Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CO0246

    Beschikking van de president van het Hof van 10 oktober 1989.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
    Visserij - Registratie van vissersvaartuigen - Nationaliteitsvereiste.
    Zaak C-246/89 R.

    Jurisprudentie 1989 -03125

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:368

    61989O0246

    BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN 10 OKTOBER 1989. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIE EN NOORD-IERLAND. - VISSERIJ - REGISTRATIE VAN VISSERIJSCHEPEN - VOORWAARDE VAN NATIONALITEIT. - ZAAK C-246/89 R.

    Jurisprudentie 1989 bladzijde 03125


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - "Fumus boni juris" - Ernstige en onherstelbare schade - Geschiktheid van gevraagde maatregel - Afweging van alle betrokken belangen

    ( EEG-Verdrag, artikel 186; Reglement voor de procesvoering, artikel 83, paragraaf 2 )

    Partijen


    In zaak 246/89 R,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R . Fischer en P . Oliver, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Wagner, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door Sir Nicholas Lyell, QC, Solicitor General, en T . J . G . Pratt, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Britse ambassade, 14, boulevard Roosevelt,

    verweerder,

    ondersteund door

    Ierland, vertegenwoordigd door L . J . Dockery, Chief State Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door J . O' Reilly, Senior Counsel of the Bar of Ireland, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Ierse ambassade, 28, route d' Arlon,

    interveniënt,

    betreffende een verzoek om opschorting van de toepassing van de nationaliteitsvereisten in de artikelen 13 en 14 van de Merchant Shipping Act 1988,

    geeft

    de president van het Hof van Justitie

    van de Europese Gemeenschappen

    de navolgende

    Beschikking

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 4 augustus 1989, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag beroep ingesteld tot vaststelling dat het Verenigd Koninkrijk, door de nationaliteitsvereisten in de Sections 13 en 14 van de Merchant Shipping Act 1988 op te leggen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 7, 52 en 221 EEG-Verdrag .

    2 Section 13 ( 1 ) van de Merchant Shipping Act 1988 voorziet in de invoering van een nieuw register van Britse vissersvaartuigen, waarin vissersvaartuigen die voldoen aan de voorwaarden, neergelegd in Section 14 van de Act, kunnen worden ingeschreven . Section 13 ( 2 ) sluit in wezen de inschrijving van vissersvaartuigen in enig ander Brits register uit . Section 13 ( 3 ) verlengt echter voor een overgangsperiode de geldigheid van de bestaande registraties in afwachting van de inschrijving in het nieuwe register .

    3 De Merchant Shipping Act 1988 is in werking getreden op 1 december 1988 en de in Section 13 ( 3 ) bedoelde overgangsperiode is verstreken op 31 maart 1989 .

    4 Section 14 ( 1 ) van de Merchant Shipping Act 1988 bepaalt dat, behoudens andersluidende beslissing van de minister van Verkeer, een vissersvaartuig slechts in het nieuwe register kan worden ingeschreven indien :

    "a ) het vaartuig in Brits eigendom is;

    b ) het vaartuig wordt beheerd, en zijn exploitatie wordt bestuurd en gecontroleerd vanuit het Verenigd Koninkrijk; en

    c ) iedere bevrachter, beheerder of exploitant van het vaartuig een bevoegde persoon of vennootschap is ".

    Volgens Section 14 ( 2 ) is een vissersvaartuig Brits eigendom indien de "legal title" met betrekking tot het vaartuig volledig wordt gehouden door een of meer bevoegde personen of vennootschappen en indien het vaartuig beneficiair in eigendom is ( beneficially owned ) van een of meer bevoegde vennootschappen of voor niet minder dan 75 % in beneficiair eigendom is van een of meer bevoegde personen . ( 1 ) Volgens Section 14 ( 7 ) wordt onder "bevoegd persoon" verstaan een Brits onderdaan, die metterwoon gevestigd is in het Verenigd Koninkrijk, en onder "bevoegde vennootschap" een vennootschap naar Brits recht die haar hoofdvestiging in het Verenigd Koninkrijk heeft, en waarvan ten minste 75 % van de aandelen eigendom is van één of meer bevoegde personen of vennootschappen en tenminste 75 % van de bestuurders bevoegde personen zijn .

