This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61991CJ0003
Judgment of the Court of 10 November 1992. # Exportur SA v LOR SA and Confiserie du Tech SA. # Reference for a preliminary ruling: Cour d'appel de Montpellier - France. # Franco-Spanish Convention on the protection of indications of provenance and designations of origin - Compatibility with the rules on the free movement of goods. # Case C-3/91.
Arrest van het Hof van 10 november 1992.
Exportur SA tegen LOR SA en Confiserie du Tech SA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Montpellier - Frankrijk.
Frans-Spaanse overeenkomst inzake bescherming van aanduidigen van herkomst en benamingen van oorsprong - Verenigbaarheid met bepalingen inzake vrij verkeer van goederen.
Zaak C-3/91.
Arrest van het Hof van 10 november 1992.
Exportur SA tegen LOR SA en Confiserie du Tech SA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Montpellier - Frankrijk.
Frans-Spaanse overeenkomst inzake bescherming van aanduidigen van herkomst en benamingen van oorsprong - Verenigbaarheid met bepalingen inzake vrij verkeer van goederen.
Zaak C-3/91.
Jurisprudentie 1992 I-05529
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:420
ARREST VAN HET HOF VAN 10 NOVEMBER 1992. - EXPORTUR SA TEGEN LOR SA EN CONFISERIE DU TECH. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR D'APPEL DE MONTPELLIER - FRANKRIJK. - FRANS-SPAANSE OVEREENKOMST INZAKE BESCHERMING VAN AANDUIDINGEN VAN HERKOMST EN BENAMINGEN VAN OORSPRONG - VERENIGBAARHEID MET BEPALINGEN OVER VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN. - ZAAK C-3/91.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-05529
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00159
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00161
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1. Gemeenschapsrecht - Voorrang - Overeenkomst tussen Lid-Staat en staat die naderhand toetreedt tot Gemeenschap - Bepalingen onverenigbaar met Verdrag - Niet-toepasselijkheid vanaf moment van toetreding
2. Vrij verkeer van goederen - Industriële en commerciële eigendom - Bescherming van geografische aanduidingen - Draagwijdte
(EEG-Verdrag, art. 36)
3. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Voorbehouden aan nationale produkten van benaming die voordien is gebruikt ter aanduiding van uit een of ander gebied afkomstige produkten - Ontoelaatbaarheid
(EEG-Verdrag, art. 30 en 36)
4. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Invoerverbod, voortvloeiend uit overeenkomst tussen twee Lid-Staten inzake bescherming van herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen - Rechtvaardiging - Bescherming van industriële en commerciële eigendom - Voorwaarde - Geen verwording van herkomstaanduiding tot soortnaam in land van oorsprong
(EEG-Verdrag, art. 30 en 36)
1. De bepalingen van een na 1 januari 1958 gesloten overeenkomst tussen een Lid-Staat en een andere staat kunnen vanaf de toetreding van die tweede staat tot de Gemeenschap geen toepassing meer vinden in de verhoudingen tussen die staten, indien die bepalingen strijdig blijken te zijn met de verdragsregels.
2. De bescherming van geografische benamingen strekt zich uit tot de benamingen, die in het algemeen herkomstaanduidingen worden genoemd en gebruikt worden voor produkten die niet aantoonbaar een bijzondere smaak ontlenen aan het betrokken gebied en die evenmin zijn vervaardigd volgens van overheidswege vastgestelde kwaliteitsnormen en bereidingsvoorschriften. Deze benamingen kunnen immers - evenals benamingen van oorsprong - bij de consument een goede klank hebben en voor de producenten die in de erdoor aangeduide plaats zijn gevestigd, een belangrijk middel zijn om afnemers te trekken. Zij moeten derhalve worden beschermd.
3. Een Lid-Staat handelt in strijd met artikel 30 EEG-Verdrag, wanneer hij door middel van nationale regelgeving een benaming die reeds is gebruikt ter aanduiding van uit een of ander gebied afkomstige produkten, voorbehoudt aan nationale produkten en aldus de ondernemingen in andere Lid-Staten dwingt een bij het publiek onbekende of minder gewaardeerde benaming te kiezen. Vanwege het discriminerende karakter ervan, komt een dergelijke regeling niet in aanmerking voor de afwijkingsmogelijkheid van artikel 36 EEG-Verdrag.
