EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989TJ0034

Arrest van het Gerecht (Derde Kamer) van 13 maart 1990.
Mario Costacurta tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaar - Intrekking van kinder- en schooltoelage.
Gevoegde zaken T-34/89 en T-67/89.

Jurisprudentie 1990 II-00093

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1990:20

61989A0034

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (DERDE KAMER) VAN 13 MAART 1990. - MARIO COSTACURTA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - INTREKKING VAN KINDER- EN SCHOOLTOELAGE. - GEVOEGDE ZAKEN T-34/89 EN T-67/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde II-00093


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Ambtenaren - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Schooltoelage - Voorwaarden

( Ambtenarenstatuut, bijlage VII, artikel 3 )

2 . Ambtenaren - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Voorwaarden - Voor de hand liggende onregelmatigheid van betaling - Begrip

( Ambtenarenstatuut, artikel 85 )

3 . Ambtenaren - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Bescherming van gewettigd vertrouwen - Voorwaarden

( Ambtenarenstatuut, artikel 85 )

Samenvatting


1 . Artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut, dat verlangt dat het kind waarvoor de schooltoelage wordt gevraagd, "regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een onderwijsinstelling", moet aldus worden verstaan, dat de betrokken student verplicht is daadwerkelijk het onderwijsprogrammma te volgen dat in de regeling van de betrokken onderwijsinstelling is voorgeschreven .

Een door de betrokkene gelopen stage kan slechts op één lijn worden gesteld met regelmatig collegebezoek en aan de voorwaarden voor toekenning van de schooltoelage is derhalve slechts voldaan indien de stage door de universiteit wordt beschouwd als onderdeel van het ter verkrijging van het afsluitend diploma te doorlopen curriculum . Voor de toekenning van de toelage volstaat echter niet, dat de stage in overleg met of zelfs met steun van de onderwijsinstelling is gelopen .

2 . De in artikel 85 van het Statuut ter kwalificatie van de onregelmatigheid van de betaling gebezigde uitdrukking "zo voor de hand lag" betekent niet, dat de ambtenaar in het geheel niet hoeft na te denken en niets hoeft te controleren .

Aan de voorwaarde inzake een voor de hand liggende onregelmatigheid van de betaling van de schooltoelage, in de betaling waarvan wijziging kan optreden in verband met gegevens die alleen door de ambtenaar aan de administratie kunnen worden meegedeeld, is voldaan wanneer de belanghebbende, in plaats van navraag te doen bij de bevoegde autoriteiten, zich ermee tevreden stelt te blijven uitgaan van zijn eigen twijfelachtige interpretatie van het Statuut, en nalaat de bevoegde dienst meteen in kennis te stellen van een ontegenzeglijk belangrijke wijziging in zijn gezinssituatie . Hij schiet daarmee tekort in zijn uitdrukkelijk aanvaarde verplichting om iedere wijziging die tot een verandering in het recht op de toelage kan leiden, aan de administratie te melden, en stelt zich aldus bloot aan inhouding van de ter zake onverschuldigd betaalde bedragen .

3 . Een ambtenaar kan zich niet beroepen op schending van artikel 85 van het Statuut en van het vertrouwensbeginsel - van welk beginsel artikel 85 zelf een uitdrukking is - tegenover een binnen redelijke termijn genomen besluit tot terugvordering van een ten onrechte betaalde schooltoelage, wanneer juist het feit dat de ambtenaar heeft verzuimd de wijziging in zijn gezinssituatie onmiddellijk en op correcte wijze te melden, er de oorzaak van is, dat de administratie tot toekenning van de terug te vorderen schooltoelage heeft besloten .

Partijen


In de gevoegde zaken T-34/89 en T-67/89,

Mario Costacurta, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Luxemburg, vertegenwoordigd door N . Decker, advocaat en procureur te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg te diens kantore, 16, avenue Marie-Thérèse,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Griesmar als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 30 oktober 1987 en 26 april 1988 tot beëindiging van de betaling aan verzoeker van de kinder - en schooltoelage voor zijn dochter,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Derde Kamer ),

samengesteld als volgt : A . Saggio, kamerpresident, B . Vesterdorf en K . Lenaerts, rechters,

griffier : H . Jung

gelet op de processtukken en na de mondelinge behandeling op 14 februari 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


De feiten en het procesverloop

1 Verzoeker Costacurta, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen met standplaats Luxemburg, is de vader van Nadia Costacurta, voor wie hij in de herfst van 1986 verzocht om toekenning van de schooltoelage voor het academisch jaar 1986/1987 . Op basis van de overgelegde bewijsstukken betaalde verweerster hem voor zijn dochter Nadia, die aan een universiteit te Parijs studeerde, de kinder - en de schooltoelage .

