EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0029

Arrest van het Hof van 19 mei 1992.
Dr. Sophie Redmond Stichting tegen Hendrikus Bartol en anderen.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Kantonrecht Groningen - Nederland.
Behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen.
Zaak C-29/91.

Jurisprudentie 1992 I-03189

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:220

61991J0029

ARREST VAN HET HOF VAN 19 MEI 1992. - DR SOPHIE REDMOND STICHTING TEGEN HENDRIKUS BARTOL EN ANDEREN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: KANTONRECHTER GRONINGEN - NEDERLAND. - BEHOUD VAN RECHTEN VAN WERKNEMERS BIJ OVERGANG VAN ONDERNEMINGEN. - ZAAK C-29/91.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-03189
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00087
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00131


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Sociale politiek ° Harmonisatie van wetgevingen ° Overgang van ondernemingen ° Behoud van rechten van werknemers ° Richtlijn 77/187 ° Werkingssfeer ° Overdracht krachtens overeenkomst ° Begrip ° Overdracht van activiteiten tussen twee door overheid gesubsidieerde instellingen na wijziging van subsidieverlening ° Daaronder begrepen

(Richtlijn 77/187 van de Raad, art. 1, lid 1)

2. Sociale politiek ° Harmonisatie van wetgevingen ° Overgang van ondernemingen ° Behoud van rechten van werknemers ° Richtlijn 77/187 ° Overgang ° Begrip

(Richtlijn 77/187 van de Raad, art. 1, lid 1)

Samenvatting


1. Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan moet aldus worden uitgelegd, dat het begrip "overdracht krachtens overeenkomst" toepassing vindt in een situatie waarin een overheid besluit de subsidiëring van een rechtspersoon te beëindigen, met het gevolg dat deze rechtspersoon haar activiteiten volledig en definitief moet staken, en de subsidie over te dragen aan een andere rechtspersoon met een soortgelijke doelstelling.

2. Het begrip "overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan" in artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 ziet op het geval dat de identiteit van de betrokken eenheid bewaard is gebleven. Om vast te stellen of er sprake is van overgang in bedoelde zin moet, gelet op alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, worden beoordeeld, of de uitgeoefende functies door de nieuwe rechtspersoon met dezelfde of soortgelijke activiteiten daadwerkelijk worden voortgezet of hervat, waarbij activiteiten van bijzondere aard die een zelfstandige doelstelling vormen, eventueel kunnen worden gelijkgesteld met vestigingen of onderdelen daarvan in de zin van de richtlijn.

Partijen


In zaak C-29/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de kantonrechter te Groningen, in het aldaar aanhangig geding tussen

Dr. Sophie Redmond Stichting

en

H. Bartol e.a.,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB 1977, L 61, blz. 26),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, R. Joliet, F. A. Schockweiler en F. Grévisse, kamerpresidenten, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Diez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal: W. Van Gerven

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Dr. Sophie Redmond Stichting, vertegenwoordigd door R. van Asperen, advocaat te Groningen,

- H. Bartol en anderen, vertegenwoordigd door T. Y. Miedema en G. W. Brouwer, advocaten te Groningen,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. J. Drijber en K. Banks, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Dr. Sophie Redmond Stichting en de Commissie ter terechtzitting van 12 februari 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 maart 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 21 januari 1991, ingekomen bij het Hof op 28 januari daaraanvolgend, heeft de kantonrechter te Groningen krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB 1977, L 61, blz. 26, hierna: "de richtlijn").

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de Dr. Sophie Redmond Stichting (hierna: "Redmond Stichting") enerzijds en H. Bartol en acht anderen anderzijds.

3 Blijkens de stukken is verzoekster in het hoofdgeding een stichting die zich bezighoudt met onder meer hulpverlening aan verslaafden behorend tot bepaalde groeperingen in de Nederlandse samenleving. Verweerders zijn als werknemer aan deze stichting verbonden door arbeidsovereenkomsten waarop de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: "BW") van toepassing zijn.

4 De gemeente Groningen, die aan de stichting de subsidie verleende welke haar enige inkomsten vormde, beëindigde deze subsidie met ingang van 1 januari 1991. De subsidie werd vanaf die datum toegekend aan een andere op het vlak van de hulpverlening aan verslaafden werkzame stichting, de Stichting Sigma.