4. Voorschriften van een bilaterale overeenkomst tussen Lid-Staten inzake de bescherming van herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen, die - zoals die van de Frans-Spaanse overeenkomst van 27 juni 1973 - tot resultaat hebben, dat het voor in het land van uitvoer gevestigde ondernemingen verboden is om in het land van invoer benamingen te bezigen die beschermd zijn en waarvan het gebruik hun door hun nationale recht is ontzegd, en voor in enige andere Lid-Staat gevestigde ondernemingen de betrokken benaming in de twee overeenkomstsluitende staten te gebruiken, vallen binnen de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag.
Zulke verboden zijn niettemin gerechtvaardigd waar zij behoren tot de in artikel 36 van het Verdrag toegestane uitzonderingen uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, mits die benamingen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst of nadien in het land van oorsprong niet tot soortnaam zijn geworden. Zij hebben tot doel te verhinderen, dat producenten uit een Lid-Staat de geografische benamingen van een andere staat van de Gemeenschap gebruiken en aldus profijt trekken van de reputatie van de produkten van ondernemingen die gevestigd zijn in de streken of plaatsen waaraan die benamingen zijn ontleend, welk doel gericht is op het waarborgen van een eerlijke mededinging.
Die verboden zijn evenmin in strijd met de verplichting van de Lid-Staten tot eerbiediging van de bonafide praktijken die in ander Lid-Staten vanouds worden toegepast, want die verplichting strekt niet tot voordeel van in een Lid-Staat gevestigde ondernemers die aanduidingen bezigen die betrekking hebben op streken of plaatsen in een andere staat.
In zaak C-3/91,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Cour d' appel de Montpellier, in het aldaar aanhangig geding tussen
Exportur SA
en
LOR SA en Confiserie du Tech,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30, 34 en 36 EEG-Verdrag, teneinde te kunnen beoordelen of die bepalingen verenigbaar zijn met de op 27 juni 1973 tussen de Franse Republiek en de Spaanse Staat gesloten overeenkomst inzake de bescherming van de benaming van oorsprong, de aanduiding van herkomst en de naam van bepaalde produkten,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, C. N. Kakouris, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, kamerpresidenten, G. F. Mancini, R. Joliet, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,
advocaat-generaal: C. O. Lenz
griffier: D. Triantafyllou, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- LOR SA en Confiserie du Tech, vertegenwoordigd door F. Greffe, advocaat te Parijs;
- de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Karl, Regierungsdirektor bij het Bondsministerie van Financiën, als gemachtigde;
- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Navarro Gonzales, directeur-generaal Communautaire juridische en institutionele cooerdinatie, en G. Calvo Diaz, abogado del Estado, van de dienst Communautaire geschillen, als gemachtigden;
- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins van het Treasury Solicitor' s Department, en E. Sharpston, Barrister, als gemachtigden;
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Exportur SA, vertegenwoordigd door J. Villacque, advocaat in het arrondissement Pyrénées orientales, en B. Mitchell, advocaat te Parijs, van LOR SA en Confiserie du Tech, vertegenwoordigd door N. Boespflug, advocaat te Parijs, van de Duitse regering, vertegenwoordigd door A. von Muehlendahl, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Justitie, van de Spaanse en de Britse regering en van de Commissie, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright als gemachtigde en door H. Lehman, advocaat te Parijs, ter terechtzitting van 23 januari 1992,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 maart 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij arrest van 6 november 1990, ingekomen bij het Hof op 3 januari 1991, heeft de Cour d' appel de Montpellier krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 30, 34 en 36 EEG-Verdrag in verband met de bescherming in Frankrijk van Spaanse geografische benamingen.
2 Die vragen zijn gerezen in het kader van een geding tussen de vereniging van exporteurs van "Turrón de Jijona" (hierna: "Exportur"), gevestigd te Jijona (provincie Alicante), en de vennootschappen LOR en Confiserie du Tech, te Perpignan, naar aanleiding van het gebruik door deze laatsten van de benamingen "Alicante" en "Jijona", namen van Spaanse steden, voor in Frankrijk vervaardigde suikerwaren.
3 LOR en Confiserie du Tech produceren en verkopen te Perpignan suikerwaren: de eerste onder de benamingen "touron Alicante" en "touron Jijona", de tweede onder de benamingen "touron catalan type Alicante" en "touron catalan type Jijona".
