Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CJ0365

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juni 1991.
    Cargill BV tegen Produktschap voor Margarine, Vetten en Olien.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: College van Beroep voor het Bedrijfsleven - Nederland.
    Geldigheid van verordening (EEG) nr.1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 735/85 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden.
    Zaak C-365/89.

    Jurisprudentie 1991 I-03045

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:266

    61989J0365

    ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 20 JUNI 1991. - CARGILL BV TEGEN PRODUKTSCHAP VOOR MARGARINE, VETTEN EN OLIEN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN - NEDERLAND. - GELDIGHEID VAN VERORDENING NR. 1358/89 VAN DE COMMISSIE VAN 18 MEI 1989 TOT WIJZIGING VAN VERORDENING NR. 735/85 TOT VASTSTELLING VAN HET BEDRAG VAN DE STEUN IN DE SECTOR OLIEHOUDENDE ZADEN. - ZAAK C-365/89.

    Jurisprudentie 1991 bladzijde I-03045


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Oliën en vetten - Steun voor oliehoudende zaden - Bedrag dat moet overeenkomen met verschil tussen richtprijs en wereldmarktprijs - Vaststelling van te hoog bedrag als gevolg van toepassing van foutieve omrekeningskoers van ecu - Onwettigheid

    (Verordening nr. 136/66 van de Raad, artikel 27, lid 1; verordening nr. 735/85 van de Commissie)

    2. Handelingen van de instellingen - Intrekking - Onwettige handelingen - Voorwaarden

    Samenvatting


    1. De ingevolge artikel 27, lid 1, van verordening nr. 136/66 toegekende steun voor oliehoudende zaden wordt onwettig, wanneer het werkelijke bedrag ervan groter is dan het verschil tussen de richtprijs en de wereldmarktprijs voor een bepaalde soort. Mitsdien is verordening nr. 735/85 tot vaststelling van het bedrag van de steun in deze sector ongeldig, voor zover daarin voor de omrekening van de ecu in de valuta van het land van verwerking een foutieve omrekeningskoers wordt gehanteerd, waardoor het uiteindelijke steunbedrag groter wordt dan het verschil tussen die twee prijzen.

    2. Weliswaar heeft elke gemeenschapsinstelling die constateert dat een door haar verrichte handeling onwettig is, het recht deze handeling binnen een redelijke termijn met terugwerkende kracht in te trekken, maar aan dat recht kan een grens worden gesteld door de noodzaak het gewettigd vertrouwen te respecteren van degenen die aan die handeling rechten ontlenen en op de wettigheid ervan mochten vertrouwen.

    Gelet op deze vereisten kan er geen bezwaar tegen bestaan, dat een handeling waaraan een evidente fout kleeft die de betrokken handelaren niet kon ontgaan, wordt ingetrokken minder dan drie maanden nadat uit een door het Hof gewezen arrest de noodzaak van die intrekking was gebleken.

    Partijen


    In zaak C-365/89,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Cargill BV

    en

    Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën,

    om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 735/85 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden, de geldigheid van verordening nr. 735/85 zelf en de bevoegdheid van de nationale rechter om ter zake kennis te nemen van vorderingen tot schadevergoeding en moratoire interessen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, T. F. O' Higgins, M. Díez de Velasco, C. N. Kakouris en F. A. Schockweiler, rechters,

    advocaat-generaal: J. Mischo

    griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier

    gelet op de opmerkingen ingediend door:

    - Cargill BV, vertegenwoordigd door E. H. Pijnacker Hordijk, advocaat te Amsterdam,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Fischer en P. Hetsch, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 7 februari 1991,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 maart 1991,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 10 november 1989, ten Hove ingekomen op 4 december daaraanvolgend, heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 735/85 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden (PB 1989, L 135, blz. 22) en over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 735/85 van de Commissie van 21 maart 1985 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden (PB 1985, L 80, blz. 18), alsook over de consequenties van de eventuele ongeldigheid van een van deze verordeningen of van beide.

    2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Cargill en het Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën over de toekenning van steun, overeenkomstig artikel 27 van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (PB 1966, nr. 172, blz. 3025), voor de verwerking van de oliehoudende zaden bedoeld in verordening nr. 735/85.