5 De Redmond Stichting, die nu in het geheel geen inkomsten meer had, verzocht de kantonrechter te Groningen krachtens artikel 1639w BW over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten tussen haar en die personeelsleden die niet door de Stichting Sigma werden overgenomen.

6 Enkele verweerders beriepen zich op de artikelen 1639aa en volgende, die in het Burgerlijk Wetboek zijn ingevoerd ter omzetting van de richtlijn in Nederlands recht. De kantonrechter, die in eerste en hoogste ressort uitspraak doet, zag zich geplaatst voor een vraag van uitlegging van de richtlijn. Bij beschikking van 21 januari 1991 heeft hij de behandeling van de zaak geschorst totdat het Hof zich zal hebben uitgesproken over de navolgende prejudiciële vragen:

"a) Heeft het begrip 'overgang van ondernemingen (...) op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie' in de zin van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, ook betrekking op de situatie waarin de subsidiërende instelling besluit om de subsidie aan de ene rechtspersoon te beëindigen, waardoor de activiteiten van die ene rechtspersoon volledig en definitief worden beëindigd, en met ingang van hetzelfde tijdstip over te hevelen naar een andere rechtspersoon met een gelijke of vergelijkbare doelstelling, waarbij het niet alleen de bedoeling en afspraak tussen de beide rechtspersonen en de subsidieverstrekkende instelling is om de cliënten/patiënten van de eerste rechtspersoon zoveel mogelijk 'over te hevelen' naar de tweede rechtspersoon, doch ook om het door de eerste rechtspersoon van die subsidiërende instelling gehuurde onroerend goed aansluitend aan de tweede rechtspersoon in huur te geven en om zoveel als mogelijk (en wenselijk) is gebruik te maken van de 'kennis en de middelen (b.v. personeel)' van de eerste rechtspersoon?

b) Maakt het voor de beantwoording van de voorgaande vraag verschil dat de inventaris van de eerste rechtspersoon niet mede aan de tweede rechtspersoon wordt overgedragen?

c) Is het voor de beantwoording van die vraag van belang of de niet-overgedragen inventaris uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit hulpmiddelen ten behoeve van de hiervoor vermelde ontmoetings- en recreatieve functie?

d) Kan van behoud van de identiteit van (het overgedragen deel van) de onderneming nog worden gesproken, indien de hiervoor vermelde ontmoetings- en recreatieve functie van de eerste rechtspersoon niet wordt overgedragen doch de hulpverleningsfunctie wel?

e) Maakt het voor de beantwoording van die laatste vraag verschil of de ontmoetings- en recreatieve activiteiten als een zelfstandige doelstelling beschouwd moeten worden of uitsluitend als een hulpmiddel ten behoeve van een zo optimaal mogelijke hulpverlening?

f) Maakt het voor de beantwoording van de voorgaande vragen ten slotte nog verschil, dat de (beoogde) overgang van de activiteiten van de eerste rechtspersoon naar de tweede in eerste aanleg niet wordt veroorzaakt door (een) daartoe strekkende overeenkomst(en) tussen de subsidiërende instelling en de beide rechtspersonen, doch door het op een beleidswijziging van de subsidiërende overheidsinstelling berustende besluit om de subsidie aan de eerste rechtspersoon te beëindigen en over te hevelen naar de tweede rechtspersoon?"

7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

8 Volgens artikel 1, lid 1, van de richtlijn is zij "van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst, of een fusie".

9 De zes prejudiciële vragen van de kantonrechter te Groningen hebben in wezen betrekking op twee verschillende aspecten van de in artikel 1 van de richtlijn omschreven werkingssfeer van de richtlijn. Een deel van de eerste vraag en de zesde vraag betreffen de uitlegging van het begrip "overdracht krachtens overeenkomst", de overige vragen het begrip "overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan". Om de kantonrechter te kunnen antwoorden, moet het Hof achtereenvolgens de problemen van uitlegging onderzoeken die deze twee begrippen kunnen opleveren, gelet op de door de nationale rechter beschreven omstandigheden

Het begrip "overdracht krachtens overeenkomst"

10 In zijn arrest van 7 februari 1985 (zaak 135/83, Abels, Jurispr. 1985, blz. 469, r.o. 11-13) stelde het Hof vast, dat de strekking van de in geding zijnde bepaling van de richtlijn niet uitsluitend op basis van een letterlijke uitlegging kon worden beoordeeld, zulks wegens de verschillen tussen de taalversies van die bepaling en de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen met betrekking tot het begrip overdracht krachtens overeenkomst.

