. Het beroep is echter pas op 12 februari ingesteld.

4 Volgens verzoekster verstreek de termijn niet op zaterdag 9, maar op maandag 11 februari 1991. Ingevolge artikel 81, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering begon de termijn immers te lopen op de dag nadat de Franse regering van de beschikking in kennis was gesteld, dus op 4 december 1990. Wanneer men rekening houdt met de zes dagen verlenging wegens afstand, verstreek de termijn op 10 februari 1991. Deze dag viel echter op een zondag, zodat ingevolge artikel 80, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering de termijn eerst op 11 februari 1991 verstreek. Het beroep is dus hoogstens slechts één dag na het verstrijken van de termijn ingesteld.

5 Verzoekster betoogt, dat deze termijnoverschrijding haar niet kan worden aangerekend, omdat zij al het nodige heeft gedaan om het verzoekschrift tijdig ter griffie van het Hof te doen deponeren. Het verzoekschrift is op 8 februari 1991 als expresse-stuk verzonden en had, gerekend met de normaal voor de postbezorging benodigde tijd, niet later dan de volgende dag bij het Hof moeten aankomen. Zij beschouwt de termijnoverschrijding als toeval of overmacht in de zin van artikel 42, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG, toe te schrijven aan het carnavalsweekend, als gevolg waarvan tussen zaterdagmiddag 9 februari en dinsdagmorgen 12 februari geen post de griffie van het Hof heeft bereikt, dan wel aan de extreme weersomstandigheden die dat weekend heersten.

6 Gelijk het Hof reeds besliste in het arrest van 15 januari 1987 (zaak 152/85, Misset, Jurispr. 1987, blz. 223) en in de beschikking van 15 mei 1991 (zaak C-122/90, Emsland-Staerke, PB 1991, C 194, blz. 6), verstrijkt de beroepstermijn, wanneer deze, zoals in casu, in kalendermaanden is uitgedrukt, aan het einde van de dag die in de door de termijn aangegeven maand dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag die de termijn heeft doen ingaan, te weten de dag van de kennisgeving. Daar moet dan de termijn wegens afstand worden bijgeteld.

7 In casu betekent dit, dat de termijn voor het instellen van beroep, daaronder begrepen de termijn wegens afstand van zes dagen waarover verzoekster beschikte, verstreek op 9 februari 1991. Het op 12 februari 1991 ingestelde beroep is derhalve tardief.

8 Wat het argument van verzoekster betreft, dat de termijnoverschrijding in dit geval niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep zou mogen leiden, zij eraan herinnerd, dat het Hof meermaals te verstaan heeft gegeven, dat van de gemeenschapsregeling inzake de beroepstermijnen slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht in de zin van artikel 42, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG kan worden afgeweken, aangezien een strikte toepassing van deze regels vereist is ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden (zie onder meer de arresten van 26 november 1985, zaak 42/85, Cockerill-Sambre, Jurispr. 1985, blz. 3749; 15 januari 1987, Misset, reeds aangehaald, en 4 februari 1987, zaak 276/85, Cladakis, Jurispr. 1987, blz. 495).

9 De door verzoekster genoemde omstandigheden kunnen niet als zo uitzonderlijk worden beschouwd, dat zij een geval van toeval of overmacht in de zin van genoemde bepaling opleveren.

10 In de eerste plaats kan verzoekster niet in gemoede volhouden, dat zij, door op 8 februari 1991 het verzoekschrift per expresse-post te verzenden, al het nodige heeft gedaan om te verzekeren dat het op tijd, in dit geval dus de volgende dag, zou aankomen, hoewel zij beschikte over een termijn wegens afstand van zes dagen, die berekend is op basis van de normaal voor de postbezorging benodigde tijd en rekening houdend met eventuele problemen bij de posterijen. In die omstandigheden kan zij zich ook niet op een uitzonderlijke storing in het postverkeer beroepen om aan verval van instantie wegens termijnoverschrijding te ontkomen.

11 Wat in de tweede plaats het carnavalsweekend en de ongunstige weerssituatie betreft, behoeft slechts te worden opgemerkt dat het daarbij gaat om omstandigheden die zich eerst na 9 februari hebben voorgedaan en de bezorging van het verzoekschrift ter griffie van het Hof op zaterdag 9 februari 1991 dus niet hebben kunnen verhinderen.

12 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

13 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

1. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2. Verzoekster wordt verwezen in de kosten van het geding.

Luxemburg, 5 februari 1992.

Top