4 Ingevolge artikel 3 van de overeenkomst tussen de Franse Republiek en de Spaanse Staat inzake de bescherming van de benaming van oorsprong, de aanduiding van herkomst en de naam van bepaalde produkten, ondertekend te Madrid op 27 juni 1973 (JORF van 18.4.1975, blz. 4011; hierna "de Frans-Spaanse overeenkomst") zijn de benamingen "Turrón de Alicante" en "Turrón de Jijona" op het grondgebied van de Franse Republiek uitsluitend voorbehouden aan Spaanse produkten of goederen en mogen aldaar slechts worden gebezigd volgens de in de Spaanse wetgeving voorziene voorwaarden. Volgens artikel 5, lid 2, van deze overeenkomst geldt dit ook, wanneer die benamingen worden gebruikt in combinatie met termen als "wijze", "soort" of "type".
5 Tevergeefs heeft Exportur getracht, eerst in kort geding en vervolgens voor het Tribunal de commerce te Perpignan, op grond van de Frans-Spaanse overeenkomst een verbod te verkrijgen tegen de twee Franse ondernemingen op het gebruik van de bedoelde Spaanse benamingen. Exportur stelde tegen het vonnis van het Tribunal de commerce te Perpignan hoger beroep in bij de Cour d' appel de Montpellier.
6 In onzekerheid verkerend omtrent de aan de artikelen 30, 34 en 36 EEG-Verdrag te geven uitlegging, besloot de Cour d' appel de Montpellier de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak zou hebben gedaan over de volgende vragen:
"1) Moeten de artikelen 30 en 34 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan de in de Frans-Spaanse overeenkomst van 27 juni 1973 vastgelegde maatregelen ter bescherming van benamingen van oorsprong of van herkomst, en met name van de benamingen Alicante of Jijona voor 'tourons' ?
2) Zo ja, moet artikel 36 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat bescherming van die benamingen geoorloofd is?"
7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop alsmede de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
8 Vooraf moet worden opgemerkt, dat de nationale rechter terecht heeft overwogen, dat de bepalingen van een na 1 januari 1958 gesloten overeenkomst tussen een Lid-Staat en een andere staat vanaf de toetreding van die tweede staat tot de Gemeenschap geen toepassing meer kunnen vinden in de verhoudingen tussen die staten, indien die bepalingen strijdig blijken te zijn met de verdragsregels. Derhalve dient te worden nagegaan, of de bepalingen van de Frans-Spaanse overeenkomst verenigbaar zijn met de verdragsregels inzake het vrije verkeer van goederen.
9 Voor een antwoord op deze vraag dient eerst de inhoud en strekking van de Frans-Spaanse overeenkomst te worden onderzocht.
De inhoud en strekking van de Frans-Spaanse overeenkomst
10 De Frans-Spaanse overeenkomst heeft tot doel, bescherming te bieden aan de Spaanse herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen op Frans grondgebied en omgekeerd aan de Franse herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen op Spaans grondgebied.
11 Bij vergelijking van de nationale rechtsstelsels blijkt, dat herkomstaanduidingen de consument beogen te informeren, dat het ermee voorziene produkt uit een bepaalde plaats, streek of een bepaald land afkomstig is. Aan die geografische herkomst kan een meer of minder grote reputatie zijn verbonden. De oorsprongsbenaming anderzijds waarborgt, naast de geografische herkomst, dat de waar volgens van overheidswege vastgestelde en gecontroleerde kwaliteits- of bereidingsvoorschriften is vervaardigd en dus bepaalde bijzondere kenmerken bezit (zie het arrest van 9 juni 1992, zaak C-47/90, Delhaize, Jurispr. 1992, blz. I-3669, r.o. 17 en 18). Herkomstaanduidingen worden beschermd door de regels ter bestrijding van misleidende reclame of van misbruik van de reputatie van een ander. Oorsprongsbenamingen daarentegen worden beschermd door bijzondere voorschriften in de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen waarbij die benamingen zijn ingevoerd. Deze voorschriften verbieden in het algemeen het gebruik van termen als "soort", "type" of "wijze" en beletten, dat zolang de regeling in stand blijft, die oorsprongsbenamingen tot soortnamen worden.
