Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989TJ0043

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 6 april 1990.
Walter Gill tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaar - Invaliditeitspensioen - Beroepsziekte.
Zaak T-43/89.

Jurisprudentie 1990 II-00173

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1990:28

61989A0043

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIERDE KAMER) VAN 6 APRIL 1990. - WALTER GILL TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - INVALIDITEITSPENSIOEN - BEROEPSZIEKTE. - ZAAK T-43/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde II-00173


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Ambtenaren - Sociale zekerheid - Verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten - Invaliditeit - Verschillende regelingen

( Ambtenarenstatuut, artikelen 73 en 78 )

2 . Ambtenaren - Statuut - Autonome uitlegging

3 . Ambtenaren - Sociale zekerheid - Invaliditeitspensioen - Beroepsziekte - Begrip

( Ambtenarenstatuut, artikel 78, tweede alinea )

Samenvatting


1 . De regelingen van de artikelen 73 en 78 Ambtenarenstatuut zijn verschillend en van elkaar onafhankelijk . Anders dan artikel 73, machtigt artikel 78 de instellingen niet, de voorwaarden voor toekenning van invaliditeitspensioenen vast te stellen, zodat de toepassing ervan alleen is onderworpen aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII bij het Statuut, die geen definitie van het begrip "beroepsziekte" bevatten noch een verwijzing naar artikel 73 Ambtenarenstatuut of naar de regeling houdende uitvoeringsbepalingen van dat artikel .

Het zou derhalve in strijd zijn met de opzet van de betrokken bepalingen om voor de toepassing van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut te refereren aan de definitie van "beroepsziekte" in artikel 3 van de regeling inzake de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten, door de instellingen in onderlinge overeenstemming vastgesteld krachtens de uitdrukkelijke machtiging in artikel 73, lid 1, te meer indien daardoor de rechten van de betrokkenen zouden worden beperkt .

2 . Het Ambtenarenstatuut moet, als zelfstandig instrument van de Gemeenschappen, worden uitgelegd in zijn eigen context en volgens zijn eigen doeleinden . Voor de uitlegging van het begrip beroepsziekte bedoeld in artikel 78, tweede alinea, kan derhalve geen beroep worden gedaan op verordening nr . 1408/71, die enkel strekt tot cooerdinatie van de nationale wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid .

3 . Artikel 78 Ambtenarenstatuut moet aldus worden uitgelegd, dat feiten die uitsluitend vóór de indiensttreding van de ambtenaar hebben plaatsgevonden, van het toepassingsgebied van de tweede alinea zijn uitgesloten . Het ziektebeeld van de betrokken ambtenaar moet een voldoende rechtstreeks verband houden met een aan de door hem bij de Gemeenschappen verrichte werkzaamheden inherent, specifiek en kenmerkend risico .

Een instelling moet worden geacht de financiële aansprakelijkheid op zich te hebben genomen voor het gevaar dat de chronische longziekte van een ambtenaar, die reeds was komen vast te staan bij het medisch onderzoek vóór zijn indiensttreding en die het gevolg was van de inademing van stof onder in de mijnen, zou leiden tot invaliditeit waardoor de ambtenaar niet meer in staat zou zijn, zijn werkzaamheden te verrichten, wanneer zij de betrokkene werkzaamheden opdraagt waardoor deze in de mijnen moet blijven afdalen, met alle risico' s van dien voor de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand .

De omstandigheid dat de instelling reeds bij betrokkenes aanwerving met de ziekte bekend was en de omstandigheid dat verergering ervan gezien de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden geheel voorzienbaar was, vormen een reeks concorderende presumpties op grond waarvan het Gerecht gevoeglijk kan vaststellen, dat de inderdaad ingetreden verergering van de ziekte is ontstaan in of bij de uitoefening van werkzaamheden in dienst van de Gemeenschappen .