    5 Bij afzonderlijke akte, eveneens neergelegd ter griffie van het Hof op 4 augustus 1989, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 186 EEG-Verdrag en artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering een verzoek ingediend, ertoe strekkende, zoals zij ter terechtzitting heeft uiteengezet, dat het Verenigd Koninkrijk wordt gelast, de toepassing van de nationaliteitsvereisten in Section 14 ( 1 ) ( a ) en ( c ) van de Merchant Shipping Act 1988, junctis de Section 14 ( 2 ) en ( 7 ), op te schorten ten aanzien van de onderdanen van andere Lid-Staten en van de vissersvaartuigen die tot en met 31 maart 1989 onder Britse vlag en met een Britse visvergunning de visserij uitoefenden . Het gaat dus om vissersvaartuigen die enkel wegens deze nationaliteitsvereisten hun activiteiten niet meer konden uitoefenen .

    6 Bij beschikking van 12 september 1989 is Ierland toegelaten tot interventie aan de zijde van het Verenigd Koninkrijk .

    7 Verweerder heeft op 25 augustus 1989 schriftelijke opmerkingen ingediend en partijen zijn op 15 september 1989 gehoord in hun pleidooien .

    8 Vooraf dient de feitelijke en juridische context van het geschil te worden uiteengezet .

    9 Op 1 februari 1976 stelde de Gemeenschap, die toen bestond uit negen Lid-Staten, een gemeenschappelijke regeling voor de uitoefening van de zeevisserij vast . Artikel 2, lid 1, van verordening nr . 101/76 van de Raad van 19 januari 1976 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijk structuurbeleid in de visserijsector ( PB 1976, L 20, blz . 19 ) verplicht de Lid-Staten met name te waarborgen dat voor alle vissersvaartuigen die onder de vlag van een der Lid-Staten varen en op het grondgebied van de Gemeenschap staan ingeschreven, gelijke voorwaarden gelden ten aanzien van de toegang tot en de bevissing van de visgronden in de onder hun soevereiniteit of hun jurisdictie vallende wateren .

    10 Per 1 januari 1977 hebben de Lid-Staten in een gecooerdineerde actie de onder hun jurisdictie vallende exclusieve visserijzones uitgebreid tot 200 zeemijl uit de kust, met name langs de Noordatlantische Oceaan . Van deze thans communautair geworden wateren werden onder meer onder Spaanse vlag varende vissersvaartuigen uitgesloten, waarvan een aantal tot dan toe in die wateren had gevist, met name ten westen van de Britse Eilanden en voor de Franse kust .

    11 Na een overgangsregeling sloot de Gemeenschap op 15 april 1980 een visserij-overeenkomst met de regering van Spanje ( PB 1980, L 322, blz . 3 ), tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de visserij door vaartuigen van iedere partij in de zones die vallen onder de jurisdictie van de andere partij . Die overeenkomst voorzag in de jaarlijkse vaststelling van het volume van vangsten die aan de vaartuigen van iedere partij in de visserijzones van de andere partij werden toegewezen, en in de invoering van een stelsel van vergunningen voor de vaartuigen die tot deze vangsten gerechtigd waren .

    12 Het is in confesso, dat na die overeenkomst een groot aantal vissersvaartuigen onder Spaanse vlag opnieuw werd ingeschreven in het Verenigd Koninkrijk, waar hun eigenaars vennootschappen oprichtten waaraan de eigendom van de vaartuigen werd overgedragen . Volgens de Merchant Shipping Act 1894, die toen van kracht was, was voor inschrijving in het Britse register slechts vereist, dat het vaartuig eigendom was van een Brits onderdaan of van een vennootschap naar Brits recht die haar hoofdvestiging in het Verenigd Koninkrijk had . De nieuwe inschrijving bood deze vaartuigen de mogelijkheid, onder Britse vlag en met een Britse visvergunning in communautaire wateren te vissen, maar hun vangsten in Spanje aan land te brengen .

