Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61990CJ0255

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 31 maart 1992.
Jean-Louis Burban tegen Europees Parlement.
Hogere voorziening - Niet-toelating tot vergelijkend onderzoek - Zorgplicht en beginsel van goed bestuur.
Zaak C-255/90 P.

Jurisprudentie 1992 I-02253

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:153

61990J0255

ARREST VAN HET HOF (VIERDE KAMER) VAN 31 MAART 1992. - JEAN-LOUIS BURBAN TEGEN EUROPEES PARLEMENT. - HOGERE VOORZIENING - NIET-TOELATING TOT VERGELIJKEND ONDERZOEK - ZORGPLICHT EN BEGINSEL VAN BEHOORLIJK BESTUUR. - ZAAK C-255/90 P.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-02253


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Vergelijkend onderzoek op grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examen - Toelatingsvoorwaarden - Overlegging van bewijsstukken voor toelating tot examen - Verplichting die volgens aankondiging van vergelijkend onderzoek op sollicitanten rust - Draagwijdte

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 2)

2. Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek op grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examen - Toelatingsvoorwaarden - Bewijsstukken - Verzoek van jury om nadere inlichtingen - Loutere mogelijkheid - Geen verplichting, overlegging van alle vereiste stukken te verlangen

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 2, tweede alinea)

Samenvatting


1. Wanneer de bepalingen van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen de sollicitanten, op straffe van niet-toelating tot het vergelijkend onderzoek, op duidelijke en ondubbelzinnige wijze voorschrijven, de vereiste bewijsstukken bij hun sollicitatieformulier te voegen, kunnen de onjuiste inlichtingen van een ambtenaar die op geen enkele wijze bevoegd is deze bepalingen te wijzigen, gelet op de zin van de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur, niet tot gevolg hebben, dat de jury of het tot aanstelling bevoegd gezag het recht heeft of zelfs verplicht is in strijd met die aankondiging te handelen.

De omstandigheid dat de hiërarchieke meerdere van een sollicitant lid van de jury van het vergelijkend onderzoek is, zodat niettegenstaande het ontbreken van de vereiste bewijsstukken kan worden nagegaan, of de betrokkene aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, machtigt de jury niet, tegen de bewoordingen van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek in te gaan. Een dergelijk initiatief van de jury zou een discriminatie opleveren van de andere sollicitanten, die, wanneer zij de vereiste bewijsstukken niet hebben overgelegd, zouden worden afgewezen omdat geen van de juryleden hen kent.

2. Het Gerecht heeft terecht overwogen, dat uit het bepaalde in artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut duidelijk blijkt, dat deze bepaling de jury de loutere mogelijkheid biedt de sollicitanten om nadere inlichtingen te vragen, wanneer zij twijfelt over de betekenis van een bepaald document. Deze bepaling kan in geen geval aldus worden uitgelegd, dat de jury verplicht zou zijn, zich door de sollicitanten alle in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vereiste stukken te doen overleggen.

Noch de zorgplicht, noch het beginsel van goed bestuur, die tot staving van de hogere voorziening zijn aangevoerd, kan er daarbij toe leiden, dat wat de wetgever als een loutere mogelijkheid voor de jury van een vergelijkend onderzoek heeft bedoeld, tot een verplichting wordt.

Partijen


In zaak C-255/90 P,

J.-L. Burban, vertegenwoordigd door J.-P. Noesen, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van laatstgenoemde, Avenue Victor Hugo 38,

requirant,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) op 20 juni 1990 gewezen in zaak T-133/89 tussen J.-L. Burban en Europees Parlement, en strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partij bij de procedure:

Europees Parlement, vertegenwoordigd door zijn rechtsgeleerd adviseur J. Campinos en M. Peter, afdelingshoofd, als gemachtigden, bijgestaan door H. Vandenberghe, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij zijn gemachtigde M. Peter,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: P. J. G. Kapteyn, kamerpresident, C. N. Kakouris en M. Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal: C. Gulmann

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 24 oktober 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 december 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 augustus 1990, heeft J.-L. Burban hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van 20 juni 1990 (zaak T-133/89, Burban, Jurispr. 1990, blz. II-245), waarbij het Gerecht van eerste aanleg zijn beroep tot nietigverklaring van de besluiten van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek PE/44/A houdende weigering om hem tot dat vergelijkend onderzoek toe te laten, heeft verworpen.

