EUR-Lex Der Zugang zum EU-Recht

Zurück zur EUR-Lex-Startseite

Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.

Dokument 61991CJ0321

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 mei 1993.
The Queen tegen Intervention Board for Agricultural Produce, ex parte Tara Meat Packers Ltd.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice, Queen's Bench Division - Verenigd Koninkrijk.
Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Uitvoerrestitutie - Verlorengaan van goederen - Overmacht.
Zaak C-321/91.

Jurisprudentie 1993 I-02811

ECLI-Identifikator: ECLI:EU:C:1993:210

61991J0321

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 25 MEI 1993. - THE QUEEN TEGEN INTERVENTION BOARD FOR AGRICULTURAL PRODUCE, EX PARTE TARA MEAT PACKERS LTD. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HIGH COURT OF JUSTICE, QUEEN'S BENCH DIVISION - VERENIGD KONINKRIJK. - GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN - RUNDVLEES - RESTITUTIE BIJ UITVOER - VERLIES VAN GOED - OVERMACHT. - ZAAK C-321/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-02811


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Rundvlees ° Restituties bij uitvoer ° Gedifferentieerde restitutie ° Toekenningsvoorwaarden ° Na uitvoer, doch voor invoer in land van bestemming ten gevolge van overmacht verloren gegane goederen ° Geen recht op restitutie bij gebreke van voor alle derde landen vastgestelde restitutievoet

(Verordeningen van de Raad nrs. 805/68, 885/68 en 565/80; verordening nr. 3665/87 van de Commissie)

Samenvatting


Verordening nr. 805/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, verordening nr. 885/68 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan, verordening nr. 565/80 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten, en verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten, moeten aldus worden uitgelegd, dat nu daarin voor de betrokken produkten geen restitutievoet is vastgesteld voor alle derde landen, een handelaar geen recht heeft op een gedifferentieerde restitutie bij uitvoer van rundvlees naar een derde land, indien de uitgevoerde goederen als gevolg van overmacht verloren zijn gegaan na het douanegebied van de Gemeenschap te hebben verlaten en alvorens in ongewijzigde staat in het derde land van bestemming te zijn ingevoerd.

Partijen


In zaak C-321/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de High Court of Justice of England and Wales, Queen' s Bench Division, in het aldaar aanhangig geding tussen

The Queen

en

Intervention Board for Agricultural Produce,

ex parte: Tara Meat Packers Limited,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB 1968, L 148, blz. 24), verordening (EEG) nr. 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan (PB 1968, L 156, blz. 2), verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten (PB 1980, L 62, blz. 5), en van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten (PB 1987, L 351, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, P. J. G. Kapteyn, D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: C. Gulmann

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Tara Meat Packers Ltd, vertegenwoordigd door M. Tugendhat, QC, en R. Spearman, Barrister,

° het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. L. Hudson, van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde,

° Ierland, vertegenwoordigd door L. J. Dockery, Chief State Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door P. Geraghty, SC, A. O' Reilly en J. Hamilton, Barristers,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Docksey, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Tara Meat Packers Ltd, vertegenwoordigd door M. Tugendhat, QC, R. Spearman, Barrister, en J. Thomas, Solicitor, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. L. Hudson, als gemachtigde, bijgestaan door D. Anderson, Barrister, Ierland en de Commissie, vertegenwoordigd door C. Docksey en H. G. Crossland, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, ter terechtzitting van 19 november 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 januari 1993,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 4 november 1991, ingekomen bij het Hof op 11 december daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice of England and Wales, Queen' s Bench Division, krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB 1968, L 148, blz. 24), verordening (EEG) nr. 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan (PB 1968, L 156, blz. 2), verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten (PB 1980, L 62, blz. 5), en verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten (PB 1987, L 351, blz. 1).

2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen de firma Tara Meat Packers Limited (hierna "TMP") en de Intervention Board for Agricultural Produce (hierna "IBAP") over de betaling van uitvoerrestituties waarop TMP recht meent te hebben.

