Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0025

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 april 1993.
    Pesqueras Echebastar SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Visserij - Communautaire financiële bijstand voor de bouw van een vissersvaartuig - Verordering (EEG) nr. 4020/86.
    Zaak C-25/91.

    Jurisprudentie 1993 I-01719

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:131

    61991J0025

    ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 1 APRIL 1993. - PESQUERAS ECHEBASTAR SA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - VISSERIJ - COMMUNAUTAIRE FINANCIELE BIJSTAND VOOR BOUW VAN VISSERSVAARTUIG - VERORDENING NR. 4028/86. - ZAAK C-25/91.

    Jurisprudentie 1993 bladzijde I-01719


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Beroep wegens nalaten ° Opheffing van nalaten vóór instelling van beroep ° Niet-ontvankelijkheid

    (EEG-Verdrag, art. 175)

    Samenvatting


    Aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid van een beroep wegens nalaten, zoals bepaald door artikel 175 van het Verdrag, is niet voldaan wanneer de verwerende instelling, na tot handelen te zijn uitgenodigd, haar standpunt heeft bepaald na afloop van de in de tweede alinea van genoemd artikel bedoelde termijn van twee maanden, doch voordat het beroep werd ingesteld.

    De omstandigheid dat die standpuntbepaling van de instelling de verzoeker niet tevreden stelt, is daarbij niet van belang. Artikel 175 ziet immers op nalaten in de vorm van het niet nemen van een besluit of het niet bepalen van een standpunt, en niet op het verrichten van een andere handeling dan de belanghebbenden wensten of noodzakelijk achtten.

    Partijen


    In zaak C-25/91,

    Pesqueras Echebastar SA, vennootschap naar Spaans recht, te Bermeo (Spanje), vertegenwoordigd door A. Ferrer Lopez, advocaat te Vizcaya, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Harles, advocaten aldaar, Avenue Marie-Thérèse 4,

    verzoekster,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur F. J. Santaolalla als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, bij N. Annecchino, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende met name een verzoek om vast te stellen, dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen in strijd met het Verdrag heeft nagelaten jegens verzoekster een ander besluit dan een aanbeveling of een advies te geven,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: J. L. Murray, kamerpresident, G. F. Mancini en F. A. Schockweiler, rechters,

    advocaat-generaal: C. Gulmann

    griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 15 oktober 1992,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 november 1992,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 25 januari 1991, heeft de naamloze vennootschap Pesqueras Echebastar (hierna: "Echebastar") te Bermeo (Spanje) verscheidene verzoeken ingediend: het eerste, gebaseerd op artikel 175 van het EEG-Verdrag, strekt tot vaststelling van het nalaten van de Commissie, die, door niet te beslissen over het verlenen van communautaire financiële bijstand voor de bouw van een vissersvaartuig, de krachtens verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB 1986, L 376, blz. 7), op haar rustende verplichtingen niet zou zijn nagekomen; het tweede verzoek strekt ertoe, dat het Hof zal verklaren voor recht, dat Echebaster ingevolge de bepalingen van voornoemde verordening recht had op communautaire financiële bijstand voor de bouw van een nieuw vissersvaartuig; het derde verzoek, gebaseerd op de artikelen 178 en 215, tweede alinea, van het Verdrag, strekt tot vergoeding van de schade die Echebaster door het nalaten van de Commissie zou hebben geleden.

    2 In oktober 1987 diende Echebastar via de Spaanse overheid bij de Commissie een aanvraag in om verlening van communautaire financiële bijstand voor een project voor de bouw van een vriesschip voor de tonijnvisserij.

    3 Op 22 november 1989 deelde de Commissie Echebastar mede, dat het project niet voor communautaire financiële bijstand in aanmerking kon komen wegens "een tekort aan financiële middelen voor de financiering van de projecten van 1989".

    4 In haar brief van 30 november 1989 aan de Commissie betoogde Echebastar onder meer, dat zij ingevolge de bepalingen van artikel 37, lid 1, van verordening nr. 4028/86, in geval van afwijzing van haar aanvraag, er recht op had, dat deze aanvraag werd overgedragen naar de eerste toewijzing uit de begroting voor het volgende jaar, die vóór 30 april 1990 moest plaatsvinden.