2 Tijdens het academisch jaar 1986/1987 studeerde Nadia Costacurta aan de universiteit Paris-I ( Panthéon-Sorbonne ) voor het diploma DEA ( diplôme d' études approfondies ) internationaal privaatrecht . Volgens inlichtingen van het universiteitsbestuur eindigde de cursus op 16 mei 1987 . Voor het academisch jaar 1987/1988 meldde Nadia Costacurta zich op 30 juni 1987 bij dezelfde universiteit aan voor de cursus ter voorbereiding op een ander diploma . De universiteit stond haar daarop toe zich per 13 november 1987 voor die cursus in te schrijven .

3 Tegen het einde van een stage bij de diensten van de Commissie te Brussel van 16 maart tot 31 juli 1987 ( waarvoor zij een beloning ontving van 20 000 BFR per maand ) kreeg Nadia Costacurta een contract als hulpfunctionaris voor de duur van zes maanden aangeboden . Op 30 juli deelde zij de afdeling Loopbaanontwikkeling mee, dat zij op 1 september 1987 in dienst kon treden, waarop een contract tot aanstelling als hulpfunctionaris werd opgesteld en door beide partijen werd ondertekend . Nadien slaagde Nadia Costacurta voor een algemeen vergelijkend onderzoek en werd zij aangesteld als ambtenaar van de Commissie met standplaats Brussel .

4 Bij brief van 10 september 1987 deelde verzoeker de afdeling Personeelszaken van de Commissie te Luxemburg mee, dat zijn dochter Nadia vanaf 1 september 1987 niet meer te zijnen laste was, daar zij door de Commissie voor de duur van zes maanden als hulpfunctionaris was aangesteld .

5 Bij brief van 30 oktober 1987 stelde het hoofd Personeelszaken te Luxemburg verzoeker ervan in kennis, dat de kinder - en de schooltoelage voor zijn dochter Nadia per 1 juli 1987 waren ingetrokken . Naar in die brief en in een aanvullend schrijven van 16 november 1987 werd verklaard, was dat besluit gebaseerd op het feit dat Nadia Costacurta per 1 september 1987 een winstgevende beroepsbezigheid was gaan uitoefenen en haar studie dus op 16 mei 1987 - einde van het academisch jaar 1986/1987 - had afgebroken . De toelagen die verzoeker over de periode na 1 juli 1987 voor zijn dochter had ontvangen, zijn teruggevorderd .

6 Bij brief van 24 november 1987, ingeschreven bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 3 december 1987, diende verzoeker een klacht in als bedoeld in artikel 90, lid 2, Ambtenarenstatuut . Hij kwam daarin op tegen de intrekking van de toelagen over de periode vóór 1 september 1987, stellende dat zijn dochter Nadia voor het jaar 1986/1987 bij een instelling voor hoger onderwijs stond ingeschreven en dus tot haar indiensttreding bij de Commissie een student met vakantie en een kind ten laste van haar vader ( verzoeker ) was . Voorts stelde hij, dat artikel 85 van het Statuut in de weg stond aan terugvordering van de na 1 juli 1987 betaalde toelagen, omdat hij zich op het moment van die betalingen niet bewust was van enige onregelmatigheid en zijn dochter Nadia toen nog student en te zijnen laste was .

7 Toen die klacht niet binnen de in artikel 90, lid 2, van het Statuut bepaalde termijn was beantwoord, stelde verzoeker op 20 mei 1988 een eerste beroep in tot nietigverklaring van het in de nota' s van 30 oktober en 16 november 1987 vervatte besluit van de Commissie ( zaak T-34/89 ).