    13 Met ingang van 27 januari 1983 voerden de Lid-Staten een stelsel van vangstquota in . Artikel 3 van verordening nr . 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden ( PB 1983, L 24, blz . 1 ) voorziet in een periodieke vaststelling van de maximum toegestane vangsten voor bepaalde soorten of bepaalde groepen soorten en artikel 4 voorziet in een verdeling onder de Lid-Staten van het voor de Gemeenschap beschikbare volume . Overeenkomstig artikel 10 van verordening nr . 2057/82 van de Raad van 29 juni 1982 houdende vaststelling van bepaalde maatregelen voor controle op de activiteiten van vissersvaartuigen uit de Lid-Staten ( PB 1982, L 220, blz . 1 ) moeten alle vangsten waarvoor quota gelden en die worden verricht door vissersvaartuigen die de vlag van een Lid-Staat voeren of die in een Lid-Staat zijn geregistreerd, ongeacht de plaats van aanlanding, in mindering worden gebracht op het aan die staat toegewezen quotum .

    14 Op 30 maart 1983 voerden de Britse autoriteiten bij de British Fishing Boats Act 1983 en de British Fishing Boats Order 1983 een nieuwe regeling voor vissersvaartuigen in . Deze regeling, die de geldigheid van de bestaande visvergunningen niet aantast, verbiedt de visvangst in de onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk vallende wateren, alsmede het aan land brengen van vis in het Verenigd Koninkrijk door Britse vaartuigen waarvan de bemanning niet voor ten minste 75 % uit Britse onderdanen of onderdanen van Lid-Staten van de Gemeenschap bestaat .

    15 Op 1 januari 1986 werd Spanje lid van de Gemeenschap . Met betrekking tot de visserij bevatten de artikelen 156 tot en met 164 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen ( PB 1985, L 302, blz . 23 ) voor de periode tot 31 december 2002 een overgangsregeling, waarbij het aantal vissersvaartuigen onder Spaanse vlag, die hun activiteiten mogen uitoefenen in de wateren die onder de jurisdictie van de Lid-Staten van de oude Gemeenschap vallen, wordt beperkt tot 300 op een nominatieve lijst voorkomende vaartuigen, waarvan slechts 150 tegelijkertijd hun activiteiten mogen uitoefenen .

    16 Het is eveneens in confesso dat na de toetreding van Spanje een aantal Britse vissersvaartuigen te zamen met hun visvergunningen door Spaanse belangen werden verworven, door middel van in het Verenigd Koninkrijk opgerichte vennootschappen . Evenals de Spaanse vaartuigen die tevoren opnieuw waren ingeschreven in het Verenigd Koninkrijk, konden deze vaartuigen, geëxploiteerd door Spaanse bemanningen, krachtens de bestaande regeling vissen in de wateren onder de jurisdictie van de Lid-Staten van de Gemeenschap van Tien, met uitzondering van de Britse wateren, en hun vangsten in Spanje aan land brengen, waarbij de aldus aan land gebrachte vangsten in mindering werden gebracht op de aan het Verenigd Koninkrijk toegewezen quota .

    17 Met ingang van 1 januari 1986 gingen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk echter over tot een systematische vernieuwing van de Britse visvergunningen . Voor de nieuwe vergunningen gelden de navolgende vereisten :

    - het vaartuig moet worden geëxploiteerd vanuit de Britse Eilanden, hetgeen wordt geacht het geval te zijn indien gedurende een periode van zes maanden ten minste 50 % van zijn vangsten aan land zijn gebracht en zijn verkocht op de Britse Eilanden of indien het daar bij ten minste vier gelegenheden met tussenpozen van ten minste vijftien dagen een haven aandoet;

    - ten minste 75 % van de bemanning van het vaartuig moet bestaan uit Britse onderdanen of binnenlands in het Verenigd Koninkrijk woonachtige onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap, tot 1 januari 1993 niet zijnde, onder meer, Spaanse onderdanen, op wie enige bepalingen van het gemeenschapsrecht betreffende het vrije verkeer van werknemers krachtens de artikelen 55 tot en met 59 van de Toetredingsakte eerst met ingang van die datum van toepassing zijn;

    - de kapitein en de bemanning moeten bijdragen betalen voor het Britse stelsel van sociale zekerheid .