2 Uit het bestreden arrest blijkt, dat requirant, die sedert 1968 in dienst van het Parlement is, adjunct-directeur van het voorlichtingsbureau van het Europees Parlement te Parijs was, toen hij zich voor bovengenoemd vergelijkend onderzoek aanmeldde. Hij liet evenwel na, bij zijn sollicitatieformulier zijn diploma' s en de bewijsstukken van zijn beroepservaring te voegen, ofschoon de aankondiging van het vergelijkend onderzoek dit uitdrukkelijk eiste. Om die reden weigerde de jury van dit vergelijkend onderzoek bij besluit van 17 mei 1989, bevestigd door een besluit van 3 juli 1989, requirant tot het vergelijkend onderzoek toe te laten.

3 Voor het Gerecht betoogde requirant, dat deze besluiten van de jury onwettig waren, omdat de jury daarmee onder meer de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur had geschonden. Hij stelde in dat verband, dat de administratie van het Parlement hem op grond van deze plicht en dat beginsel op zijn verzuim had moeten wijzen, en dat de jury van het vergelijkend onderzoek hem de mogelijkheid tot herstel had moeten geven, en wel om de volgende redenen: a) hij was op een dwaalspoor gebracht door de informatie die hij had gekregen van het hoofd van de afdeling "Statuut en personeelsbeheer" van het Parlement, die hij telefonisch om advies had gevraagd; b) de jury wist wel degelijk, dat hij aan de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarden voldeed, aangezien het hoofd van het voorlichtingsbureau te Parijs, zijn hiërarchieke meerdere, lid van de jury was, en c) de jury had gebruik moeten maken van artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Statuut"), op grond waarvan zij de sollicitant kon verzoeken, zijn dossier aan te vullen.

4 Tot staving van zijn hogere voorziening voert requirant "één enkel middel" aan, te weten dat de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur in het bestreden arrest verkeerd zijn uitgelegd en derhalve zijn geschonden. Met name door vast te stellen, dat de hierboven in rechtsoverweging 3 genoemde omstandigheden niet van dien aard zijn, dat zij voor de jury van het vergelijkend onderzoek de verplichting meebrengen, de ambtenaar op de hoogte te stellen van de onvolledigheid van zijn dossier, zou het Gerecht de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur te restrictief hebben uitgelegd.

5 Aldus geformuleerd, betreft het aangevoerde middel in feite de verkeerde toepassing van deze beginselen, gelet op de specifieke omstandigheden van het concrete geval. Het middel dient derhalve met betrekking tot elk van deze omstandigheden te worden onderzocht.

6 Voor een nadere uiteenzetting van de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

7 In rechtsoverweging 27 van het bestreden arrest herinnert het Gerecht aan de rechtspraak van het Hof over de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur. Het overweegt dienaangaande, dat gelijk het Hof in zijn arresten van 28 mei 1980 (gevoegde zaken 33/79 en 75/79, Kuhner, Jurispr. 1980, blz. 1677), 9 december 1982 (zaak 191/81, Plug, Jurispr. 1982, blz. 4229) en 23 oktober 1986 (zaak 321/85, Schwiering, Jurispr. 1986, blz. 3199) heeft geoordeeld, "de - weliswaar niet in het Ambtenarenstatuut vermelde - zorgplicht van de administratie ten opzichte van haar personeel, die ook geldt voor de jury van een vergelijkend onderzoek, een uitvloeisel is van het door het Statuut geschapen evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en de ambtenaren. Deze plicht, alsook het beginsel van goed bestuur, brengen met name mee, dat dit gezag bij zijn beslissing over de situatie van de ambtenaar alle elementen in aanmerking moet nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en daarbij niet enkel rekening behoort te houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar."

8 Vervolgens merkt het Gerecht in de rechtsoverwegingen 29 tot en met 34 van het bestreden arrest op, dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek duidelijk en ondubbelzinnig van alle sollicitanten, de ambtenaren van het Europees Parlement daaronder begrepen, verlangde, dat zij bij hun sollicitatieformulier de bewijsstukken betreffende hun diploma' s en beroepservaring zouden voegen, op straffe van niet-toelating tot het vergelijkend onderzoek, en stelt het vast, dat het, in het kader van een vergelijkend onderzoek op de grondslag van bewijsstukken en een examen, geheel aan de sollicitant en niet aan de personeelsdienst of aan de jury van het vergelijkend onderzoek staat, deze verplichting na te komen.