3 Blijkens het aan het Hof overgemaakte dossier sloot TMP in oktober 1988 een contract voor de verkoop van rundvlees ter verscheping naar Alexandrië (Egypte). Met het oog op deze verkoop ontving TMP van de IBAP, vóór de uitvoer en overeenkomstig bovengenoemde verordeningen, voorschotten berekend aan de hand van de restitutievoet bij uitvoer die voor de opgegeven bestemming van toepassing was.

4 Op 11 november 1988, toen het schip in de haven van Alexandrië voor anker lag, brak er aan boord brand uit en ging de lading verloren.

5 Na de ontvangen voorschotten te hebben terugbetaald en vrijgave van de gestelde waarborg te hebben verkregen, maakte TMP bij de Engelse rechter een geding aanhangig tegen de IBAP, stellende dat zij krachtens bedoelde verordeningen recht had op uitvoerrestituties, daar het rundvlees, na het douanegebied van de Gemeenschap te hebben verlaten naar Egypte, als gevolg van overmacht vóór aankomst ter bestemming verloren was gegaan.

6 In het kader van dit geding heeft de High Court of Justice aan het Hof de navolgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Moeten verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968, verordening (EEG) nr. 885/68 van de Raad van 28 juni 1968, verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 en verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 aldus worden uitgelegd, dat zij a) een aanvrager het recht geven op een uitvoerrestitutie (en zo ja, tegen welke restitutievoet of restitutievoeten), dan wel b) verlangen dat een aanvrager de reeds ontvangen voorschotten terugbetaalt of zijn zekerheid verbeurt voor een overeenkomstig bedrag, in de omstandigheden van deze zaak, waarin:

° hij voor de uitvoer van de betrokken produkten krachtens genoemde verordeningen voorschotten heeft ontvangen, die werden berekend aan de hand van de restitutievoet die van toepassing was voor de opgegeven bestemming, namelijk Egypte;

° hij naar behoren de in bedoelde verordeningen voorgeschreven zekerheid heeft gesteld;

° de betrokken produkten het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten, maar onderweg als gevolg van overmacht verloren zijn gegaan?"

7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten en de wetgeving in het hoofdgeding, het procesverloop, alsmede de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

8 Allereerst zij herinnerd aan de kenmerken van het stelsel van vooruitbetalingen van uitvoerrestituties die op het hoofdgeding in casu betrekking hebben.

9 Krachtens de verordeningen nrs. 805/68, 885/68 en 565/80 mogen Lid-Staten vóór de uitvoer van rundvlees volle of gedeeltelijke restituties verlenen, op voorwaarde dat een waarborg wordt gesteld teneinde de terugbetaling van het uitbetaalde bedrag te garanderen, als blijkt dat de marktdeelnemer geen recht op restitutie heeft.

10 Verordening nr. 3665/87 bevat gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer van onder meer rundvlees. De artikelen 16 en 17 van deze verordening bepalen dat in geval van een gedifferentieerde restitutievoet naar gelang van de bestemming van het produkt, de betaling van de restitutie afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat het produkt in het derde land van bestemming in ongewijzigde staat is ingevoerd. Krachtens artikel 5, lid 3, wordt in geval van een gedifferentieerde restitutie slechts een deel van de in artikel 20 genoemde restitutie betaald, wanneer het produkt na het verlaten van het douanegebied van de Gemeenschap tijdens het transport als gevolg van overmacht verloren gaat.

11 Artikel 20 bepaalt, dat in afwijking van de bepalingen van artikel 16, onverminderd het bepaalde in artikel 5, een deel van de restitutie wordt betaald zodra het bewijs is geleverd dat het produkt het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten. Bij uitvoer met een verplichte bestemming wordt dat deel van de restitutie berekend aan de hand van de laagste restitutievoet die van toepassing was op de dag waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, op voorwaarde dat die restitutievoet voor de betrokken produkten voor alle derde landen geldt.

