EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61990CJ0333

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 februari 1992.
Royale belge tegen Robert Joris.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de paix de Luxembourg - Groot-Hertogdom Luxemburg.
Ambtenarenstatuut - Subrogatie van de Gemeenschappen.
Zaak C-333/90.

Jurisprudentie 1992 I-01135

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:94

61990J0333

ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 26 FEBRUARI 1992. - ROYALE BELGE TEGEN ROBERT JORIS. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE PAIX DE LUXEMBOURG - GROOT-HERTOGDOM LUXEMBURG. - AMBTENARENSTATUUT - SUBROGATIE VAN DE GEMEENSCHAPPEN. - ZAAK C-333/90.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-01135


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Ambtenaren - Subrogatie van Gemeenschappen - Ontstaansfeit - Schadebrengende gebeurtenis - Dading tussen ambtenaar en aansprakelijke derde - Tegenwerpbaarheid aan in rechten van slachtoffer gesubrogeerde instelling - Uitzonderingen

(Ambtenarenstatuut, art. 85 bis, lid 1)

Samenvatting


De subrogatie van rechtswege van de Gemeenschappen in het recht van verhaal van een gemeenschapsambtenaar, bedoeld in artikel 73, lid 4, van het Statuut, in de versie van verordening nr. 912/78, en in artikel 85 bis, lid 1, van de thans geldende versie, vindt plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis. Een aansprakelijke derde die met de gemeenschapsambtenaar een dading heeft aangegaan, kan deze evenwel aan de instelling tegenwerpen, tenzij die instelling de aansprakelijke derde vóór de dading met de betrokken ambtenaar in kennis heeft gesteld van het recht van subrogatie en van haar voornemen dit recht uit te oefenen, dan wel aantoont dat de aansprakelijke derde vóór de dading met de ambtenaar wist van het bestaan van het recht van subrogatie.

Partijen


In zaak C-333/90,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal de paix de Luxembourg, in het aldaar aanhangig geding tussen

Royale belge

en

R. Joris,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en met name artikel 73, lid 4, daarvan, in de versie van verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 912/78 van de Raad van 2 mei 1978 (PB 1978, L 119, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: R. Joliet, kamerpresident, Sir Gordon Slynn, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijk opmerkingen ingediend door:

- Royale belge, vertegenwoordigd door F. Zurn, advocaat te Luxemburg;

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Griesmar als gemachtigde, bijgestaan door J.-L. Fagnart, advocaat te Brussel;

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Royale belge en de Commissie ter terechtzitting van 23 oktober 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 januari 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 16 oktober 1990, ingekomen bij het Hof op 26 oktober daaraanvolgend, heeft het Tribunal de paix de Luxembourg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Ambtenarenstatuut" of "Statuut"), in de versie van verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 912/78 van de Raad van 2 mei 1978 (PB 1978, L 119, blz. 1).

2 Naar uit de stukken blijkt, was G. Hinger, ambtenaar van de Europese Gemeenschappen, op 19 juni 1982 het slachtoffer van een ongeval waarvoor R. Joris verantwoordelijk was. Overeenkomstig het Statuut kwamen bepaalde medische kosten ten laste van de ziekenkas van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. Voorts betaalde de Commissie Hinger een bedrag van 50 218 BFR als vergoeding voor een blijvende gedeeltelijke invaliditeit. Krachtens een met de Commissie gesloten verzekeringsovereenkomst betaalde de verzekeringsmaatschappij Royale belge dit bedrag terug aan de Commissie en vergoedde zij andere medische kosten en apothekerskosten tot een bedrag van 10 619 BFR. Van oordeel dat zij gesubrogeerd was in de rechten zowel van Hinger als van de Commissie, dagvaardde Royale belge Joris voor het Tribunal de paix de Luxembourg tot terugbetaling van die twee uitkeringen, dat wil zeggen in totaal een bedrag van 60 837 BFR.

3 Joris betoogde, dat zijn schuld aan Hinger was tenietgegaan doordat hij aan laatstgenoemde een bedrag van 32 000 BFR had betaald, waarvan Hinger bij kwijting van 23 november 1982 voor een bij dading vastgestelde schadevergoeding had erkend, dat dat bedrag de totale door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade dekte en dat hij niets meer van Joris noch van diens verzekeraar te vorderen had. Uitgaande van het beginsel dat subrogatie enkel plaatsvindt door en als gevolg van betaling, betoogde Joris, dat de nadien door de Commissie aan haar ambtenaar betaalde uitkeringen geen subrogatie in de rechten van Hinger hadden kunnen teweegbrengen, daar die rechten immers door de betaling aan Hinger waren tenietgegaan.