8 Verzoekers klacht had de diensten van verweerster niettemin aanleiding gegeven tot een heronderzoek van verzoekers rechten . Na afloop daarvan deelde de directeur-generaal Personeelszaken en algemeen beheer bij brief van 26 april 1988, houdende wijziging van het besluit waartegen de klacht was gericht, aan verzoeker mee,

- dat hij tot 31 augustus 1987 werd hersteld in zijn recht op de kindertoelage voor zijn dochter Nadia,

- dat zijn recht op de schooltoelage was geëindigd op 31 maart 1987, en niet per 1 juli 1987, zoals vermeld in het besluit waartegen de klacht was gericht .

9 Wat de kindertoelage betreft, was de wijziging van het besluit van 30 oktober 1987 aldus gemotiveerd, dat onder "beroepsopleiding" in artikel 2, lid 3, sub b, van bijlage VII bij het Statuut sedert 1 maart 1981 wordt verstaan een beroepsopleiding die recht geeft op betaling van de kindertoelage indien de door de betrokkene ontvangen beloning lager is dan het "sociaal minimum ". Daar de door Nadia Costacurta volbrachte stage als beroepsopleiding kon worden beschouwd en de door haar ontvangen beloning lager was dan het "sociaal minimum", behield verzoeker dus tot 31 augustus 1987 recht op de kindertoelage voor zijn dochter .

10 Met betrekking tot de schooltoelage merkte de directeur-generaal Personeelszaken en algemeen beheer het volgende op : "... Nadia Costacurta was voor u een kind ten laste in de zin van artikel 2, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut . Afgaande op de stukken in haar persoonsdossier ( studentenkaart voor het academisch jaar 1986/1987 ), mag worden aangenomen dat zij tot 16 maart 1987 regelmatig volledig dagonderwijs volgde aan de universiteit te Parijs . Op die datum begon zij een stage bij de Commissie te Brussel . Daar deze stage op 31 juli 1987 eindigde en mejuffrouw Costacurta op 1 september 1987 als hulpfunctionaris in dienst van de Commissie trad, heeft zij dus na 16 maart 1987 geen onderwijsinstelling meer bezocht . Volgens artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de algemene uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van de schooltoelage ( van toepassing sinds 1.3.1975 ), hebt u dus tot 31 maart 1987 recht op de schooltoelage ."

11 In dezelfde brief deed de directeur-generaal mededeling van zijn besluit om de over april, mei en juni betaalde schooltoelagen terug te vorderen, waaraan hij toevoegde :

"Aangezien een nieuw besluit is genomen met betrekking tot de terugvordering van ter zake van de schooltoelage onverschuldigd betaalde bedragen, is er geen reden om uw klacht aan de Commissie voor te leggen ."

12 Naar blijkt uit het dossier, had het hoofd Personeelszaken te Luxemburg op 13 april 1988 aan het hoofd van de afdeling Statuut van verweerster te kennen gegeven, dat hij op het moment waarop hij zijn besluit van 30 oktober 1987 nam, niet wist dat Nadia Costacurta een stage bij de Commissie te Brussel had gelopen .

13 Tegen het besluit van 26 april 1988 diende verzoeker op 31 mei van dat jaar een nieuwe klacht in, die op 18 november 1988 door verweerster werd afgewezen . In die klacht deed verzoeker met name gelden, dat waar de stage bij de Commissie te Brussel verband hield met de studie van zijn dochter, deze ook tijdens die stage voltijds student was geweest .

14 In haar afwijzend besluit bracht verweerster tegen verzoekers betoog onder meer in, dat "mejuffrouw Costacurta in 1987 haar gespecialiseerde hogere studie in het gemeenschapsrecht reeds had afgesloten ( diploma verkregen in november 1986 ). Uitsluitend in het kader van die studie was zij verplicht geweest een stage te lopen, als aanvulling op het theoretisch onderwijs en de werkgroepen . Zij had die stage in de zomer van 1986 vervuld bij het kabinet Lefebvre ."

15 Met betrekking tot de aard van Nadia Costacurta' s studie vanaf het wintersemester 1986/1987 merkte verweerster op : "Vanaf het wintersemester 1986/1987 en tot het begin van haar stage bij de EEG, volgde mejuffrouw Costacurta een cursus internationaal privaatrecht ter verkrijging van het desbetreffende DEA . Los van de vraag, welk nut een stage bij de Commissie in het verband van deze studie kon hebben, moet erop worden gewezen, dat ter verkrijging van het diploma een stage tijdens de cursusperiode niet verplicht was ."