12 Onbetwist is dat ten tijde van de feiten van het hoofdgeding in verordening (EEG) nr. 2978/88 van de Commissie van 28 september 1988 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees (PB 1988, L 269, blz. 37), verschillende restitutievoeten voor bepaalde derde landen zijn vastgesteld, terwijl voor andere derde landen geen restitutievoet was vastgesteld.

13 Hierbij zij in aanmerking genomen dat krachtens de bepalingen van artikel 20 die, zoals in de dertiende overweging van de considerans wordt vermeld, bedoeld zijn om de uitvoertransacties waarvoor verschillende restituties worden vastgesteld, op gelijke voet te stellen met de andere uitvoertransacties, een deel van de restitutie kan worden betaald zelfs voordat, volgens de algemene regel, het bewijs is geleverd dat de goederen werkelijk op de opgegeven plaats van bestemming zijn aangekomen.

14 Tegenover deze mogelijkheid tot vooruitbetaling van een deel van de restitutie bepaalt artikel 20, lid 2, als voorzorgsmaatregel om te garanderen dat de goederen de opgegeven bestemming bereiken, dat de betaling niet hoger mag zijn dan het restitutiebedrag dat aan de hand van de laagst toepasselijke restitutievoet is berekend en dat in ieder geval wordt betaald ongeacht het land van de opgegeven eindbestemming.

15 Een dergelijk stelsel is derhalve niet van toepassing in de omstandigheden van het hoofdgeding, waarin geen restitutievoeten voor alle bestemmingen waren vastgesteld.

16 Een andere gevolgtrekking is niet mogelijk, zelfs aangenomen, zoals TMP betoogt, dat wanneer geen restitutievoet is vastgesteld, van een restitutievoet nul moet worden uitgegaan. Dan zou immers de in ieder geval voor alle landen van uitvoer geldende restitutievoet de nulvoet zijn en zouden de handelaars dus geen recht hebben op enige vooruitbetaling krachtens artikel 20.

17 Met betrekking tot het verlorengaan van de goederen tijdens het vervoer als gevolg van overmacht, zij erop gewezen dat, in geval van een gedifferentieerde restitutie, krachtens artikel 5, lid 3, van verordening nr. 3665/87 slechts een overeenkomstig artikel 20 bepaald gedeelte van de restitutie wordt toegekend.

18 In omstandigheden als die van het hoofdgeding, staat het in aanmerking nemen van een geval van overmacht derhalve geheel los van de betaling van een gedifferentieerde restitutie.

19 Mitsdien moet op de door de High Court of Justice gestelde vraag worden geantwoord, dat verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, verordening (EEG) nr. 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan, verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten, en verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten, aldus moeten worden uitgelegd, dat nu daarin voor de betrokken produkten geen restitutievoet is vastgesteld voor alle derde landen, een handelaar geen recht heeft op een gedifferentieerde restitutie bij de uitvoer van rundvlees naar een derde land, indien de uitgevoerde goederen als gevolg van overmacht verloren zijn gegaan na het douanegebied van de Gemeenschap te hebben verlaten en alvorens in ongewijzigde staat in het derde land van bestemming te zijn ingevoerd.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

20 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de regering van Ierland en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de High Court of Justice bij beschikking van 4 november 1991 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, verordening (EEG) nr. 885/68 van de Raad van 28 juni 1968 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer in de sector rundvlees en de criteria voor het bepalen van het bedrag ervan, verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten, en verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten, moeten aldus worden uitgelegd, dat nu daarin voor de betrokken produkten geen restitutievoet is vastgesteld voor alle derde landen, een handelaar geen recht heeft op een gedifferentieerde restitutie bij uitvoer van rundvlees naar een derde land, indien de uitgevoerde goederen als gevolg van overmacht verloren zijn gegaan na het douanegebied van de Gemeenschap te hebben verlaten en alvorens in ongewijzigde staat in het derde land van bestemming te zijn ingevoerd.

nach oben