EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61990CJ0283

Arrest van het Hof van 1 oktober 1991.
Raimund Vidrányi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Erkenning van ziekte als beroepsziekte - Hogere voorziening.
Zaak C-283/90 P.

Jurisprudentie 1991 I-04339

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:361

61990J0283

ARREST VAN HET HOF VAN 1 OKTOBER 1991. - RAIMUND VIDRANYI TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - ERKENNING VAN ZIEKTE ALS BEROEPSZIEKTE - HOGERE VOORZIENING. - ZAAK C-283/90 P.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-04339


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Ambtenaren - Sociale zekerheid - Verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten - Vaststelling van beroepsziekte - Toegang van ambtenaar tot documenten van medisch dossier - Indirecte toegang - Uitzondering - Documenten die eveneens in persoonsdossier moeten zijn opgenomen

(Ambtenarenstatuut, art. 26 en 73; Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten, art. 21 en 23, lid 1)

Samenvatting


1. In het kader van de procedure tot vaststelling van een beroepsziekte worden de rechten van de ambtenaar, in aanmerking genomen de bijzondere aard van de betrokken documenten, gewaarborgd door de mogelijkheid voor de betrokkene om via een arts van zijn keuze kennis te nemen van alle elementen van het door het tot aanstelling bevoegd gezag samengestelde dossier en om een arts aan te wijzen die binnen de medische commissie voor zijn belangen kan opkomen.

Documenten die in het kader van deze procedure zijn opgesteld, behoeven slechts in het persoonsdossier - waartoe de ambtenaar overeenkomstig artikel 26 van het Statuut rechtstreeks toegang heeft - te worden opgenomen indien deze documenten worden gebruikt ter beoordeling of wijziging van de administratieve positie van de betrokkene door de instelling waartoe hij behoort.

Partijen


In zaak C-283/90 P,

R. Vidrányi, vertegenwoordigd door H.-J. Moritz van het kantoor Mahlberg, Wenning und Partner, advocaten te Bonn, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, Rue de Schoenfels 25a, Bridel

requirant,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest, op 12 juli 1990 gewezen door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) in zaak T-154/89 tussen R. Vidrányi en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, en strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partij bij de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Griesmar, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door Cl. Verbraeken en D. Waelbroeck, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg, die concludeert tot verwerping van de hogere voorziening als gedeeltelijk niet-ontvankelijk en in haar geheel ongegrond,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, T. F. O' Higgins, J. C. Moitinho de Almeida en G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: D. Louterman, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de vertegenwoordigers van partijen in hun pleidooien ter terechtzitting van 15 mei 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 juni 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 december 1990, heeft R. Vidrányi krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EEG en de overeenkomstige bepalingen van 's Hofs Statuten-EGKS en EGA hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 juli 1990, waarbij zijn beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 13 januari 1989 houdende weigering om de geestesziekte van requirant als beroepsziekte te erkennen, is verworpen.

2 In hogere voorziening vordert Vidrányi enerzijds vernietiging van het arrest van het Gerecht, en anderzijds veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van de schending door deze instelling van haar zorgplicht.

3 Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert requirant drie middelen aan, waarvan het eerste is ontleend aan onregelmatigheid van de procedure die is gevolgd bij de toepassing van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten (hierna: de "Regeling"), bedoeld in artikel 73 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: het "Statuut"), het tweede aan verkeerde beoordeling door het Gerecht van de inhoud van het rapport van de medische commissie, en het derde aan schending van artikel 24, eerste en tweede alinea, van het Statuut.

4 In zijn eerste middel stelt Vidrányi, dat het Gerecht in de eerste plaats ten onrechte heeft geoordeeld dat de documenten betreffende het overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de Regeling bij zijn hiërarchieke meerderen gehouden onderzoek een medisch karakter droegen en derhalve niet aan requirant behoefden te worden medegedeeld, terwijl deze documenten betrekking hadden op zijn administratieve positie, zodat hij derhalve in de gelegenheid had moeten worden gesteld zijn mening over die stukken te geven. Requirant bestrijdt vervolgens het oordeel van het Gerecht, dat de medische commissie hem voldoende had gehoord, met name omdat zij over een volledig dossier beschikte, terwijl hij geen standpunt had kunnen formuleren over de factoren die aan een verergering van zijn ziekte hadden bijgedragen, namelijk de werksfeer, de relatie met zijn meerderen en de taken die de Commissie hem had toebedeeld.