11 Het Hof heeft aan dat begrip daarom een uitlegging gegeven die ruim genoeg is om het doel van de richtlijn - bescherming van de werknemers bij overdracht van hun onderneming - tot zijn recht te doen komen. Het bepaalde, dat de richtlijn van toepassing is telkens wanneer in het kader van de contractuele betrekkingen een wijziging plaats vindt in de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de exploitatie van de onderneming en als werkgever verplichtingen aangaat ten opzichte van de werknemers van de onderneming (zie laatstelijk het arrest van 15 juni 1988, Bork International, zaak 101/87, Jurispr. 1988, blz. 3057, r.o. 13).

12 Volgens het Hof is de richtlijn van toepassing in, onder meer, de volgende gevallen: huur van een onderneming gevolgd door ontbinding van de huurovereenkomst en overneming van de exploitatie door de eigenaar (arrest van 17 december 1987, Ny Moelle Kro, zaak 287/86, Jurispr. 1987, blz. 5465), pacht van een restaurant gevolgd door ontbinding van de pachtovereenkomst en sluiting van een nieuwe pachtovereenkomst met een andere exploitant (arrest van 10 februari 1988, zaak 324/86, Daddy' s Dance Hall, Jurispr. 1988, blz. 739), en ten slotte zelfs overdracht van een bar/discotheek krachtens een huurkoopovereenkomst en teruggave van de onderneming aan de eigenaar bij rechterlijke uitspraak (arrest van 5 mei 1988, gevoegde zaken 144/87 en 145/87, Berg, Jurispr. 1988, blz. 2559).

13 Wanneer de huurder-ondernemer zijn hoedanigheid van ondernemer door het eindigen van de huurovereenkomst verliest en een derde vervolgens deze hoedanigheid verkrijgt op grond van een met de eigenaar gesloten verkoopovereenkomst, kan deze transactie blijkens het arrest Bork (reeds aangehaald, r.o. 14) binnen de in artikel 1, lid 1, omschreven werkingssfeer van de richtlijn vallen. Dat in een dergelijk geval de overgang in twee fasen geschiedt in die zin, dat de onderneming eerst door de huurder weer aan de eigenaar wordt overgedragen, die ze op zijn beurt aan de nieuwe eigenaar overdraagt, sluit de toepasselijkheid van de richtlijn niet uit.

14 Bij de transactie waarop de prejudiciële vragen van de kantonrechter te Groningen betrekking hebben, doet zich blijkens de beschrijving ervan in de verwijzingsbeschikking iets dergelijks voor. De situatie is immers deze, dat een gemeente die de activiteiten subsidieert van een stichting die zich bezighoudt met hulpverlening aan verslaafden, besluit de subsidiëring te beëindigen - met het gevolg dat die stichting haar activiteiten moet staken - om de subsidie vervolgens over te dragen aan een andere stichting met dezelfde doelstellingen.

15 De verwijzende rechter vraagt zich in zijn zesde vraag af, of de omstandigheid dat de beslissing tot overdracht eenzijdig door de overheid is genomen en niet voortvloeit uit een overeenkomst tussen de overheid en de gesubsidieerde instellingen, niet leidt tot niet-toepasselijkheid van de richtlijn in casu.

16 Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.

17 In de eerste plaats is er evenzeer sprake van een eenzijdige beslissing wanneer een eigenaar besluit van huurder te veranderen als wanneer een overheid haar subsidiebeleid wijzigt. De aard van de subsidie speelt daarbij geen rol: in sommige Lid-Staten worden subsidies verleend bij eenzijdige handeling onder bepaalde voorwaarden, in andere bij subsidieovereenkomsten. In alle gevallen vindt de wijziging van subsidieontvanger plaats in het kader van contractuele verhoudingen in de zin van de richtlijn en de rechtspraak (reeds aangehaalde arresten Berg, r.o. 19, en Bork, r.o. 13 en 14). Bovendien, ofschoon de Redmond Stichting in haar opmerkingen voor het Hof bestrijdt dat er overeenkomsten zijn gesloten, vermeldt de kantonrechter in de overwegingen van zijn beschikking uitdrukkelijk, "dat zowel verzoekster als de Stichting Sigma zich bereid hadden verklaard om actief mee te werken aan de 'overdracht' van de cliënten/patiënten van verzoekster aan de Stichting Sigma, waartoe ook een werkgroep 'insluizing werkzaamheden Redmond Stichting in Stichting Sigma' in het leven is geroepen".