16 Wat de uitlegging van artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut betreft, zij opgemerkt dat het college van hoofden van administratie tijdens zijn 160e vergadering op 15 januari 1987 de volgende conclusie ( nr . 166/87 ) heeft vastgesteld :

"a ) De hoofden van administratie zijn van oordeel, dat aan de in artikel 3, eerste alinea, van bijlage VII bij het Statuut gestelde voorwaarde 'volledig dagonderwijs bij een onderwijsinstelling volgen' is voldaan

- ambtshalve, wanneer de bezochte instelling de leerling of student zestien les - of praktijkuren per week aanbiedt;

- indien dat aantal uren niet wordt gehaald, enkel wanneer de studie een volledige studie is, dat wil zeggen een door de staat erkend einddoel heeft, en de betrokkene het voor die studie voorziene normale aantal lesuren bijwoont;

in dit geval worden de aan zelfwerkzaamheid bestede uren geacht het verschil aan te vullen tussen het aantal gevolgde lesuren en het onder het eerste streepje bedoelde minimum van zestien uur .

b ) De hoofden van administratie zijn van oordeel, dat aan de in artikel 3, eerste alinea, van bijlage VII bij het Statuut gestelde voorwaarde 'regelmatig onderwijs bij een onderwijsinstelling volgen' is voldaan, wanneer de leerling of student gedurende ten minste drie maanden onderwijs bij een onderwijsinstelling volgt .

Deze conclusie is van toepassing vanaf 1 februari 1987 ."

17 Op 6 maart 1989 heeft verzoeker een tweede beroep ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 april 1988 en van het besluit van de Commissie van 18 november 1988 waarbij verzoekers klacht uitdrukkelijk is afgewezen ( zaak T-67/89 ).

18 In beide zaken heeft de schriftelijke behandeling geheel voor het Hof plaatsgevonden . Bij beschikking van 15 november 1989 heeft het Hof krachtens het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, de zaken naar het Gerecht verwezen .

Bij beschikking van 8 december 1989 heeft het Gerecht de twee zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest . Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan .

19 Partijen hebben de navolgende conclusies geformuleerd .

In zaak T-34/89 concludeert verzoeker, dat het het Gerecht behage :

1 ) het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

2 ) te verstaan dat verweerster de artikelen 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut en artikel 85 van het Statuut heeft geschonden; bijgevolg,

3 ) nietig te verklaren de nota' s van 30 oktober en 16 november 1987 van het hoofd Personeelszaken van de Commissie te Luxemburg;

4 ) verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van de kinder - en schooltoelage voor zijn dochter Nadia over de maanden juli en augustus 1987, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van inhouding tot die van betaling;

5 ) verweerster te verwijzen in de kosten van het geding .

Verweerster concludeert, dat het het Gerecht behage :

1 ) het beroep te verwerpen;

2 ) voor het geval het Gerecht verweerster zou veroordelen tot betaling aan verzoeker van de schooltoelage over juli en augustus 1987, verzoekers vordering tot betaling van de wettelijke rente over dat bedrag niet-ontvankelijk te verklaren;

3 ) te beslissen over de kosten naar recht .

20 In zaak T-67/89 concludeert verzoeker, dat het het Gerecht behage :

1 ) het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

2 ) te verstaan dat verweerster het vertrouwensbeginsel heeft miskend en de artikelen 85 en 90 van het Statuut en de artikelen 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut heeft geschonden; bijgevolg,

3 a ) nietig te verklaren de nota van de directeur-generaal Personeelszaken en algemeen beheer van 26 april 1988,

3 b ) subsidiair, nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 18 november 1988 tot afwijzing van verzoekers klacht;

4 ) verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van de schooltoelage voor zijn dochter Nadia over de maanden april, mei en juni 1987, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van inhouding tot die van betaling;

5 ) verweerster te verwijzen in de kosten van het geding .

Verweerster concludeert, dat het het Gerecht behage :

1 ) het beroep te verwerpen;

2 ) voor het geval het Gerecht verweerster zou veroordelen tot betaling aan verzoeker van de schooltoelage over april, mei en juni 1987, verzoekers vordering tot betaling van de wettelijke rente over dat bedrag niet-ontvankelijk te verklaren;

3 ) te beslissen over de kosten naar recht .