5 In zijn tweede middel verwijt Vidrányi het Gerecht in wezen, dat het zijn beslissing heeft gebaseerd op de conclusie van het rapport van de medische commissie, dat de ziekte van requirant was toe te schrijven aan zijn persoonlijkheidsstructuur, terwijl er geen enkel logisch verband bestaat tussen deze conclusie en de medische constateringen in het rapport.

6 In zijn derde middel betoogt Vidrányi, dat het Gerecht ten onrechte niet heeft geantwoord op het in eerste aanleg aangevoerde middel waarin de Commissie werd verweten, niets te hebben gedaan om, nadat de ziekte van requirant bij de medische dienst bekend was geworden, naar oplossingen te zoeken. Vidrányi stelt, dat dit verzuim van de ingevolge artikel 24, eerste en tweede alinea, van het Statuut op de Commissie rustende zorgplicht een recht op schadevergoeding voor hem doet ontstaan.

7 Voor een nadere uiteenzetting van de middelen en de argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

8 Voor de beoordeling van de door Vidrányi ingestelde hogere voorziening dient in de eerste plaats te worden herinnerd aan het bepaalde in artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering:

"1. Hogere voorziening moet strekken tot:

- gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht;

- gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

2. In hogere voorziening mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht niet worden gewijzigd."

9 Voorwerp van het door Vidrányi bij het Gerecht ingestelde beroep was de nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de ziekte van requirant niet als beroepsziekte te erkennen.

10 Hieruit volgt dat de conclusie van de hogere voorziening, strekkende tot veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die requirant zou hebben geleden ten gevolge van de schending door deze instelling van haar zorgplicht, als niet-ontvankelijk moet worden verworpen.

11 In de tweede plaats moet erop worden gewezen, dat ingevolge artikel 168 A EEG-Verdrag en de overeenkomstige bepalingen van het EGKS- en het EGA-Verdrag hogere voorziening is beperkt tot rechtsvragen. Deze beperking wordt herhaald in artikel 51, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EEG en in de overeenkomstige bepalingen van 's Hofs Statuten-EGKS en EGA, waarin vervolgens de middelen worden aangeven waarop hogere voorziening kan worden gebaseerd, te weten onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor aan de belangen van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, en schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht.

12 Hieruit volgt, dat hogere voorziening slechts kan worden gebaseerd op middelen inzake schending van rechtsregels door het Gerecht, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling (zie beschikking van 20 maart 1991, zaak C-115/90 P, Turner/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1423, r.o. 13).

13 Hogere voorziening is derhalve slechts ontvankelijk voor zover het verzoekschrift erover klaagt, dat het Gerecht uitspraak heeft gedaan onder miskenning van rechtsregels waarvan het de eerbiediging had te verzekeren.

14 Wat betreft het tweede onderdeel van het eerste middel van requirant kan worden volstaan met de vaststelling, dat daarin slechts wordt opgekomen tegen de beoordeling van de feiten van het geding door het Gerecht, zonder dat een beroep wordt gedaan op schending van enige rechtsregel.

15 Onder deze omstandigheden moet het tweede deel van het eerste middel als niet-ontvankelijk worden verworpen.

16 Ten aanzien van het tweede middel van requirant behoeft slechts te worden opgemerkt, dat Vidrányi opkomt tegen het feitelijke oordeel van het Gerecht, dat het medisch rapport een begrijpelijk verband legde tussen de daarin opgenomen bevindingen en de conclusies die daaraan werden verbonden.

17 Zoals in de rechtsoverwegingen 11 tot en met 13 van het onderhavige arrest echter is benadrukt, kan het Hof een dergelijk feitelijk oordeel niet toetsen, daar het uitsluitend bevoegd is om toe te zien op de eerbiediging van de rechtsregels door het bestreden arrest.