Partijen


In zaak T-43/89,

W . Gill, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Stoke-by-Clare, Suffolk, Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door A . May, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende aldaar te diens kantore, 31, Grand-rue,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S . van Raepenbusch, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 mei 1988 houdende weigering om ten aanzien van verzoeker artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut toe te passen en houdende vaststelling van zijn invaliditeitspensioen op basis van artikel 78, derde alinea, Ambtenarenstatuut,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vierde Kamer ),

samengesteld als volgt : D . A . O . Edward, kamerpresident, R . Schintgen en R . García-Valdecasas, rechters,

griffier : H . Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 14 maart 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


Feiten

1 In de schriftelijke procedure had de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen . Aangezien de gemachtigde van de Commissie die exceptie aan het begin der terechtzitting formeel heeft ingetrokken, worden hierna alleen de elementen weergegeven die verband houden met de zaak ten gronde .

2 Na acht dienstjaren als legerpiloot startte verzoeker, geboren in 1924, in 1948 zijn loopbaan in de Engelse kolenmijnen . Hij was achtereenvolgens mijnwerker, stoker, mijndirecteur, mijninspecteur, regionaal mijninspecteur en ten slotte hoofdinspecteur der mijnen, verbonden aan het ministerie te Londen . Tussen 1948 en 1971 ging hij vijf à zeven keer per week ondergronds . Tussen 1949 en 1952 volgde hij tevens de opleiding tot mijningenieur en in 1952 behaalde hij het diploma van de universiteit van Londen ( BSc Honours in Engineering and Mining ). Tussen 1971 en 1974 ging hij enkele keren per maand ondergronds . Tot in ongeveer 1961 rookte hij .

3 Op grond van zijn ruime beroepservaring nam de Commissie verzoeker in 1974 in dienst als hoofdadministrateur bij de afdeling Veiligheid in de kolen - en staalsector van het directoraat Arbeidsveiligheid en arbeidsgeneeskunde, directoraat-generaal Sociale zaken, Luxemburg . Verzoeker werd aangeworven voor het verrichten van scheppende werkzaamheden, werkzaamheden met een studiekarakter en controlerende werkzaamheden met betrekking tot :

- bevordering van onderzoek op het gebied van de arbeidshygiëne in de mijnen, cooerdinatie van dat onderzoek en verspreiding van de resultaten;

- voorbereiding van een nieuw programma op het gebied van de veiligheid in de mijnen, door contacten met de betrokken kringen van de EGKS .

4 Verzoeker verrichtte die werkzaamheden tot volle tevredenheid . Andere beleidstaken werden aan zijn werkzaamheden toegevoegd . Tussen 1974 en 1979 werd hij belast met de inspectie van verschillende mijnen in de landen van de Gemeenschap en moest hij tussen twintig en dertig keer ondergronds gaan . Na een ongeval begin 1979 ging hij nog maar een of twee keer ondergronds tussen 1979 en 1981 .

5 Radiografisch onderzoek van de thorax bij het aan verzoekers indiensttreding voorafgaand medisch onderzoek toonde een chronische broncho-pneumopathie ( longziekte ) aan . De Commissie stelde verzoeker hiervan niet in kennis, evenmin als zij een beroep deed op artikel 1 van bijlage VIII Ambtenarenstatuut .

6 Op 11 juni 1981 vroeg verzoeker een invaliditeitspensioen aan . Hij beriep zich op een beroepsziekte in de zin van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut . Volgens een bijgevoegde medische verklaring was verzoeker arbeidsongeschikt "wegens een obstructieve broncho-pneumopathie, waarschijnlijk te wijten aan de inademing van stof ( werk in de mijnen )". Verzoekers blijvende algehele invaliditeit werd heel snel vastgesteld en verzoeker gaf te kennen, dat hij recht had op een overeenkomstig artikel 78, tweede alinea, berekend pensioen .