    3 Blijkens de stukken heeft de Commissie op basis van artikel 27 van verordening nr. 136/66, waarin wordt voorzien in steun voor in de Gemeenschap voortgebrachte en verwerkte oliehoudende zaden, bij verordening nr. 735/85 de hoogte van de steun en de desbetreffende wisselkoersen van de ecu vastgesteld, die vanaf 22 maart 1985 van toepassing waren.

    4 Op 22 maart 1985 kocht Cargill in Frankrijk 10 000 ton zonnebloemzaad; diezelfde dag diende zij bij het bevoegde Nederlandse interventiebureau een aanvraag in tot voorfixatie van de steun voor de verwerking van die zaden. Ingevolge artikel 5, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 1594/83 van de Raad van 14 juni 1983 betreffende de steun voor oliehoudende zaden (PB 1983, L 163, blz. 44), hadden de desbetreffende certificaten ten laatste op de namiddag van 23 maart 1985 moeten worden afgegeven.

    5 De Commissie had evenwel een onjuistheid geconstateerd in de in voornoemde verordening nr. 735/85 vermelde wisselkoersen voor de omrekening van de uiteindelijke steunbedragen in de valuta van de Lid-Staat van bewerking, indien dit niet dezelfde was als de Lid-Staat van produktie. Deze onjuistheid zou leiden tot een hoger steunbedrag dan in artikel 27 van verordening nr. 136/66 was voorzien. Op basis van artikel 8 van verordening nr. 1594/83 schorste de Commissie daarom bij verordening (EEG) nr. 756/85 van 22 maart 1985 (PB 1985, L 81, blz. 38) de voorfixatie van de steun voor zonnebloemzaad ten aanzien van certificaten die op 22 maart 1985 waren aangevraagd.

    6 Diezelfde dag stelde de Commissie verordening (EEG) nr. 755/85 (PB 1985, L 81, blz. 36) vast, waarbij zij met ingang van de volgende dag het steunbedrag corrigeerde.

    7 Bij beschikking van 25 maart 1985 wees het Nederlandse interventiebureau, het Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën (hierna: het "Produktschap"), de door Cargill ingediende aanvragen om certificaten met voorfixatie af, daarbij verwijzend naar de schorsing van die voorfixatie.

    8 Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bij wie beroep tegen die beschikking werd ingesteld, stelde het Hof twee prejudiciële vragen over de geldigheid van verordening nr. 756/85 en over de gevolgen van haar eventuele ongeldigheid.

    9 Bij arrest van 28 februari 1989 (zaak 201/87, Jurispr. 1989, blz. 489) verklaarde het Hof voor recht: "Verordening nr. 756/85 van de Commissie is ongeldig, gelet op artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1594/83 van de Raad. Zolang de ongeldigheid van verordening nr. 735/85 van de Commissie niet is vastgesteld, brengt de ongeldigheid van verordening nr. 756/85 van de Commissie voor het Produktschap de verplichting mee, de op 22 maart 1985 door Cargill aangevraagde voorfixatiecertificaten met terugwerkende kracht aan haar af te geven en haar de steun te betalen overeenkomstig het bij verordening nr. 735/85 van de Commissie vastgestelde bedrag."

    10 Naar aanleiding van dat arrest stelde de Commissie verordening nr. 1358/89 vast. Deze verordening corrigeert met terugwerkende kracht de in bijlage III bij verordening nr. 735/85 vermelde koersen van de ecu, die op de op 22 maart 1985 ingediende aanvragen om voorfixatie van toepassing waren.

    11 Teneinde het geschil definitief te kunnen beslechten, heeft de nationale rechter - van mening dat het Hof in het arrest van 28 februari 1989 de vraag had opengelaten naar de geldigheid van verordening nr. 735/85 en dat de vaststelling van verordening nr. 1358/89 de vraag opwerpt naar de geldigheid daarvan gelet op het rechtszekerheidsbeginsel - besloten zich ten tweede male tot het Hof te wenden, en wel met de navolgende prejudiciële vragen:

    "1) Is, in het licht van het bij deze uitspraak overwogene, verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie ongeldig?

    Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

    Indien vraag 1 bevestigend en vraag 2 ontkennend worden beantwoord:

    Indien de vragen 1 en 2 bevestigend worden beantwoord:

    12 Voor een nadere uiteenzetting van de toepasselijke bepalingen en de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

    13 Aangezien de geldigheid van verordening nr. 1358/89 afhangt van die van verordening nr. 735/85, moet de tweede vraag het eerst worden onderzocht.