12 Overeenkomstig het territorialiteitsbeginsel wordt de bescherming van herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen beheerst door het recht van het land waar om die bescherming wordt verzocht (land van invoer) en niet door dat van het land van herkomst. Die bescherming wordt dus geconditioneerd door het recht van het invoerland en door de aldaar heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen. Of er sprake is van misleiding van de nationale consumenten dan wel of de betrokken benaming een soortnaam is geworden, zal dus aan de hand van die omstandigheden en opvattingen moeten worden beoordeeld. Waar deze beoordeling los staat van het recht van het land van herkomst en de aldaar heersende omstandigheden, is het mogelijk, dat een in het land van herkomst als herkomstaanduiding beschermde benaming in het land van invoer als soortnaam wordt beschouwd of omgekeerd.
13 Aan dit beginsel nu, dat het recht van het land van invoer als het toepasselijke aanwijst, derogeert de Frans-Spaanse overeenkomst inzake de bescherming van de benaming van oorsprong, de aanduiding van herkomst en de naam van bepaalde produkten.
14 Het stelsel van de Frans-Spaanse overeenkomst berust op de volgende regels:
- de beschermde herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen zijn voorbehouden aan de produkten en goederen uit het land van herkomst (artikelen 2 en 3);
- de beschermde benamingen zijn in een tweetal bijlagen bij de overeenkomst opgesomd (artikelen 2 en 3);
- bescherming wordt verleend op grond van het recht van het land van oorsprong, en niet van dat van het land waar die bescherming wordt gevraagd (artikelen 2 en 3);
- de bescherming van de opgesomde benamingen wordt aangevuld door een algemene bepaling die verbiedt, op "de produkten en waren, in de presentatie of op de verpakking, alsmede op facturen, vrachtbrieven of andere handelsdocumenten, of in reclame-uitingen" valse of bedrieglijke mededelingen te doen die de consument kunnen misleiden omtrent de werkelijke herkomst of oorsprong, de aard en de wezenlijke kenmerken van de produkten (artikel 6);
- de in de overeenkomst opgenomen verbodsbepalingen gelden ook, wanneer de beschermde benamingen worden gebruikt in "vertaalde vorm of met vermelding van de werkelijke herkomst, dan wel vergezeld gaan van uitdrukkingen als 'wijze' , 'soort' , 'type' , 'stijl' , 'imitatie' of 'op de wijze van' " (artikel 5, lid 1);
- ten slotte is bepaald, dat "produkten of waren van oorsprong uit het grondgebied van een van de Verdragsluitende Staten, alsmede verpakkingen, etiketten, facturen, vrachtbrieven en andere handelsdocumenten, die ten tijde van de inwerkingtreding van de overeenkomst gewoonlijk benamingen dragen of vermelden waarvan de overeenkomst het gebruik verbiedt, binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst, nog mogen worden verkocht of gebruikt" (artikel 8, lid 1).
15 Waar de Frans-Spaanse overeenkomst het recht van het land van oorsprong van toepassing verklaart, onderscheidt zij zich van het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom, zoals laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juni 1967 (Recueil des traités des Nations unies, vol. 828, nr. 11851, blz. 305), en van de overeenkomst van Madrid betreffende de bestrijding van valse aanduidingen van herkomst van 14 april 1891, zoals laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juni 1967 (Recueil des traités des Nations unies, vol. 828, nr. 11848, blz. 163). Waar zij zich tevens uitstrekt tot herkomstaanduidingen en dus niet is beperkt tot "in het land van oorsprong als zodanig erkende en beschermde" oorsprongsbenamingen, verschilt zij van de overeenkomst van Lissabon van 31 oktober 1858 betreffende de bescherming en de internationale inschrijving van benamingen van oorsprong, zoals herzien te Stockholm op 14 juni 1967 (Recueil des traités des Nations unies, vol. 828, nr. 13172, blz. 205). Juist vanwege de tekortkomingen van de twee eerstgenoemde multilaterale overeenkomsten en de beperkingen van de derde hebben vele Europese staten bilaterale overeenkomsten van dit type gesloten.
De toepasselijkheid van het verbod van in- en uitvoerbeperkingen
16 Primair zij herinnerd aan de vaste rechtspraak (zie in de eerste plaats het arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5), volgens welke het in artikel 30 neergelegde verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen ziet op iedere handelsregeling die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren.