7 Na tal van vertragingen en misverstanden, die verzoeker in geen geval konden worden verweten, kwam de invaliditeitscommissie ten slotte op 27 maart 1987 bijeen . Intussen, op 21 oktober 1983, had het tot aanstelling bevoegde gezag van de Commissie het voorlopige besluit genomen om verzoeker een invaliditeitspensioen toe te kennen, berekend op basis van artikel 78, derde alinea, Ambtenarenstatuut . De invaliditeitscommissie stelde op 31 maart 1987 haar rapport op . De voornaamste conclusies daarvan luiden als volgt :

"De heer Gill is nog steeds blijvend algeheel invalide, waardoor hij niet in staat is, werkzaamheden te verrichten die behoren bij een ambt van zijn loopbaan .

Die invaliditeit is niet het gevolg van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, een daad van opoffering in het algemeen belang of van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden .

De invaliditeit is evenmin opzettelijk veroorzaakt door de ambtenaar . De heer Gill is niet het slachtoffer van een van de ziekten vermeld in de lijst van beroepsziekten van de Europese Gemeenschappen . De invaliditeitscommissie is evenwel van oordeel, dat er een waarschijnlijk oorzakelijk en voldoende rechtstreeks verband bestaat met een specifiek en typisch, aan de tussen 1948 en 1971 uitgeoefende werkzaamheden inherent risico . Zij acht een oorzakelijk verband evenwel niet erg waarschijnlijk voor het tijdvak van 1974 tot 1981, toen betrokkene ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg was ."

8 Op 4 november 1987 zond de directeur-generaal van het directoraat-generaal Personeel en administratie verzoeker de volgende brief :

"Bij gebreke van een voldoende waarschijnlijk oorzakelijk verband tussen uw werkzaamheden als ambtenaar van de Gemeenschappen en uw invaliditeit, kan deze niet het gevolg worden geacht van een beroepsziekte in de zin van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut .

Ik moet u derhalve tot mijn spijt meedelen, dat uw pensioen ongewijzigd overeenkomstig artikel 78, derde alinea, zal worden vastgesteld ."

9 Verzoeker diende onmiddellijk een klacht in, die de Commissie bij besluit van 20 mei 1988 afwees .

Procesverloop

10 Bij op 18 augustus 1988 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld, dat strekt tot nietigverklaring van het besluit van 20 mei 1988 .

11 Verzoeker concludeert dat het den Hove behage :

- het besluit van 20 mei 1988 nietig te verklaren;

- te verklaren dat verzoeker blijvend algeheel invalide is als gevolg van een beroepsziekte in de zin van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut;

- te verklaren dat verzoeker recht heeft op een invaliditeitspensioen gelijk aan 70 % van zijn basissalaris, te rekenen vanaf de datum van zijn pensionering wegens invaliditeit, dat wil zeggen vanaf 1 november 1983;

- verweerster te verwijzen in de kosten van het geding .

12 De Commissie concludeert dat het den Hove behage :

- het beroep niet-ontvankelijk althans ongegrond te verklaren;

- kosten rechtens .

13 De schriftelijke behandeling heeft geheel voor het Hof plaatsgehad . Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, heeft het Hof ( Eerste kamer ) de zaak bij beschikking van 15 november 1988 naar het Gerecht verwezen .

14 Het Gerecht ( Vierde Kamer ) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten om zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan . Het heeft het Hof evenwel verzocht om ter aanvulling van het dossier bepaalde stukken te produceren .

15 De terechtzitting heeft op 14 maart 1990 plaatsgevonden . Gelijk hiervoor is vermeld, heeft de gemachtigde van de Commissie de in de schriftelijke opmerkingen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid aan het begin der terechtzitting formeel ingetrokken . De vertegenwoordigers van partijen zijn in hun pleidooien gehoord en hebben geantwoord op vragen van het Gerecht .