    5 Op 17 mei 1990 antwoordde de Commissie aan Echebastar, dat haar project in behandeling was, dat een beslissing erover uiterlijk op 31 oktober 1990 zal worden genomen en dat zij onverwijld van die beslissing in kennis zou worden gesteld.

    6 Bij brief van 20 september 1990, door de Commissie ontvangen op 2 oktober daaraanvolgend, nodigde Echebastar de Commissie overeenkomstig artikel 175 van het Verdrag uit, haar standpunt te bepalen over de aanvraag om verlening van financiële bijstand, overeenkomstig de bepalingen van artikel 35, lid 1, sub a, van verordening nr. 4028/86.

    7 Toen de Commissie eind november 1990 alle met name door de Spaanse overheid verstrekte gegevens tot haar beschikking had, berichtte zij de aanvragers wier projecten aan de voorwaarden van verordening nr. 4028/86 voldeden, dat hun aanvragen niet konden worden gehonoreerd wegens uitputting van de beschikbare financiële middelen. Zo berichtte de Commissie bij brief van 18 december 1990, door Echebastar ontvangen op 21 januari 1991, onder verwijzing naar haar brief van 17 mei 1990 aan Echebastar: "(...) uw project kon niet worden gehonoreerd om de volgende reden: tekort aan beschikbare financiële middelen op de begroting voor 1990".

    8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, de toepasselijke bepalingen, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

    9 Volgens Echebastar vormt haar brief van 20 september 1990, door de Commissie ontvangen op 2 oktober daaraanvolgend, de in artikel 175 van het Verdrag bedoelde uitnodiging tot handelen. De in dat artikel bepaalde termijn van twee maanden was derhalve op 2 december verstreken. Daar de Commissie niet binnen die termijn op de uitnodiging heeft gereageerd, is Echebastar van oordeel, dat haar beroep ontvankelijk is. Zij voegt hieraan toe, dat de brief van de Commissie van 18 december 1990 geen standpuntbepaling vormt in de zin van artikel 175. Deze brief bevat immers niets waaruit het standpunt van de instelling met betrekking tot de van haar gevraagde maatregel kan worden afgeleid.

    10 Onder verwijzing naar haar brief van 18 december 1990, door de geadresseerde op 21 januari 1991 ontvangen, stelt de Commissie, dat het op 25 januari daaraanvolgend ingestelde beroep wegens nalaten niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder een dergelijk beroep kan worden ingesteld.

    11 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek tot vaststelling van het nalaten van de Commissie moet worden opgemerkt, dat de verwerende instelling, na tot handelen te zijn uitgenodigd, haar standpunt na afloop van de termijn van twee maanden van artikel 175, tweede alinea, van het Verdrag, maar vóór de instelling van het beroep heeft bepaald. Hieruit volgt, dat de Commissie niet heeft nagelaten te beslissen op de aanvraag van Echebastar, en dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 175 van het Verdrag.

    12 De omstandigheid dat deze standpuntbepaling van de Commissie Echebastar niet tevreden stelt, is daarbij niet van belang. Immers, volgens de rechtspraak ziet artikel 175 van het Verdrag op nalaten in de vorm van het niet nemen van een besluit of het niet bepalen van een standpunt, en niet op het verrichten van een andere handeling dan de belanghebbenden wensten of noodzakelijk achtten (zie arrest van 24 november 1992, gevoegde zaken C-15/91 en C-108/91, Buckl e.a., Jurispr. 1992, blz. I-6061, r.o. 16 en 17).

    13 Hieruit volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het ertoe strekt, een nalaten van de Commissie te doen vaststellen.

    14 Wat het verzoek betreft om een verklaring voor recht, dat Echebastar recht heeft op de financiële bijstand, kan worden volstaan met erop te wijzen, dat het Hof in het kader van een procedure krachtens artikel 175 van het Verdrag geen betalingsbevelen aan een gemeenschapsinstelling kan geven. Bijgevolg is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het dit verzoek betreft.

    15 Met betrekking ten slotte tot het verzoek om vergoeding van de gestelde schade zij eraan herinnerd, dat de Commissie in casu geen nalaten kan worden verweten. Het beroep moet mitsdien worden verworpen voor zover het dit verzoek betreft.

    16 Gelet op een en ander moet het beroep van Echebastar in zijn geheel worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    17 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het beroep.

    2) Verwijst verzoekster in de kosten.

    Top