17 In casu heeft de nationale rechter twijfel geuit aan de toepasselijkheid van artikel 30. Exportur heeft dienaangaande betoogd, dat de Frans-Spaanse overeenkomst de verkoop van Franse produkten in Frankrijk en van Spaanse produkten in Spanje verhindert, maar niet de invoer van Spaanse produkten in Frankrijk of van Franse produkten in Spanje. Volgens Exportur is er dus geen sprake van een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 30 EEG-Verdrag, zodat de gevraagde uitlegging de nationale rechter geen nuttige elementen zou kunnen opleveren voor de oplossing van het voor hem aanhangige geschil.
18 Deze stelling van Exportur is ongegrond. De Frans-Spaanse overeenkomst heeft tot resultaat, dat het voor Spaanse ondernemingen verboden is om in Frankrijk beschermde Spaanse benamingen te gebruiken ingeval zij daartoe niet gerechtigd zijn naar Spaans recht, en voor Franse ondernemingen om in Spanje beschermde Franse benamingen te gebruiken ingeval zij daartoe niet gerechtigd zijn naar Frans recht.
19 Bovendien zou, zoals LOR en Confiserie du Tech terecht hebben opgemerkt, een in een andere Lid-Staat dan Frankrijk of Spanje gevestigde onderneming die produkten naar een van deze staten zou uitvoeren onder een door de overeenkomst beschermde benaming, in beide staten geconfronteerd worden met een verbod op het gebruik van de betrokken benaming.
20 Deze potentiële gevolgen voor de intracommunautaire handel volstaan om de in de Frans-Spaanse overeenkomst vervatte verbodsbepalingen binnen het toepassingsgebied van artikel 30 EEG-Verdrag te brengen.
21 Daarentegen bevat de Frans-Spaanse overeenkomst geen maatregelen die, zoals voor de toepasselijkheid van artikel 34 is vereist (arrest van 8 november 1979, zaak 15/79, Groenveld, Jurispr. 1979, blz. 3409, r.o. 7), een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer tot doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat leiden, waardoor aan de nationale produktie of de binnenlandse markt van de betrokken Lid-Staat ten koste van de produktie of de handel van andere Lid-Staten een bijzonder voordeel wordt verzekerd. Zoals Exportur heeft uiteengezet, heeft de overeenkomst alleen betrekking op het gebruik van de beschermde benamingen op het grondgebied van de twee Verdragsluitende Staten. De verhandeling van Franse of Spaanse produkten in andere Lid-Staten valt buiten de werkingssfeer van de overeenkomst. Anderzijds, in het geval dat één Franse onderneming werd verhinderd om produkten onder een bepaalde, aan Spaanse produkten voorbehouden benaming naar Spanje uit te voeren, dan is dat niet het uitvloeisel van het krachtens de Frans-Spaanse overeenkomst op Frans grondgebied geldende recht, maar van het Spaanse recht, dat hoe dan ook toepasselijk is waar het om invoer in Spanje gaat.
22 De onderhavige problematiek moet derhalve worden geplaatst in het kader van uitsluitend artikel 30.
De toepasselijkheid van artikel 36 EEG-Verdrag
De beginselen
23 Volgens artikel 36 EEG-Verdrag vormt artikel 30 geen beletsel voor verboden of beperkingen van de invoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom.
24 Waar artikel 36 een uitzondering bevat op een der grondbeginselen van de gemeenschappelijke markt, gedoogt het deswege inbreuken op het vrije verkeer van goederen slechts, voor zover die hun rechtvaardiging vinden in het waarborgen van de rechten welke het specifieke voorwerp van deze eigendom vormen (arrest van 31 oktober 1974, zaak 16/74, Centrafarm, Jurispr. 1974, blz. 1183, r.o. 7).
25 Thans dient derhalve te worden nagegaan, of de in de Frans-Spaanse overeenkomst neergelegde verbodsbepalingen hun rechtvaardiging vinden in het waarborgen van de rechten welke het specifieke voorwerp van herkomstaanduidingen en oorsprongsbenamingen vormen.
26 LOR en Confiserie du Tech betogen in de eerste plaats, dat de in Alicante en Jijona geproduceerde tourons wat samenstelling en kwaliteit betreft niet noemenswaardig verschillen met de door hen in Perpignan geproduceerde tourons. De kwaliteiten en kenmerken van deze tourons zouden geen verband houden met hun geografische oorsprong. Zij stellen daarom, onder verwijzing naar het arrest van 20 februari 1975 (zaak 12/74, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1975, blz. 181), dat de Frans-Spaanse overeenkomst onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht.