18 In de tweede plaats, zoals ook de Commissie in haar opmerkingen beklemtoont, wil het feit dat de transactie voortvloeit uit de verlening van subsidies aan stichtingen of verenigingen die diensten om niet verrichten, niet zeggen dat die transactie niet onder de werkingssfeer van de richtlijn valt. De richtlijn heeft zoals gezegd immers tot doel de rechten van de werknemers te garanderen, en heeft betrekking op alle werknemers die uit hoofde van het nationale recht een - zij het ook beperkte - bescherming tegen ontslag genieten (arresten van 11 juli 1985, zaak 105/84, Foreningen af Arbejdsledere i Danmark, Jurispr. 1985, blz. 2639, r.o. 27, en 15 april 1986, zaak 237/84, Commissie/België, Jurispr. 1986, blz. 1247, r.o. 13). Volgens de verwijzingsbeschikking nu vallen de betrokken werknemers onder het Burgerlijk Wetboek.

19 Ter terechtzitting is namens verzoekster in het hoofdgeding nog een argument naar voren gebracht, namelijk dat de Redmond Stichting in een vergelijkbare situatie zou verkeren als een gefailleerde, welke situatie in de rechtspraak van het Hof uitdrukkelijk van de werkingssfeer van de richtlijn is uitgesloten, omdat wanneer de richtlijn bij faillissementen van toepassing was, het ernstige risico zou bestaan van een tegen de sociale doelstellingen van het EEG-Verdrag ingaande algemene verslechtering van de levens- en arbeidsomstandigheden van de werknemers (arrest Abels, reeds aangehaald, r.o. 23).

20 Dit nieuwe argument, dat niet voorkomt in de bij het Hof ingediende opmerkingen en door geen enkel stuk wordt gestaafd, kan niet worden aanvaard. Blijkens het arrest Abels immers is de richtlijn enkel niet van toepassing op de overgang van ondernemingen die failliet zijn verklaard. Ook indien de Redmond Stichting op de datum van overgang problemen had gehad met de nakoming van haar verplichtingen, hetgeen niet is gebleken, dan zou deze omstandigheid op zich toch niet volstaan om de overgang van de werkingssfeer van de richtlijn uit te sluiten (zie in het bijzonder het arrest Foreningen af Arbejdsledere i Danmark, reeds aangehaald, r.o. 9 en 10).

21 Op de prejudiciële vragen of delen daarvan die betrekking hebben op het begrip "overgang bij overeenkomst" in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187, moet mitsdien worden geantwoord, dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat dit begrip toepassing vindt in een situatie waarin een overheid besluit de subsidiëring van een rechtspersoon te beëindigen, met het gevolg dat deze rechtspersoon haar activiteiten volledig en definitief moet staken, en de subsidie over te dragen aan een andere rechtspersoon met een soortgelijke doelstelling.

Het begrip overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan

22 In het arrest van 18 maart 1986 (zaak 24/85, Spijkers, Jurispr. 1986, blz. 1119) heeft het Hof gepreciseerd, op grond van welke feitelijke omstandigheden moest worden geoordeeld of er sprake is van overgang van een onderneming in de zin van de richtlijn. Daarbij zijn drie punten van belang.

23 Voor de vraag of er sprake is van overgang in de zin van de richtlijn, is in de eerste plaats beslissend, of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft, wat met name kan blijken doordat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat (arrest Spijkers, reeds aangehaald, r.o. 11 en 12).

24 Om vast te stellen of aan deze voorwaarde is voldaan, moet in de tweede plaats rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het feit dat de materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen al dan niet worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het feit dat vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer al dan niet wordt overgenomen, het feit dat de klantenkring al dan niet wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van de eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (arrest Spijkers, reeds aangehaald, r.o. 13).