16 Tot staving van zijn conclusies voert verzoeker het volgende aan :

- artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut verlangt geen causaal verband tussen de beroepsziekte en de werkzaamheden bij de Gemeenschappen;

- zijn beroepsziekte is verergerd door de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden bij de Gemeenschappen heeft uitgeoefend, inzonderheid door de verschillende afdalingen ondergronds;

- de ziekteverschijnselen die te zien waren op de bij verzoekers indiensttreding genomen roentgenfoto' s, zijn hem niet meegedeeld; daardoor heeft hij zich niet kunnen onderwerpen aan een therapeutische behandeling om algehele invaliditeit te voorkomen;

- de opdracht aan de invaliditeitscommissie was onnauwkeurig en onjuist geformuleerd;

- voor zover in het rapport van deze commissie wordt vastgesteld, dat voor het tijdvak na 1974 een oorzakelijk verband tussen ziekte en verrichte werkzaamheden ontbreekt, is het onvoldoende met redenen omkleed .

17 De Commissie bestrijdt niet, dat - afgezien van de vraag wie op een gegeven moment verzoekers werkgever was - verzoekers invaliditeit het gevolg is van een beroepsziekte in die zin, dat die ziekte is ontstaan in de uitoefening door verzoeker van zijn beroepswerkzaamheden in de mijnen . Zij bestrijdt evenmin, dat de ziekte na 1974 is verergerd . Aangaande verzoekers uitlegging van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut betoogt zij evenwel, dat de term "beroepsziekte" moet worden uitgelegd overeenkomstig artikel 3 van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten ( hierna : de Regeling ), vastgesteld ter uitvoering van artikel 73 Ambtenarenstatuut . Dit artikel 3 luidt als volgt :

"1 . Worden beschouwd als beroepsziekten de ziekten vermeld in de 'Europese lijst van beroepsziekten' ...

2 . Wordt eveneens als beroepsziekte beschouwd elke ziekte of verergering van een reeds bestaande ziekte, niet vermeld in de in lid 1 bedoelde lijst, wanneer met voldoende zekerheid komt vast te staan dat zij is ontstaan in of bij de uitoefening van werkzaamheden in dienst van de Gemeenschappen ."

18 Verzoekers ziekte, aldus de Commissie, staat niet vermeld in de Europese lijst van beroepsziekten; derhalve is artikel 3, lid 2, van de Regeling van toepassing, dat het bewijs van causaal verband vereist . Bovendien zou verzoekers standpunt in strijd zijn met een elementair beginsel dat ten grondslag ligt aan iedere dekking van een sociaal risico, ongeacht de tak van sociale zekerheid, op grond waarvan een bepaalde sociale-zekerheidsregeling slechts van toepassing is wanneer de verzekerde gebeurtenis zich onder dekking van die regeling heeft voorgedaan . Volgens de Commissie moet de toekenning van uitkeringen aan verzoeker uit hoofde van zijn chronische broncho-pneumopathie, die hij ontegenzeglijk heeft opgelopen ten tijde van zijn beroepswerkzaamheden in de steenkolenmijnen in het Verenigd Koninkrijk, welke ziekte zich is blijven ontwikkelen nadat verzoeker niet meer aan het risico was blootgesteld, enkel worden onderzocht aan de hand van de Britse wettelijke regeling, waaraan verzoeker gedurende dat tijdvak onderworpen was . Overigens staat vast, dat die wettelijke regeling verzoeker geen enkel recht verleent . Tot staving van haar argumenten verwijst de Commissie bovendien naar de beginselen verankerd in verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen .

19 Indien men uitgaat van de premisse dat - gelijk het Hof oordeelde in zijn arresten van 12 januari 1983 ( zaak 257/81, K ., Jurispr . 1983, blz . 1 ) en 20 mei 1987 ( zaak 242/85, Geist, Jurispr . 1987, blz . 2181 ) - de regelingen van de artikelen 73 en 78 Ambtenarenstatuut verschillend en van elkaar onafhankelijk zijn, dan moet worden onderzocht of de definitie van "beroepsziekte" in artikel 3 van de Regeling kan worden gebruikt voor de uitlegging van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut . In de eerste plaats moet worden opgemerkt, dat de betrokken artikelen beide met een vergelijkbaar woord aanvangen (" Volgens ...", "Overeenkomstig ..."). Artikel 73, lid 1, evenwel draagt de instellingen op, in een in onderlinge overeenstemming vastgestelde regeling de voorwaarden voor toekenning van de in artikel 73, leden 2 en 3, voorziene uitkeringen vast te stellen, terwijl artikel 78, lid 1, verwijst naar de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII bij het Statuut, aangaande de voorwaarden voor het ontstaan van een recht op invaliditeitspensioen uit hoofde van artikel 78 . Artikel 3 van de Regeling definieert het begrip "beroepsziekte" derhalve op grond van de uitdrukkelijke machtiging in artikel 73 Ambtenarenstatuut . Artikel 78 Ambtenarenstatuut daarentegen verleent de instellingen een dergelijke machtiging niet; de toepassing van de bepalingen ervan is bijgevolg alleen onderworpen aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII bij het Statuut, die geen definitie van het begrip "beroepsziekte" bevatten, noch een verwijzing naar artikel 73 Ambtenarenstatuut of naar de regeling houdende uitvoeringsbepalingen van dat artikel . Het zou dan ook in strijd zijn met de opzet van de betrokken bepalingen om voor de toepassing van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut te refereren aan een krachtens een uitdrukkelijke statutaire machtiging in de Regeling gegeven definitie, te meer indien daardoor de rechten van de belanghebbenden zouden worden beperkt .

20 Het aan verordening nr . 1408/71 van de Raad ontleende argument kan evenmin worden aanvaard . Deze verordening strekt alleen tot cooerdinatie van de nationale wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid . Zij kan derhalve geen bron van uitlegging vormen voor het Ambtenarenstatuut, dat als zelfstandig instrument van de Gemeenschappen moet worden uitgelegd in zijn eigen context en volgens zijn eigen doeleinden .

21 De historische ontwikkeling van de bepalingen betreffende het invaliditeitspensioen in herinnering brengend, heeft het Hof geoordeeld, dat de in 1972 ingevoerde wijziging van artikel 78 Ambtenarenstatuut tot doel had, ongerechtvaardigde uitkeringen te voorkomen, en dat de huidige regeling aldus moet worden uitgelegd, dat feiten die uitsluitend vóór de indiensttreding van de ambtenaar hebben plaatsgevonden, van het toepassingsgebied van de tweede alinea zijn uitgesloten ( arrest van 24 november 1983, Cohen, Jurispr . 1983, blz . 3829, r.o . 13-17 ). Het ziektebeeld van de betrokken ambtenaar moet een voldoende rechtstreeks verband houden met een aan de door hem bij de Gemeenschappen verrichte werkzaamheden inherent, specifiek en kenmerkend risico ( arrest van 12 januari 1983, zaak 257/81, K ., Jurispr . 1983, blz . 1, r.o . 20 ).

22 In het licht van die overwegingen moeten de in alle opzichten bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak worden onderzocht . Verzoeker werd door de Commissie aangeworven op grond van zijn zeer ruime beroepservaring . Zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen was het verlengstuk - zo niet het hoogtepunt - van een homogene carrière, die startte met handenarbeid ondergronds alvorens verzoeker een beleidsfunctie ging bekleden en vervolgens een toezichthoudende en controlerende functie op lokaal, regionaal, nationaal en ten slotte communautair niveau . Zijn ervaring ondergronds was een wezenlijk bestanddeel van die carrière . De risico' s van een longziekte als gevolg van de inademing van stof ondergronds waren algemeen bekend en behoorden eveneens bij die carrière .