18 Dit middel is bijgevolg evenmin ontvankelijk.

19 Het eerste middel van requirant - voor zover daarin wordt gesteld, dat het Gerecht de overeenkomstig de Regeling opgestelde onderzoekrapporten ten onrechte als documenten met een medisch karakter heeft aangemerkt, terwijl het stukken betrof die de administratieve positie van Vidrányi raakten en die hem rechtstreeks hadden moeten worden medegedeeld - kan slechts worden opgevat als een verwijt aan het Gerecht, dat het heeft nagelaten een schending van het algemene beginsel van de bescherming van de rechten van de verdediging vast te stellen.

20 Volgens dit beginsel moet de ambtenaar de mogelijkheid hebben, zijn mening te kennen te geven ten aanzien van ieder document dat de instelling tegen hem wil gebruiken.

21 Dit beginsel heeft onder meer uitdrukking gevonden in artikel 26, tweede alinea, van het Statuut, volgens hetwelk een instelling tegen een ambtenaar geen stukken betreffende zijn positie als ambtenaar of zijn kundigheden, zijn prestaties of zijn gedrag kan aanvoeren of te zijnen nadele kan gebruiken, indien zij hem niet tevoren zijn medegedeeld.

22 Op het bijzondere gebied van de procedure die door een ambtenaar wordt ingesteld ten einde te doen vaststellen dat de ziekte die zijn pensionering tot gevolg heeft gehad een beroepsziekte was, is dit beginsel uitgewerkt in de artikelen 21 en 23, lid 1, van de Regeling. Volgens artikel 21 kunnen de ambtenaar en zijn rechtverkrijgenden verlangen, in de eerste plaats dat het volledige medische rapport aan een arts van hun keuze wordt toegezonden, en in de tweede plaats dat het advies van de medische commissie wordt ingewonnen, alvorens het tot aanstelling bevoegd gezag een besluit neemt over de erkenning van de ziekte van de ambtenaar als beroepsziekte. Overeenkomstig artikel 23, lid 1, kunnen de ambtenaar en zijn rechtverkrijgenden een arts aanwijzen die in de medische commissie zitting neemt.

23 In deze procedure, die door de ambtenaar wordt ingeleid en die niet tegen hem is gericht, worden diens rechten, in aanmerking genomen de bijzondere aard van de betrokken documenten, derhalve gewaarborgd door de mogelijkheid voor de betrokkene om via een arts van zijn keuze kennis te nemen van alle gegevens van het door het tot aanstelling bevoegd gezag opgestelde dossier en om een arts aan te wijzen die binnen de medische commissie voor zijn belangen kan opkomen.

24 Zoals het Hof in het arrest van 7 oktober 1987 (zaak 140/86, Strack/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 3939) heeft verklaard, draagt enerzijds het dossier dat voor de artsen of de medische commissie als uitgangspunt dient bij de beoordeling van de vraag of een ziekte een beroepsziekte is, een medisch karakter en kan het derhalve slechts indirect, door tussenkomst van een door de ambtenaar aangewezen arts, worden geraadpleegd, en moeten anderzijds de gegevens van administratieve aard die in dit dossier kunnen voorkomen en van invloed kunnen zijn op de administratieve positie van de ambtenaar, zich eveneens in het persoonsdossier bevinden, waar de ambtenaar ze overeenkomstig artikel 26 van het Statuut rechtstreeks kan raadplegen.

25 Alle stukken die aan de artsen of aan de medische commissie worden voorgelegd, vallen hiermee onder artikel 21 van de Regeling, en dus slechts indien sommige van deze stukken worden gebruikt ter beoordeling of wijziging van de administratieve positie van de ambtenaar door de instelling waartoe hij behoort, moeten deze in het persoonsdossier van de ambtenaar worden opgenomen en moet aan deze laatste de mogelijkheid tot kennisneming hiervan worden gegeven.