    18 De wettigheid van deze vereisten, met name uit een oogpunt van gemeenschapsrecht, werd voor de Britse rechtbanken betwist en is het onderwerp van twee verzoeken om een prejudiciële beslissing ( zaak 3/87, Agegate, en zaak 216/87, Jaderow ). De betrokken procedures zijn nog bij het Hof aanhangig . Diezelfde vereisten zijn ook het onderwerp van een door de Commissie ingesteld beroep wegens niet-nakoming ( zaak 279/89, Commissie/Verenigd Koninkrijk ).

    19 Ten slotte zij opgemerkt, dat de wettigheid van de vereisten in Section 14 van de Merchant Shipping Act 1988 eveneens voor de Britse rechtbanken is betwist en, wat de verenigbaarheid van deze vereisten met het gemeenschapsrecht betreft, het onderwerp is van een verzoek om een prejudiciële beslissing ( zaak 221/89, Factortame ).

    20 Krachtens artikel 186 EEG-Verdrag kan het Hof in zaken welke bij dit college aanhangig zijn gemaakt, de noodzakelijke voorlopige maatregelen gelasten .

    21 Volgens artikel 83, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering kunnen voorlopige maatregelen als die waarom is gevraagd, slechts worden gelast, wanneer er omstandigheden zijn waaruit blijkt van het spoedeisend karakter van het verzoek alsmede middelen, zowel feitelijk als rechtens, zijn aangevoerd, op grond waarvan de maatregelen waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomen .

    22 Onderzocht dient te worden, of in het onderhavige geval aan die voorwaarden is voldaan .

    23 Wat om te beginnen de voorwaarde van de "fumus boni juris" betreft, de Commissie wijst erop, dat zij enkel de in Section 14 van de Merchant Shipping Act 1988 neergelegde nationaliteitsvereisten betwist . Deze vereisten staan eraan in de weg dat onderdanen van de andere Lid-Staten door middel van een vennootschap een Brits vissersvaartuig verwerven en een vennootschap die een dergelijk vaartuig exploiteert, beheren onder dezelfde voorwaarden als Britse onderdanen . Dit levert een rechtstreekse discriminatie op, die flagrant in strijd is met het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en niet kan worden gerechtvaardigd door de communautaire regeling inzake visquota of door de verplichtingen die krachtens het internationale recht op het Verenigd Koninkrijk rusten .

    24 Van zijn kant is het Verenigd Koninkrijk van mening, dat de door de Commissie bestreden nationale bepalingen geen inbreuk maken op het gemeenschapsrecht . Iedere Lid-Staat kan de voorwaarden voor de registratie van schepen en voor het voeren van zijn vlag vrij bepalen . Het internationale recht verlangt, dat het Verenigd Koninkrijk deze voorwaarden dusdanig bepaalt dat het vaartuig een daadwerkelijke band met het Verenigd Koninkrijk heeft, zodat dit land op doeltreffende wijze zijn jurisdictie en controle over het vaartuig kan uitoefenen . De in de Merchant Shipping Act 1988 neergelegde voorwaarden stemmen overeen met die welke door andere Lid-Staten worden opgelegd voor het voeren van hun vlag .

    25 Het Verenigd Koninkrijk overweegt voorts, dat de bij de wet van 1988 ingevoerde nationaliteitsvereisten gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de huidige communautaire regeling inzake visserij; ofschoon deze regeling een gemeenschappelijk stelsel invoert, is zij voor de verdeling van de visquota gebaseerd op het nationaliteitsbeginsel . Krachtens artikel 5, lid 2, van verordening nr . 170/83 van de Raad zijn het de Lid-Staten die de voorschriften voor het gebruik van de hun toegewezen quota moeten vaststellen, en dus de voorwaarden waaraan de vaartuigen moeten voldoen die onder deze quota mogen vissen .

    26 Opgemerkt zij dat, zoals het Verenigd Koninkrijk betoogt, het bij verordening nr . 170/83 van de Raad ingevoerde stelsel van nationale quota een afwijking vormt van het beginsel van gelijke toegang van de vissers van de Gemeenschap tot de visgronden en tot de exploitatie ervan in de wateren onder de jurisdictie van de Lid-Staten, dat zelf een specifieke uitdrukking van het in artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag neergelegde non-discriminatiebeginsel is .