25 Ten slotte behoort de feitelijke beoordeling die noodzakelijk is om vast te stellen of er al dan niet sprake is van overgang in bovenbedoelde zin, tot de bevoegdheid van de nationale rechter, die daarbij rekening zal hebben te houden met de door het Hof genoemde uitleggingsgegevens (arrest Spijkers, r.o. 14).

26 Volgens de verwijzingsbeschikking heeft de subsidieoverheveling van de ene stichting naar de andere de volgende kenmerken: de Redmond Stichting beëindigt haar activiteiten, de twee stichtingen hebben een gelijke of vergelijkbare doelstelling, de Stichting Sigma neemt de Redmond Stichting gedeeltelijk in zich op, de stichtingen hebben beide aan de totstandkoming van de overdracht meegewerkt, er was overeengekomen dat de kennis en de middelen van de Redmond Stichting aan de Stichting Sigma werden overgedragen, het door de Redmond Stichting gehuurde gebouw is aan de Stichting Sigma verhuurd, de Stichting Sigma heeft een aantal werknemers van de Redmond Stichting een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden.

27 Deze feiten zijn van groot, zo niet beslissend belang voor de vaststelling of er sprake is van overgang, en kunnen in aanmerking worden genomen bij de uitlegging en toepassing van artikel 1 van de richtlijn.

28 In de tweede, derde, vierde en vijfde vraag noemt de kantonrechter bijzondere omstandigheden in verband met bepaalde goederen en activiteiten, waarbij hij zich afvraagt, of deze verschil maken voor de aan eerdergenoemde factoren te geven kwalificatie in verband met de vraag of er al dan niet sprake is van overgang.

29 Wat de roerende goederen betreft, waarvan het feit dat deze niet zijn overgedragen, op zichzelf niet aan de toepasselijkheid van de richtlijn in de weg lijkt te staan, staat het aan de nationale rechter om in het kader van het globale onderzoek als bedoeld in rechtsoverweging 24, het belang daarvan te beoordelen.

30 Hetzelfde geldt voor de ontmoetings- en recreatieve activiteiten, waarbij moet worden opgemerkt, dat het enkele feit dat deze een zelfstandige doelstelling vormden, niet in de weg staat aan de toepassing van de eerdergenoemde bepalingen van de richtlijn. Deze hebben immers niet enkel betrekking op de overgang van ondernemingen, maar ook op de overgang van vestigingen of onderdelen daarvan, waarmee activiteiten van bijzondere aard kunnen worden gelijkgesteld.

31 Op de prejudiciële vragen betreffende de uitlegging van het begrip "overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan" in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187, moet mitsdien worden geantwoord, dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat bedoeld begrip ziet op het geval dat de identiteit van de betrokken eenheid bewaard is gebleven. Om vast te stellen of er sprake is van overgang in een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, moet, gelet op alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, worden beoordeeld, of de uitgeoefende functies door de nieuwe rechtspersoon met dezelfde of soortgelijke activiteiten daadwerkelijk worden voortgezet of hervat, waarbij activiteiten van bijzondere aard die een zelfstandige doelstelling vormen, eventueel kunnen worden gelijkgesteld met vestigingen of onderdelen daarvan in de zin van de richtlijn.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

32 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de kantonrechter te Groningen bij beschikking van 21 januari 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat dit begrip toepassing vindt in een situatie waarin een overheid besluit de subsidiëring van een rechtspersoon te beëindigen, met het gevolg dat deze rechtspersoon haar activiteiten volledig en definitief moet staken, en de subsidie over te dragen aan een andere rechtspersoon met een soortgelijke doelstelling.

2) Het begrip "overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan" in diezelfde bepaling, ziet op het geval dat de identiteit van de betrokken eenheid bewaard is gebleven. Om vast te stellen of er sprake is van overgang in een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, moet, gelet op alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, worden beoordeeld, of de uitgeoefende functies door de nieuwe rechtspersoon met dezelfde of soortgelijke activiteiten daadwerkelijk worden voortgezet of hervat, waarbij activiteiten van bijzondere aard die een zelfstandige doelstelling vormen, eventueel kunnen worden gelijkgesteld met vestigingen of onderdelen daarvan in de zin van de richtlijn.

Top