    De geldigheid van verordening nr. 735/85

    14 Artikel 27, lid 1, van verordening nr. 136/66 bepaalt als volgt:

    "Indien de voor een soort oliehoudend zaad geldende richtprijs hoger is dan de voor deze soort overeenkomstig artikel 29 bepaalde wereldmarktprijs, wordt voor de binnen de Gemeenschap voortgebrachte en verwerkte zaden van deze soort steun toegekend; behoudens (...) uitzonderingen (...) is deze steun gelijk aan het verschil tussen deze prijzen."

    Daaruit moet worden afgeleid, dat de ingevolge die bepaling toegekende steun onwettig wordt, wanneer het werkelijke bedrag ervan groter is dan het verschil tussen de richtprijs en de wereldmarktprijs voor een bepaalde soort.

    15 Verder staat vast, dat verordening nr. 735/85 met betrekking tot de omrekeningskoers tussen de ecu en de Franse frank een fout bevatte van meer dan 10 % ten opzichte van de op 21 en 22 maart in serie C van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde koers, en dat juist deze fout de oorzaak was van een verkeerde vaststelling van het bedrag van het uiteindelijke steunbedrag, waardoor genoemde verordening onwettig werd.

    16 Mitsdien moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat verordening nr. 735/85 ongeldig is voor zover zij is vastgesteld met schending van artikel 27 van verordening nr. 136/66.

    De geldigheid van verordening nr. 1358/89

    17 Opgemerkt zij, dat de twijfel van de nationale rechter enkel de vraag betreft, of de vaststelling van deze verordening in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

    18 In dit verband zij erop gewezen, dat elke gemeenschapsinstelling die constateert dat een door haar verrichte handeling onwettig is, weliswaar het recht heeft deze handeling binnen een redelijke termijn met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat aan dat recht een grens kan worden gesteld door de noodzaak het gewettigd vertrouwen te respecteren van degenen die aan die handeling rechten ontlenen en op de wettigheid ervan mochten vertrouwen (zie het arrest van 3 maart 1982, zaak 14/81, Alpha Steel, Jurispr. 1982, blz. 749).

    19 Derhalve moet worden onderzocht, of de Commissie in casu aan dat vereiste heeft voldaan.

    20 Ten aanzien van de wijze waarop de Commissie rekening heeft gehouden met het vertrouwen dat de belanghebbenden eventueel in de wettigheid van verordening nr. 735/85 konden stellen, zij opgemerkt, dat de fout in die verordening zo evident was, dat verscheidene handelaren zich reeds op 22 maart 1985, dus nog op de dag van publikatie, tot de Commissie hebben gewend om haar op die fout te wijzen en te vragen welke maatregelen zij dacht te nemen. In die context mocht een zorgvuldig handelaar niet vertrouwen op de wettigheid van een verordening die een dergelijke fout bevatte.

    21 Wat de noodzaak betreft om binnen een redelijke termijn te handelen, moet worden vastgesteld dat het Hof zich in zaak 201/87 (reeds aangehaald) slechts heeft uitgesproken over de wettigheid van de in verordening nr. 756/85 vervatte schorsing, en de vraag naar de mogelijke ongeldigheid van verordening nr. 735/85 heeft opengelaten.

    22 Gelet op het stadium waarin het hoofdgeding zich bevindt, en op het feit dat verordening nr. 1358/89 is vastgesteld minder dan drie maanden nadat uit het in zaak 201/87 gewezen arrest de noodzaak was gebleken een kennelijk onwettige verordening in te trekken, over de geldigheid waarvan het Hof zich niet had kunnen uitspreken, moet worden geconcludeerd, dat de bestreden verordening derhalve binnen een redelijke termijn tot stand is gekomen.

    23 Mitsdien moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat bij het onderzoek van de eerste vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 1358/89 kunnen aantasten.

    De derde vraag

    24 Door de antwoorden die op de eerste twee vragen zijn gegeven, is de derde vraag zonder voorwerp geraakt.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    25 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    uitspraak doende op de door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bij bevel van 10 november 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1) Verordening (EEG) nr. 735/85 van de Commissie van 21 maart 1985 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden, is ongeldig.

    2) Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 tot wijziging van verordening nr. 735/85 van de Commissie.

    Top