    27 Deze afwijking is volgens de considerans van verordening nr . 170/83 gerechtvaardigd door de noodzaak, in een situatie waar de visbestanden schaars zijn, een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te verzekeren, ten einde de bijzondere behoeften veilig te stellen van de gebieden waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante industrieën .

    28 Bijgevolg kan het niet worden uitgesloten dat de Lid-Staten aanleiding vinden, in hun wetgeving betreffende in het bijzonder de registratie van vissersvaartuigen en de toegang tot visserijactiviteiten, vereisten op te nemen, waarvan de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht slechts kan worden gerechtvaardigd door de noodzaak de doeleinden van het communautaire stelsel van visquota te bereiken . Zoals de Commissie zelf in het onderhavige geding heeft erkend, kunnen dergelijke vereisten immers noodzakelijk zijn om te verzekeren dat er een daadwerkelijke band bestaat met de visserijsector van de Lid-Staat, onder welks quotum het vaartuig mag vissen .

    29 Niets rechtvaardigt echter op het eerste gezicht de conclusie, dat dergelijke vereisten mogen afwijken van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, vervat in de artikelen 52 en 221 EEG-Verdrag, betreffende respectievelijk het recht van vestiging en het recht om financieel deel te nemen in kapitaal van rechtspersonen in de zin van artikel 58 .

    30 Tot de uit die verdragsbepalingen voortvloeiende rechten behoort niet alleen het recht om zich te vestigen en deel te nemen in het kapitaal van rechtspersonen, maar ook het recht om een economische activiteit uit te oefenen, in voorkomend geval door middel van een vennootschap, onder de voorwaarden die de wetgeving van het land van vestiging voor zijn eigen onderdanen bepaalt .

    31 Tot die rechten behoort op het eerste gezicht ook het recht tot het oprichten en beheren van een vennootschap, die tot doel heeft een in de staat van vestiging geregistreerd vissersvaartuig te exploiteren onder dezelfde voorwaarden als een door onderdanen van die staat gecontroleerde vennootschap .

    32 Met betrekking tot het eerste middel van het Verenigd Koninkrijk, ontleend aan zijn verplichtingen krachtens het internationale recht, kan in dit stadium worden volstaan met de opmerking, dat niets is aangevoerd dat op het eerste gezicht een afwijking van voormelde rechten krachtens het gemeenschapsrecht noodzakelijk zou kunnen maken om een doeltreffende uitoefening van de Britse jurisdictie en van het toezicht op de betrokken vaartuigen te verzekeren .

    33 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat in het stadium van onderhavig kort geding het beroep in de hoofdzaak niet ongegrond voorkomt en dat dus is voldaan aan de voorwaarde betreffende de "fumus boni juris ".

    34 Wat vervolgens de voorwaarde betreffende het spoedeisend karakter betreft, moet in gedachten worden gehouden, dat het spoedeisende karakter van een verzoek om voorlopige maatregelen moet worden getoetst aan de vraag of dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade .

    35 De Commissie merkt op, dat de invoering van het nieuwe register van Britse vissersvaartuigen tot gevolg had, dat de gehele "Engels-Spaanse" vloot werd stilgelegd . Volgens haar inlichtingen staan enkel de litigieuze nationaliteitsvereisten eraan in de weg, dat een aantal van die vaartuigen in dat register wordt ingeschreven, aangezien de betrokken vaartuigen zouden kunnen voldoen aan de andere in Section 14 van de Merchant Shipping Act 1988 gestelde vereisten, met name die betreffende het beheer en de controle vanuit het Verenigd Koninkrijk . De eigenaars van de betrokken vaartuigen lijden zware verliezen als gevolg van het stilliggen van de schepen en zullen op korte termijn gedwongen zijn deze in zeer ongunstige omstandigheden te verkopen . Volgens Brits burgerlijk recht kunnen deze verliezen niet later door middel van rechtsvorderingen tegen de Britse autoriteiten worden verhaald .