Ten gronde

21 Ter terechtzitting heeft verzoeker afstand gedaan van zijn vordering tot veroordeling van verweerster tot betaling van de kindertoelage over de maanden juli en augustus 1987 . Op dit onderdeel van het beroep behoeft dus niet te worden beslist .

22 Voor het overige heeft verzoeker zijn conclusies strekkende tot nietigverklaring van de twee besluiten van de Commissie tot terugvordering van de over de maanden april tot en met augustus 1987 betaalde schooltoelagen, gehandhaafd .

23 Tot staving van zijn vorderingen stelt verzoeker in de eerste plaats, dat hij ingevolge het bepaalde in artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut recht heeft op de in geding zijnde toelagen . Met betrekking tot de over de maanden april tot en met juni 1987 betaalde toelagen voert verzoeker aan, dat deze hem verschuldigd zijn omdat Nadia Costacurta haar stage bij de Commissie te Brussel heeft gelopen in overleg met en met steun van de universiteit en die stage dus op één lijn is te stellen met het regelmatig volgen van volledig dagonderwijs bij een onderwijsinstelling in de zin van genoemd artikel .

24 Voorts merkt verzoeker op, dat verweerster in casu ten onrechte onderscheid maakt tussen de kindertoelage en de schooltoelage . Hij stelt, dat zijn dochter Nadia geen beroepsopleiding in de zin van artikel 2 van bijlage VII volgde, daar de stage bij de Commissie geen "beroepsopleiding" was, maar een onderdeel was van een "schoolopleiding" in de zin van hetzelfde artikel . Deze beoordeling zou steun vinden in de regeling van de Commissie inzake stages . Conclusie 166/1987 van het college van hoofden van administratie zou dan ook op het geval van Nadia Costacurta van toepassing zijn . Op 16 maart 1987 zou zij in overleg met en met steun van de universiteit het collegebezoek hebben onderbroken om in Brussel stage te gaan lopen . Dit zou echter niet betekenen, dat zij haar studie had afgebroken .

25 Verweerster beklemtoont in de eerste plaats, dat zowel volgens artikel 3 van bijlage VII als volgens de algemene uitvoeringsbepalingen inzake de toekenning van de schooltoelage ( hierna : "algemene bepalingen ") deze toelage slechts verschuldigd is indien het kind regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een onderwijsinstelling . Verweerster betoogt, dat de kindertoelage en de schooltoelage van elkaar kunnen worden losgemaakt : de eerste kan na het achttiende levensjaar worden toegekend zonder dat men tegelijkertijd de tweede, waarvoor een extra voorwaarde geldt, ontvangt . Nadia Costacurta had tijdens haar stage te Brussel een beroepsopleiding gevolgd, maar geen "onderwijs bij een onderwijsinstelling", wat een noodzakelijke voorwaarde is voor toekenning van de schooltoelage .

26 Artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut verlangt, dat het kind waarvoor de toelage wordt gevraagd, "regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een onderwijsinstelling ". Dit artikel 3 moet aldus worden verstaan, dat de betrokken student verplicht is daadwerkelijk het onderwijsprogramma te volgen dat in de regeling van de bezochte onderwijsinstelling is voorgeschreven .

27 In casu betekent dit, dat slechts voldaan is aan de voorwaarden waaronder recht op de schooltoelage ontstaat, indien de gelopen stage door de universiteit wordt beschouwd als onderdeel van het ter verkrijging van het afsluitend diploma te doorlopen curriculum . Voor de toekenning van de toelage volstaat echter niet, dat de stage in overleg met of zelfs met steun van de onderwijsinstelling is gelopen .

28 Verweerster betwist, dat bedoelde stage een onderdeel vormde van Nadia Costacurta' s studie, en uit de gegevens van het dossier noch uit de door verzoeker ter terechtzitting verstrekte inlichtingen is gebleken, dat die stage daadwerkelijk door de universiteit is erkend als onderdeel van het studieprogramma ter verkrijging van het DEA .

29 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de betrokken stage niet op één lijn kan worden gesteld met regelmatig collegebezoek, en dat Nadia Costacurta dit collegebezoek heeft onderbroken toen zij op 16 maart 1987 haar stage bij de Commissie begon .