23 Toen de Commissie verzoeker in dienst nam, was het haar derhalve geheel bekend dat hij aan een ziekte kon lijden die verband hield met zijn beroepswerkzaamheden . Deze mogelijkheid werd bevestigd toen het roentgenonderzoek van de thorax op het moment van verzoekers indiensttreding aantoonde, dat hij aan een chronische longziekte leed . Dat onderzoek werd - overeenkomstig artikel 33 Ambtenarenstatuut - verricht in het belang van de instelling, zodat de uitslag ervan niet, zoals de gemachtigde van de Commissie ter terechtzitting heeft betoogd, onder het medisch geheim kon vallen . Volgens artikel 28, sub e, Ambtenarenstatuut kan slechts als ambtenaar worden aangesteld hij die voldoet aan de voor de uitoefening van zijn functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid . Het medisch onderzoek moet de instelling in staat stellen, een kandidaat die ongeschikt is voor de betrokken functie, niet aan te stellen dan wel te werk te stellen in een functie die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand . Op zijn minst kan de instelling met een beroep op artikel 1 van bijlage VIII bij het Statuut besluiten, de ambtenaar voor de gevolgen of de nasleep van een ziekte waaraan hij lijdt, niet eerder dan vijf jaar na zijn indiensttreding in het genot te stellen van de ter zake van invaliditeit of overlijden geldende rechten .

24 De Commissie heeft geen van de drie mogelijkheden waarover zij beschikte, aangegrepen . Zij heeft verzoeker juist tewerkgesteld in een functie waarin hij ondergronds moest blijven gaan, met alle risico' s van dien voor de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand . Het spreekt vanzelf, dat de Commissie op die manier maximaal kon profiteren van verzoekers kennis en ervaring en daarmee van zijn beroepswerkzaamheid, waarvan de uitoefening het gevaar voor een longziekte inhield . Het zou klaarblijkelijk ongerechtvaardigd zijn, indien de Commissie haar voordeel kon doen met de door verzoeker vóór en na zijn indiensttreding opgedane beroepservaring, zonder er de nadelen van te dragen . De Commissie moet worden geacht de financiële aansprakelijkheid op zich te hebben genomen voor het gevaar dat verzoekers - reeds vastgestelde - longziekte zou leiden tot een invaliditeit die hem buiten staat zou stellen zijn werkzaamheden te verrichten .

25 Hieruit volgt, dat verzoekers vordering voldoet aan de vereisten van artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut, zoals dit naar het oordeel van het Gerecht moet worden uitgelegd .

26 Zo men de stelling van de Commissie, dat artikel 78 Ambtenarenstatuut moet worden uitgelegd in het licht van artikel 3 van de Regeling, al gegrond mocht achten, is het in artikel 3, lid 2, gestelde vereiste van causaal verband, connexiteit en continuïteit duidelijk komen vast te staan . De Commissie bestrijdt niet, dat verzoeker bij zijn indiensttreding aan een "reeds bestaande ziekte" leed, noch dat die ziekte is "verergerd" terwijl verzoeker bij haar in dienst was . De omstandigheid dat de Commissie vanaf het begin met de ziekte bekend was, en de omstandigheid dat verergering ervan geheel voorzienbaar was, vormen een reeks concorderende presumpties op grond waarvan het Gerecht gevoeglijk kan vaststellen, dat de ingetreden verergering is "ontstaan in of bij de uitoefening van werkzaamheden in dienst van de Gemeenschappen ".

27 Aangezien de elementen die nodig zijn om verzoekers vordering te rechtvaardigen, aanwezig zijn, behoeft op de overige middelen en argumenten niet te worden ingegaan . Het bestreden besluit moet worden nietigverklaard . De Commissie zal de maatregelen moeten treffen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan dit arrest .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

28 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 11 van voornoemd besluit van de Raad van 24 oktober 1988 van overeenkomstige toepassing is bij het Gerecht, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld, voor zover dat is gevorderd . Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen .

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vierde Kamer ),

rechtdoende :

1 ) Verklaart nietig het besluit van de Commissie van 20 mei 1988 houdende weigering om ten aanzien van verzoeker artikel 78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut toe te passen en houdende vaststelling van zijn invaliditeitspensioen op basis van artikel 78, derde alinea, van het Statuut .

2 ) Verwijst de Commissie in de kosten van het geding .

Top