    36 Het Verenigd Koninkrijk betoogt, dat de gevraagde voorlopige maatregelen in de praktijk ondoeltreffend zouden zijn . Nog afgezien van het nationaliteitsvereiste, kunnen de tot stilliggen gedwongen vaartuigen volgens het Verenigd Koninkrijk niet voldoen aan de vereisten voor registratie betreffende de woonplaats in het Verenigd Koninkrijk en het beheer van het vaartuig vanuit het Verenigd Koninkrijk . De door de Commissie gevraagde opschorting van de toepassing van de nationaliteitsvereisten zou derhalve de gestelde schade niet kunnen voorkomen, zodat zij geen spoedeisend karakter heeft . Het Verenigd Koninkrijk onderstreept voorts, dat het belang dat de Commissie kan hebben bij het verkrijgen van die voorlopige maatregelen, moet worden afgewogen tegen het belang dat het Verenigd Koninkrijk heeft bij een definitieve regeling van de problemen die de "Engels-Spaanse" vaartuigen voor de Britse visserijsector veroorzaken . De maatregelen die de Britse autoriteiten te dien einde in 1983 en 1986 hebben genomen, hadden geen effect, en die problemen kunnen enkel door de invoering van duidelijke en gemakkelijk te administreren vereisten worden opgelost .

    37 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat voor de vissersvaartuigen die tot 31 maart 1989 de Britse vlag voerden en met een Britse visvergunning visten, het verlies van de vlag en de staking van hun activiteiten ernstige schade meebrengen . Het is niet aannemelijk dat vaartuigen in afwachting van het arrest in de hoofdzaak voor alternatieve visserijactiviteiten kunnen worden ingezet . Bedoelde schade moet ook, indien het beroep in de hoofdzaak zou worden toegewezen, als onherstelbaar worden beschouwd .

    38 Weliswaar is het voor het spoedeisend karakter van de vordering noodzakelijk dat de gevraagde voorlopige maatregelen de gestelde schade kunnen voorkomen . In de huidige stand van de procedure is het echter niet uitgesloten, dat een aantal van de betrokken vaartuigen, zoals de Commissie stelt, aan de vereisten voor registratie zou kunnen voldoen indien de toepassing van het nationaliteitsvereiste zou worden opgeschort .

    39 Wat ten slotte de belangenafweging betreft, niet is aangetoond dat de gevraagde voorlopige maatregelen het door de betrokken Britse wettelijke regeling nagestreefde doel, namelijk het bestaan van een daadwerkelijke band tussen de vaartuigen die onder het Britse quotum vissen en de Britse visserijsector te verzekeren, in gevaar kunnen brengen .

    40 Op het eerste gezicht ziet het ernaar uit, dat de in de nieuwe wet neergelegde andere vereisten voor registratie dan die betreffende de nationaliteit en de maatregelen die de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in 1983 en 1986 hebben genomen, zouden volstaan om het bestaan van een dergelijke band te verzekeren . Het Verenigd Koninkrijk zelf is van mening, dat de "Engels-Spaanse" vaartuigen die deze band met het Verenigd Koninkrijk niet hebben, niet aan bedoelde vereisten zullen kunnen voldoen .

    41 Weliswaar zouden de nationaliteitsvereisten gemakkelijker zijn te administreren dan de vereisten betreffende de exploitatie van een vaartuig . Een Lid-Staat kan zich echter niet op administratieve moeilijkheden beroepen om de niet-nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen te rechtvaardigen .

    42 Bijgevolg is ook voldaan aan de voorwaarde betreffende het spoedeisend karakter . Derhalve moeten de gevraagde voorlopige maatregelen worden gelast .

    Dictum


    de president van het Hof,

    beschikt :

    1 ) In afwachting van het arrest in de hoofdzaak is het Verenigd Koninkrijk gehouden de toepassing op te schorten van de nationaliteitsvereisten in Section 14 ( 1 ) ( a ) en ( c ) van de Merchant Shipping Act 1988, junctis Sections 14 ( 2 ) en ( 7 ), ten aanzien van onderdanen van andere Lid-Staten en voor vissersvaartuigen die tot en met 31 maart 1989 de visserij uitoefenden onder Britse vlag en met een Britse visvergunning .

    2 ) De beslissing omtrent de kosten, daaronder begrepen die van de interventie, wordt aangehouden .

    Luxemburg, 10 oktober 1989 .

    Top