30 Hieruit volgt, dat vanaf die datum niet meer was voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de in geding zijnde toelage, daar Nadia Costacurta haar studie na de stage niet heeft hervat . Het is dus duidelijk, dat tijdens de zomerschoolvakantie 1987 evenmin voldaan was aan de toekenningsvoorwaarden van die toelage .

31 Met betrekking tot verzoekers betoog in verband met het feit dat hem wel de kindertoelage is toegekend, doch niet tevens de schooltoelage, kan worden volstaan met vast te stellen, dat verweerster van oordeel was, dat de stage bij de Commissie in feite een beroepsopleiding in de zin van artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut was, en dat dat artikel en artikel 3 van verschillende criteria uitgaan .

32 Het door verzoeker aan schending van artikel 3 van bijlage VII ontleende middel faalt derhalve .

33 In de tweede plaats stelt verzoeker, dat verweerster artikel 85 van het Statuut heeft geschonden door opdracht te geven tot terugvordering van de in geding zijnde schooltoelagen . Tijdens haar stage bij de Commissie te Brussel, aldus verzoeker, was zijn dochter Nadia voor hem nog een student geweest . In juli en augustus had hij haar beschouwd als een student met vakantie .

34 Voorts stelt verzoeker, dat de terugvordering van de over de maanden april tot en met juni 1987 betaalde toelagen inbreuk maakt op het beginsel inzake de bescherming van het gewettigd vertrouwen en dat het desbetreffende, een jaar na de betaling genomen besluit tardief was .

35 Om te beginnen wil de Kamer de administratieve regeling op dit gebied in herinnering roepen .

36 Het verzoek om toekenning van de schooltoelage wordt voor elk schooljaar ingediend door middel van een formulier, in voorkomend geval vergezeld van bewijsstukken . Met het plaatsen van zijn handtekening op dat formulier verbindt de ambtenaar zich, de administratie in kennis te stellen van iedere wijziging die tot een verandering in het recht op de toelage kan leiden, en verklaart hij te weten, dat hij ten onrechte ontvangen bedragen zal moeten terugbetalen .

37 Deze verklaring berust deels op artikel 7 van voornoemde algemene bepalingen, volgens welke de ambtenaar verplicht is, iedere wijziging die tot intrekking of vermindering van de schooltoelage kan leiden, aan de administratie te melden .

38 In deze context moet artikel 85 van het Statuut worden uitgelegd, dat betrekking heeft op de terugvordering van bedragen in de betaling waarvan wijziging kan optreden in verband met gegevens die alleen door de ambtenaar aan de administratie kunnen worden meegedeeld .

39 Gelijk het Hof herhaaldelijk heeft verklaard - laatstelijk in zijn arrest van 17 januari 1989, zaak 310/87, Stempels, Jurispr . 1989, blz . 43 -, betekent de in artikel 85 van het Statuut ter kwalificatie van de onregelmatigheid van de betaling gebezigde uitdrukking "zo voor de hand lag" niet, dat de ambtenaar in het geheel niet hoeft na te denken en niets hoeft te controleren .

40 Het is duidelijk dat verzoeker, die zich niet beroept op een gebrek aan kennis van de ter zake geldende regeling, in casu had moeten constateren dat zijn eigen opvatting van artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut en van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen op zijn minst twijfelachtig was en dat er aanleiding bestond om die opvatting bij de bevoegde autoriteiten te verifiëren . Hij heeft zich er echter mee tevreden gesteld, te blijven uitgaan van zijn eigen onjuiste interpretatie van de regeling, en nagelaten de bevoegde dienst meteen op 16 maart 1987 in kennis te stellen van de stellig wel belangrijke wijziging in zijn gezinssituatie .

41 Daarmee is verzoeker de verplichting niet nagekomen die krachtens de toepasselijke bepalingen op hem rustte en die hij door het bovenbedoelde formulier te ondertekenen, uitdrukkelijk had aanvaard .

42 In deze omstandigheden is in casu voldaan aan de voorwaarde die artikel 85 van het Statuut voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen stelt, te weten dat de onregelmatigheid van de betaling zo voor de hand lag, dat de bevoordeelde daarvan kennis had moeten dragen .