4 Daartegenover stelde Royale belge, dat de subrogatie van de Gemeenschappen in de rechten van hun ambtenaar al diens rechten op het tijdstip van het ongeval op de Gemeenschappen doet overgaan. Voorwaarde voor de substitutie van de Gemeenschappen in de rechten van de gelaedeerde, aldus Royal belge en de Commissie, is niet, dat de Gemeenschappen de met hun verplichtingen overeenkomende statutaire uitkeringen hebben betaald, doch de subrogatie vindt onmiddellijk plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis. De door verweerder aangevoerde dading zou derhalve niet aan verzoekster kunnen worden tegengeworpen.

5 Van oordeel dat de beslissing van het geding afhing van de uitlegging van het Ambtenarenstatuut, besloot het Tribunal de paix de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

"Vindt de in artikel 85 bis, lid 1 (en in artikel 73, lid 4, oud), van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen geregelde wettelijke subrogatie van de Gemeenschappen in de rechten en rechtsvorderingen van hun ambtenaren tegen de aansprakelijke derde onmiddellijk plaats, dat wil zeggen op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis, of eerst door de betaling van uitkeringen aan de gelaedeerde?"

6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

7 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat artikel 73, lid 4, Ambtenarenstatuut in de ten tijde van de feiten geldende versie bepaalt, dat de Gemeenschappen, binnen de grenzen van de voor hen uit de artikelen 72, 73 en 75 voortvloeiende verplichtingen, van rechtswege in de plaats treden van de ambtenaar of zijn rechtverkrijgenden, wat betreft hun recht van verhaal tegen de derde die aansprakelijk is voor het ongeval, dat het overlijden of de verwondingen van de ambtenaar of de uit zijnen hoofde verzekerde personen tot gevolg heeft gehad.

8 Volgens de tekst van artikel 73, lid 4, Ambtenarenstatuut hangt de subrogatie ten gunste van de Gemeenschappen niet af van de betaling van de statutaire uitkeringen. Bepaald wordt integendeel, dat de Gemeenschappen van rechtswege in de plaats van de ambtenaar treden, niet voor zover er betalingen zijn gedaan, maar voor zover er voor hen uit de genoemde bepalingen van het Ambtenarenstatuut verplichtingen voortvloeien. Blijkens de formulering van het artikel wordt de subrogatie ten gunste van de Gemeenschappen teweeggebracht door de verplichting de statutaire uitkeringen te betalen, en niet door de betaling ervan. Deze subrogatie vindt plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, ook wanneer het niet mogelijk is de verplichtingen van de Gemeenschap onmiddellijk in een geldbedrag uit te drukken.

9 Voorts zij eraan herinnerd, dat de subrogatie ten gunste van de Gemeenschappen tot doel heeft te voorkomen dat een ambtenaar twee maal vergoeding ontvangt voor dezelfde schade (zie arrest van 18 maart 1982, zaak 103/81, Chaumont-Barthel, Jurispr. 1982, blz. 1003, r.o. 11). Indien de door de ambtenaar geleden schade voor de Gemeenschappen de verplichting meebrengt hem statutaire uitkeringen te betalen, kan het risico van die cumulatie enkel worden voorkomen wanneer de ambtenaar vanaf het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis al zijn vorderingsrechten tegenover de aansprakelijke derde verliest ten gunste van de Gemeenschappen.

10 De subrogatie van rechtswege, bedoeld in artikel 73, lid 4, Ambtenarenstatuut in de ten tijde van de feiten geldende versie, vindt derhalve plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis, zodat de ambtenaar niet het recht heeft met de derde een dading aan te gaan of in rechte tegen hem op te treden met betrekking tot de vergoedingen waartoe de Gemeenschappen zijn gehouden.

11 De prejudiciële vraag vermeldt ook artikel 85 bis, lid 1, van de thans geldende versie van het Ambtenarenstatuut, bepalende dat, "wanneer (...) een ongeval (...) van een in dit Statuut bedoelde persoon aan een derde is te wijten, (...) de Gemeenschappen, voor zover er voor hen uit de schadebrengende gebeurtenis op grond van dit Statuut verplichtingen voortvloeien, van rechtswege (treden) in alle rechten en rechtsvorderingen van die persoon of zijn rechtverkrijgenden ten aanzien van de aansprakelijke derde".

12 De verschillen tussen deze bepaling en het vroegere artikel 73, lid 4, hebben geen invloed op het antwoord op de prejudiciële vraag.