27 De Commissie betoogt, onder verwijzing naar hetzelfde arrest, dat een geografische benaming haar specifieke functie slechts vervult, en een verbod voor andere ondernemingen op het gebruik daarvan uit hoofde van de bescherming van commerciële eigendom slechts is gerechtvaardigd, indien het aldus aangeduide produkt inderdaad kwaliteiten en kenmerken bezit die aan zijn geografische oorsprong zijn te danken en waardoor het produkt kan worden geïndividualiseerd. Wanneer het produkt geen bijzondere smaak ontleent aan de streek waar het vandaan komt, volstaat een etiket waarop de werkelijke oorsprong of herkomst van het produkt is vermeld, een en ander als bedoeld in artikel 3, zevende alinea, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB 1979, L 33, blz. 1), om de consument te beschermen tegen het gevaar van verwarring.
28 Deze opvatting van de Commissie, die daarmee het door LOR en Confiserie du Tech verdedigde standpunt onderschrijft, kan niet worden gevolgd. Zij zou namelijk tot consequentie hebben, dat geen enkele bescherming toekomt aan geografische benamingen voor produkten die niet aantoonbaar een bijzondere smaak ontlenen aan het betrokken gebied en die evenmin zijn vervaardigd volgens van overheidswege vastgestelde kwaliteitsnormen en bereidingsvoorschriften, welke benamingen in het algemeen herkomstaanduidingen worden genoemd. Deze benamingen kunnen niettemin bij de consument een goede klank hebben en voor de producenten die in de erdoor aangeduide plaats zijn gevestigd, een belangrijk middel zijn om afnemers te trekken. Zij moeten derhalve worden beschermd.
29 Het aangehaalde arrest Commissie/Duitsland heeft niet de strekking die de Commissie eraan toeschrijft. Uit dit arrest volgt hoofdzakelijk, dat een Lid-Staat in strijd handelt met artikel 30 EEG-Verdrag, wanneer hij door middel van nationale regelgeving een benaming die reeds is gebruikt ter aanduiding van uit een of ander gebied afkomstige produkten, voorbehoudt aan nationale produkten en aldus de ondernemingen in andere Lid-Staten dwingt een bij het publiek onbekende of minder gewaardeerde benaming te kiezen. Vanwege het discriminerende karakter ervan, komt een dergelijke regeling niet in aanmerking voor de afwijkingsmogelijkheid van artikel 36 EEG-Verdrag.
30 Er zij overigens aan herinnerd, dat het Hof in het arrest van 25 april 1985 (zaak 207/83, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr. 1985, blz. 1201, r.o. 21) heeft uitgesproken, dat het EEG-Verdrag niet in de weg staat aan bepalingen die het gebruik van valse herkomstaanduidingen verbieden.
Voorgebruik, voormalig gebruik, gebruik te goeder trouw en traditioneel gebruik
31 Verwijzend naar het arrest van 13 maart 1984 (zaak 16/83, Prantl, Jurispr. 1984, blz. 1299) betogen LOR en Confiserie du Tech voorts, dat bescherming van geografische benamingen slechts gerechtvaardigd is zolang daarbij geen inbreuk wordt gemaakt op een bonafide en traditioneel gebruik door derden, en dat de toepassing van de Frans-Spaanse overeenkomst hen niet kan beletten de benamingen "Turrón de Alicante" en "Turrón de Jijona" te gebruiken, nu zij die benamingen van oudsher, bestendig en te goeder trouw hebben gebruikt.
32 Dit argument moet worden verworpen. In het arrest Prantl is inderdaad te lezen, dat wanneer het er om gaat of een nationale regeling ter bescherming van een indirecte geografische herkomstaanduiding en in het belang van de consument de verhandeling mag verbieden van wijnen die in een bepaald soort fles worden ingevoerd, erop moet worden gewezen dat in het systeem van een gemeenschappelijke markt de bescherming van de consument en de bij de aanbieding van wijnen te betrachten eerlijkheid van het handelsverkeer dient te worden bewerkstelligd met wederzijdse eerbiediging van de bonafide praktijken die in de verschillende Lid-Staten vanouds worden toegepast.
33 Het Hof concludeerde in dat arrest, dat de exclusiviteit die een nationale regeling in een Lid-Staat toekent aan het gebruik van een bepaald type fles, niet kan worden ingeroepen om de invoer tegen te gaan van wijnen van oorsprong uit een andere Lid-Staat in dezelfde of gelijksoortige flessen die aldaar vanouds te goeder trouw worden gebruikt.