43 Met betrekking tot het middel dat verzoeker aan schending van het vertrouwensbeginsel ontleent, valt voor het overige op te merken, dat artikel 85 zelf een uitdrukking is van dat beginsel en dat bij de uitlegging van deze bepaling rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval .

44 Volgens verzoeker is het besluit van 26 april 1988 genomen met schending van het gewettigd vertrouwen dat een ambtenaar moet kunnen hebben in de besluiten van zijn instelling . Al in mei 1987 wist de administratie, dat zijn dochter Nadia stage liep bij de Commissie te Brussel . Verzoeker verklaart zelf het Brusselse adres van zijn dochter aan de diensten te Luxemburg te hebben doorgegeven . Het tot aanstelling bevoegd gezag zou zijn besluit van oktober 1987 dus met volledige kennis van de situatie hebben genomen . Volgens verzoeker was ook het hoofd Personeelszaken te Luxemburg van Nadia' s stage op de hoogte .

45 Het kan een normaal oplettend ambtenaar niet ontgaan, dat een mededeling over een verandering in zijn gezinssituatie rechtstreeks tot de bevoegde dienst van de instelling moet worden gericht, en dat die mededeling duidelijk en ondubbelzinnig dient te zijn . Dit heeft verzoeker in september 1987 overigens gedaan .

46 De ambtenaar kan zich echter niet beroepen op het feit, dat de administratie die inlichtingen toevallig heeft verkregen .

47 Juist doordat verzoeker zijn verplichting niet is nagekomen, de wijziging in zijn gezinssituatie meteen op 16 maart 1987 op correcte wijze aan de administratie mee te delen, heeft deze haar besluit van oktober 1987 genomen zonder rekening te houden met de door Nadia Costacurta gelopen stage .

48 Om dezelfde reden is het besluit tot terugvordering van de ten onrechte betaalde toelagen pas in april 1988 genomen, op basis van gegevens die de administratie eerst na diverse verificaties had verkregen . In deze omstandigheden moet het besluit worden geacht binnen redelijke termijn te zijn genomen, en kan het dus niet als tardief worden aangemerkt .

49 Uit het voorgaande volgt, dat het middel ontleend aan schending van artikel 85 faalt, evenals het middel ontleend aan schending van het beginsel inzake de bescherming van het gewettigd vertrouwen .

50 Voor zijn vordering tot nietigverklaring van het besluit van 26 april 1988 beroept verzoeker zich ten slotte nog op schending van artikel 90 van het Statuut . Volgens hem had de directeur-generaal de op 3 december 1987 ingeschreven klacht aan de Commissie moeten voorleggen voor een officieel besluit over de terugvordering van de over de maanden juli en augustus 1987 betaalde schooltoelagen . Door een dergelijk besluit zou de klachttermijn zijn ingegaan . Nu geen uitdrukkelijk besluit was genomen, zou verzoeker genoodzaakt zijn geweest een tweede beroep in te stellen .

51 Verweerster brengt hiertegen in, dat een eventueel uitdrukkelijk antwoord geen betrekking had kunnen hebben op punten waarover niet was geklaagd, te weten de rechten over de maanden april, mei en juni . Ook bij een nieuwe termijn voor beroep tegen het in oktober 1987 genomen besluit zou die verlenging onvoldoende zijn geweest om binnen de aldus verlengde termijn tot een - in elk geval stilzwijgend genomen - besluit tot afwijzing van de nieuwe klacht te komen . Hoe het ook zij, het middel zou op geen enkele wijze kunnen worden geacht betrekking te hebben op een schending van op straffe van nietigheid in acht te nemen wezenlijke vormvoorschriften .

52 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat verzoeker niet heeft weten aan te tonen dat zijn situatie anders zou zijn geweest indien de Commissie zelf het eerste van de bestreden besluiten had genomen . Mitsdien moet dit middel worden afgewezen .

53 Uit het voorgaande volgt, dat beide beroepen moeten worden verworpen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

54 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Volgens artikel 70 van dat Reglement blijven echter de kosten door de instellingen in beroepen van personeelsleden van de Gemeenschappen gemaakt, te hunnen laste .

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Derde Kamer ),

rechtdoende :

1 ) Verwerpt de beroepen .

2 ) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen .

Top