13 Uit het verwijzingsvonnis blijkt evenwel, dat het Tribunal de paix de Luxembourg het Hof de prejudiciële vraag heeft gesteld om een beslissing te kunnen nemen over de meer algemene vraag, of de aansprakelijke derde aan de gemeenschapsinstelling of haar verzekeraar een dading kan tegenwerpen die hij met de ambtenaar heeft aangegaan voordat de Gemeenschappen aan die ambtenaar uitkeringen hebben betaald.

14 Derhalve moet worden onderzocht, of het feit dat de in voornoemde statutaire bepalingen bedoelde subrogatie plaatsvindt op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis, belet dat de dading aan de gemeenschapsinstelling wordt tegengeworpen.

15 Weliswaar kan het Ambtenarenstatuut werking hebben ten aanzien van derden (zie met name het arrest van 20 oktober 1981, zaak 137/80, Commissie/België, Jurispr. 1981, blz. 2393), maar er moet op worden gewezen, dat ten tijde van de feiten de voorwaarden waaronder de gemeenschapsambtenaren tegen ongevallen waren verzekerd, waren vastgesteld bij een interne regeling, te weten de "Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten", die door de gemeenschapsinstellingen op verschillende data was vastgesteld en niet in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen was gepubliceerd.

16 Artikel 2 omschreef het begrip ongeval en gaf er enkele voorbeelden van. Artikel 4 bevatte evenwel een lijst van ongevallen die in het algemeen niet werden gedekt door artikel 73 Ambtenarenstatuut. Het was derhalve noodzakelijk de relevante bepalingen van het Ambtenarenstatuut in samenhang met die van de regeling te lezen, ten einde te kunnen bepalen of de ambtenaar tegen dit of dat ongeval was verzekerd en of, bijgevolg, de Gemeenschappen in het recht van verhaal van de betrokken ambtenaar tegen de aansprakelijke derde waren getreden.

17 Het zou onredelijk zijn, van de derde te verlangen dat hij niet enkel de bepalingen van het Ambtenarenstatuut kent, maar ook die van de interne regeling.

18 Het staat derhalve aan de gemeenschapsinstelling die zich op de in artikel 73, lid 4, bedoelde subrogatie wil beroepen, de aansprakelijke derde van die subrogatie in kennis te stellen of aan te tonen dat deze vóór de door hem met de ambtenaar aangegane dading wist, dat dat recht van subrogatie bestond.

19 Mitsdien moet worden vastgesteld dat, ofschoon de subrogatie plaatsvindt op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis, een aansprakelijke derde die met een gemeenschapsambtenaar een dading heeft aangegaan, deze dading aan de instelling kan tegenwerpen, tenzij die instelling de aansprakelijke derde vóór de dading met de betrokken ambtenaar in kennis heeft gesteld van het recht van subrogatie en van haar voornemen dit recht uit te oefenen, dan wel aantoont dat de aansprakelijke derde vóór de dading met de ambtenaar wist van het bestaan van het recht van subrogatie.

20 Mitsdien moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat de in artikel 73, lid 4, Ambtenarenstatuut bedoelde subrogatie van rechtswege van de Gemeenschappen in het recht van verhaal van een gemeenschapsambtenaar plaatsvindt op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis, doch dat een aansprakelijke derde die met de gemeenschapsambtenaar een dading heeft aangegaan, deze dading aan de instelling kan tegenwerpen, tenzij die instelling de aansprakelijke derde vóór de dading met de betrokken ambtenaar in kennis heeft gesteld van het recht van subrogatie en van haar voornemen dit recht uit te oefenen, dan wel aantoont dat de aansprakelijke derde vóór de dading met de ambtenaar wist van het bestaan van het recht van subrogatie.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

21 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal de paix de Luxembourg bij vonnis van 26 oktober 1990 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De subrogatie van rechtswege van de Gemeenschappen in het recht van verhaal van een gemeenschapsambtenaar bedoeld in artikel 73, lid 4, van het Statuut van de Ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, in de versie van verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 912/78 van de Raad van 2 mei 1978, en in artikel 85 bis, lid 1, van de thans geldende versie, vindt plaats op het tijdstip van de schadebrengende gebeurtenis. Een aansprakelijke derde die met de gemeenschapsambtenaar een dading heeft aangegaan, kan deze evenwel aan de instelling tegenwerpen, tenzij die instelling de aansprakelijke derde vóór de dading met de betrokken ambtenaar in kennis heeft gesteld van het recht van subrogatie en van haar voornemen dit recht uit te oefenen, dan wel aantoont dat de aansprakelijke derde vóór de dading met de ambtenaar wist van het bestaan van het recht van subrogatie.

Top