34 Zonder dat behoeft te worden ingegaan op tussen partijen in het hoofdgeding omstreden vraag, of het gebruik door LOR en Confiserie du Tech van de benamingen "Turrón de Alicante" en "Turrón de Jijona" jonger of ouder is dan de Frans-Spaanse overeenkomst, moet worden benadrukt dat de aan het arrest Prantl ten grondslag liggende casuspositie verschilt van de onderhavige. In het arrest Prantl was uit de voor het Hof gevoerde debatten gebleken (zie r.o. 28), dat flessen van het type Bocksbeutel of daarvan door de consument niet te onderscheiden flessen vanouds dienden voor de verhandeling van wijnen uit bepaalde gebieden van Italië. Met andere woorden: die vorm van fles was oorspronkelijk ook in het land van uitvoer in gebruik; er moest dus een vorm van coëxistentie gevonden worden tussen een nationale en een buitenlandse indirecte herkomstaanduiding. Die situatie is dus in genen dele te vergelijken met het gebruik van de namen van Spaanse steden door Franse ondernemingen, welk gebruik het probleem aan de orde stelt van de bescherming van benamingen van de ene staat in een andere staat.
De vraag, of de in de staat van oorsprong geldende regeling rechtmatig kan worden uitgebreid tot de staat waarin de bescherming wordt gevraagd
35 LOR en Confiserie du Tech betogen voorts, dat de aanduidingen "Touron Alicante" en "Touron Jijona" namen zijn die soorten van waren aanduiden en geen associaties meer oproepen met een bepaalde geografische herkomst.
36 Dit argument moet aldus worden verstaan, dat artikel 30 EEG-Verdrag zich ertegen verzet, dat op grond van de overeenkomst het gebruik van een Spaanse benaming die in Frankrijk een soortnaam is geworden, in Frankrijk zou kunnen worden verboden. De vraag is dus, of het in strijd is met het vrije verkeer van goederen, dat een bilaterale overeenkomst tussen twee Lid-Staten, in afwijking van het territorialiteitsbeginsel, het recht van het land van oorsprong toepasselijk verklaart in plaats van dat van de staat waar de bescherming wordt gevraagd. Dat probleem dient thans te worden onderzocht.
37 In dit verband moet erop worden gewezen, dat de overeenkomst ten doel heeft te verhinderen, dat producenten uit een Verdragsluitende Staat de geografische benamingen van een andere staat gebruiken en aldus profijt trekken van de reputatie van de produkten van ondernemingen die gevestigd zijn in de streken of plaatsen waaraan die benamingen zijn ontleend. Een dergelijk doel, dat gericht is op het waarborgen van een eerlijke mededinging, kan worden beschouwd als behorend tot de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 36 EEG-Verdrag, mits die benamingen bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst of nadien in het land van oorsprong niet tot soortnaam zijn geworden.
38 Aangezien de bescherming door een Lid-Staat van benamingen ter aanduiding van streken of plaatsen op zijn gebied op grond van artikel 36 EEG-Verdrag gerechtvaardigd is, verzet dit artikel er zich ook niet tegen dat deze bescherming wordt uitgebreid tot het grondgebied van een andere Lid-Staat.
39 Op grond van het voorgaande moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag niet in de weg staan aan de toepassing van de bepalingen van een tussen Lid-Staten gesloten bilaterale overeenkomst inzake de bescherming van de aanduidingen van herkomst en de benamingen van oorsprong, zoals de Frans-Spaanse overeenkomst van 27 juni 1973, mits de beschermde benamingen bij de inwerkingtreding van die overeenkomst of nadien niet tot soortnaam zijn geworden in de staat van oorsprong.
Kosten
40 De kosten door de Duitse, de Spaanse en de Britse regering en door de Commissie wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door de Cour d' appel de Montpellier bij arrest van 6 november 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:
De artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag staan niet in de weg aan de toepassing van de bepalingen van een tussen Lid-Staten gesloten bilaterale overeenkomst inzake de bescherming van de aanduidingen van herkomst en de benamingen van oorsprong, zoals de Frans-Spaanse overeenkomst van 27 juni 1973, mits de beschermde benamingen bij de inwerkingtreding van die overeenkomst of nadien niet tot soortnaam zijn geworden in de staat van oorsprong.