26 Zoals blijkt uit het arrest van het Gerecht, wordt enerzijds echter niet bestreden dat de betrokken onderzoekrapporten in het onderhavige geval een integrerend deel uitmaakten van een medische procedure en zich in het dossier bevonden dat aan de medische commissie was voorgelegd, zodat requirant tot deze documenten toegang kon krijgen via zijn vertrouwensarts die in deze commissie zitting had. Anderzijds heeft het Gerecht vastgesteld, dat in het onderhavige geval niet was komen vast te staan dat de betrokken documenten waren gebruikt voor andere doeleinden dan voor de procedure voorzien in de Regeling.

27 In deze omstandigheden kon het Gerecht tot het oordeel komen, dat de rechten van de verdediging van requirant niet waren geschonden en dat de rapporten van de hiërarchieke meerderen van requirant - die waren bedoeld om vast te stellen of de werkomstandigheden bij de Commissie de oorzaak konden zijn geweest van de ziekte die tot zijn arbeidsongeschiktheid had geleid, zoals Vidrányi in zijn verzoek had gesteld - een medisch karakter droegen, voor zover zij een integrerend deel van een medische procedure vormden. Het opstellen van deze rapporten, ook indien deze niet onder het medisch beroepsgeheim vallen, is immers volgens artikel 17, lid 2, eerste alinea, van de Regeling de handeling die de eerste stap vormt in de door de ambtenaar ingeleide procedure strekkende tot erkenning, dat zijn invaliditeit door zijn beroepswerkzaamheid is veroorzaakt.

28 Hieruit volgt, dat het eerste onderdeel van het eerste middel van requirant niet gegrond is.

29 Wat tenslotte de in het kader van het derde middel aangevoerde grief betreft, dat het Gerecht niet heeft beslist op een middel inzake schending van artikel 24, eerste en tweede alinea, van het Statuut, deze kan, hoewel geen bepaalde rechtsregel wordt genoemd die zou zijn geschonden, worden begrepen als een beroep op een motiveringsgebrek en derhalve als een beroep op miskenning van het algemene beginsel volgens hetwelk iedere rechterlijke instantie verplicht is haar beslissingen te motiveren door met name de redenen aan te geven waarom zij een formeel aangevoerde grief verwerpt.

30 Deze stelling was als kritiek op de inhoud van het rapport van de medische commissie geformuleerd in een geding dat ten doel had, het bestaan van een beroepsziekte en niet een schending van artikel 24 van het Statuut te doen vaststellen. Overigens heeft requirant in hogere voorziening zelf toegegeven, dat de in eerste aanleg voorgedragen conclusies "nauwelijks iets met artikel 24 van het Statuut van doen" hadden.

31 In deze omstandigheden heeft Vidrányi, door zich te beroepen op schending van artikel 24 van het Statuut door de Commissie, geen afzonderlijk middel ter ondersteuning van zijn conclusies aangevoerd, maar een aanvullend argument dat ten doel had de inhoud van het rapport van de medische commissie op het punt van de oorsprong van de ziekte van requirant te bestrijden. Door het beroep van Vidrányi te verwerpen, heeft het Gerecht echter duidelijk en onomstotelijk aangegeven, dat de ziekte van requirant niet kon worden toegeschreven aan andere oorzaken dan diens persoonlijkheidsstructuur, zoals bij voorbeeld aan een vermeende nalatigheid van de medische dienst van de Commissie.

32 Derhalve is deze grief van Vidrányi evenmin gegrond.

33 Mitsdien moet de door Vidrányi ingestelde hogere voorziening in haar geheel worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

34 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Volgens artikel 70 van dit Reglement blijven de door de instellingen ter zake van beroepen van ambtenaren gemaakte kosten te hunnen laste. Ingevolge artikel 122 van dit Reglement is artikel 70 echter niet van toepassing, indien de hogere voorziening door een ambtenaar of ander personeelslid van de instellingen is ingesteld. Aangezien Vidrányi in het ongelijk is gesteld, dient hij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verwerpt de hogere voorziening.

2) Verwijst Vidrányi in de kosten.

Top