9 Requirant betwist niet, dat hij volgens de aankondiging van het vergelijkend onderzoek verplicht was, de vereiste bewijsstukken bij zijn sollicitatieformulier te voegen. Hij stelt evenwel, dat wegens de specifieke omstandigheden van zijn geval de administratie of de jury van het vergelijkend onderzoek de plicht had, hem op de hoogte te stellen van de onvolledigheid van zijn dossier, en dat het Gerecht, door deze stelling in het bestreden arrest te verwerpen, de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur verkeerd heeft toegepast. Derhalve moet worden onderzocht, hoever de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur in die omstandigheden gaan.

De door een ambtenaar van het Parlement verstrekte inlichtingen

10 In rechtsoverweging 36 van het bestreden arrest stelt het Gerecht vast, dat "de onjuiste inlichtingen die verzoeker door het hoofd van de afdeling Statuut en personeelsbeheer zouden zijn verstrekt, hoe betreurenswaardig deze in voorkomend geval ook mogen zijn, verzoeker niet ontsloegen van zijn verplichting, de betrokken voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, die in duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen waren gesteld, aandachtig te lezen" en dat "die onjuiste uitlegging, gesteld al dat deze inderdaad was geformuleerd in de door verzoeker weergegeven bewoordingen en afkomstig was van de betrokken ambtenaar van het Europees Parlement, deze instelling niet kan binden".

11 Requirant betoogt, dat de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur moeten worden toegepast wanneer de ambtenaar door de administratie zelf op een dwaalspoor is gebracht.

12 Deze stelling van requirant is ongegrond. Wanneer de bepalingen van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek op duidelijke en ondubbelzinnige wijze voorschrijven, dat de vereiste bewijsstukken bij het sollicitatieformulier moeten worden gevoegd, kunnen de onjuiste inlichtingen van een ambtenaar die op geen enkele wijze bevoegd is, deze bepalingen te wijzigen, gelet op de zin van de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur, niet tot gevolg hebben, dat de jury of het tot aanstelling bevoegd gezag het recht heeft of zelfs verplicht is, in strijd met deze aankondiging te handelen.

Het feit dat de hiërarchieke meerdere van requirant lid was van de jury van het vergelijkend onderzoek

13 In hetzelfde arrest oordeelde het Gerecht, dat de jury van het vergelijkend onderzoek, door verzoeker niet te vragen zijn dossier aan te vullen, de zorgplicht noch het beginsel van goed bestuur heeft geschonden, onder andere omdat volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie met name het arrest van 12 juli 1989, zaak 225/87, Belardinelli, Jurispr. 1989, blz. 2353) de jury van een vergelijkend onderzoek niet gehouden kan worden geacht, zelf een onderzoek in te stellen om na te gaan, of de sollicitanten aan alle voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voldoen (r.o. 34 van het bestreden arrest). Het Gerecht heeft ook verzoekers argument, dat zijn hiërarchieke meerdere lid was van de jury van het vergelijkend onderzoek, afgewezen (r.o. 39).

14 Volgens requirant heeft het Gerecht ten onrechte naar het arrest Belardinelli verwezen om zijn uitlegging van de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur kracht bij te zetten. Er valt evenwel geen enkele analogie met dit arrest te ontwaren; in het onderhavige geval moest de jury van het vergelijkend onderzoek immers geen onderzoek instellen om na te gaan, of requirant aan de gestelde voorwaarden voldeed, aangezien diens hiërarchieke meerdere lid was van de jury.

15 Dienaangaande behoeft slechts te worden opgemerkt, dat de omstandigheid dat één van de leden van de jury van het vergelijkend onderzoek de hiërarchieke meerdere van requirant bleek te zijn, deze jury niet machtigde, tegen de duidelijke regels van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek in te gaan. Een dergelijk initiatief van de jury zou overigens een discriminatie hebben opgeleverd van de sollicitanten die zich in dezelfde situatie als requirant bevonden en toch werden afgewezen, omdat geen van de juryleden hen kende. Het door requirant aangevoerde argument moet derhalve worden afgewezen.

Artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut

16 In rechtsoverweging 35 van het bestreden arrest merkt het Gerecht op, dat artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut, volgens hetwelk in het kader van door de instellingen georganiseerde procedures voor vergelijkende onderzoeken van de sollicitanten "andere documenten of nadere inlichtingen kunnen worden verlangd", de jury de mogelijkheid biedt, de sollicitanten om nadere inlichtingen te verzoeken, wanneer zij twijfelt over de betekenis van een bepaald document. Deze bepaling kan evenwel in geen geval aldus worden uitgelegd, dat de jury verplicht zou zijn, zich alle vereiste stukken te doen overleggen. Verzoeker kan zich derhalve niet met een beroep op die bepaling aan een duidelijk, nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijk vereiste van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek onttrekken.

17 Verder heeft het Gerecht op verzoekers argument, dat toepassing van deze bepaling des te noodzakelijker was, daar het gelijkheidsbeginsel in de onderhavige zaak niet geldt, omdat solliciterende ambtenaren en externe kandidaten zich niet in dezelfde rechtssituatie bevinden, geantwoord (r.o. 37), dat een discriminatie bij de selectie van solliciterende ambtenaren en externe kandidaten in strijd zou zijn met het beginsel van gelijke behandeling van alle sollicitanten in het kader van een zelfde vergelijkend onderzoek.

18 Requirant stelt, onder verwijzing naar de arresten van het Hof van 23 oktober 1986 (Schwiering, reeds aangehaald) en 4 februari 1987 (zaak 417/85, Maurissen, Jurispr. 1987, blz. 551), dat de jury, aangezien genoemd artikel haar de mogelijkheid biedt, van de sollicitanten nadere inlichtingen te verlangen, in het kader van de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur verplicht was, van deze mogelijkheid gebruik te maken en requirant op de hoogte te stellen van de onvolledigheid van zijn dossier.

19 Bovendien vindt requirant de redenering van het Gerecht ter zake van het beginsel van gelijke behandeling onjuist, omdat zijn toelating tot het vergelijkend onderzoek de kansen van bekwamere externe kandidaten geenszins zou hebben verminderd.

20 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat requirant niet met een beroep op de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur in een verplichting kan omzetten wat de wetgever als een loutere mogelijkheid voor de jury van een vergelijkend onderzoek heeft bedoeld. De door requirant aangevoerde arresten hebben, afgezien van het feit dat het daarin om interne vergelijkende onderzoeken gaat, betrekking op gevallen waarin de jury reeds had besloten, gebruik te maken van de door artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut geboden mogelijkheid.

21 Bovendien moet worden opgemerkt, dat in het bestreden arrest terecht is overwogen, dat verzoekers standpunt in strijd was met het beginsel van gelijke behandeling van solliciterende ambtenaren en zich in dezelfde situatie als verzoeker bevindende externe kandidaten, in het kader van een zelfde vergelijkend onderzoek.

22 De door requirant aangevoerde argumenten inzake artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut moeten derhalve worden afgewezen.

De zwaarte van de door de ambtenaar begane fout

23 Ten slotte betoogt requirant, dat de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur van toepassing zijn wanneer de ambtenaar, zoals in het onderhavige geval, een geringe en verschoonbare fout heeft gemaakt. Indien het gedrag van de ambtenaar altijd onberispelijk ware, zou de zorgplicht geen bestaansreden meer hebben.

24 Dienaangaande, en zonder dat de ontvankelijkheid van het middel van requirant inzake de verschoonbaarheid van de fout behoeft te worden onderzocht, kan worden volstaan met de opmerking, dat de zorgplicht en het beginsel van goed bestuur niet van toepassing zijn wanneer in de hierboven onderzochte omstandigheden een fout is gemaakt als die welke door requirant is aangevoerd.

25 Uit al het voorgaande volgt, dat de door requirant ingestelde hogere voorziening moet worden afgewezen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

26 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. In het onderhavige geval heeft het Europees Parlement het Hof verzocht, over de kosten te beslissen overeenkomstig de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering. Dit kan niet worden opgevat als een verzoek om requirant in de kosten te verwijzen. Derhalve dient te worden verstaan, dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verstaat dat elk der partijen haar eigen kosten zal dragen.

Top