Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CJ0251

    Arrest van het Hof van 11 juni 1991.
    Nikolaos Athanasopoulos en anderen tegen Bundesanstalt für Arbeit.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Sozialgericht Nürnberg - Duitsland.
    Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen.
    Zaak C-251/89.

    Jurisprudentie 1991 I-02797

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:242

    61989J0251

    ARREST VAN HET HOF VAN 11 JUNI 1991. - NIKOLAOS ATHANASOPOULOS EN ANDEREN TEGEN BUNDESANSTALT FUER ARBEIT. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: SOZIALGERICHT NUERNBERG - DUITSLAND. - SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS - UITKERINGEN VOOR KINDEREN TEN LASTE VAN GEPENSIONEERDEN EN VOOR WEZEN. - ZAAK C-251/89.

    Jurisprudentie 1991 bladzijde I-02797


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Pensioen- of rentetrekkers - Bijslagen voor wezen - Bijslagen ten laste van staat van woonplaats - Hogere bijslagen die eerder door andere Lid-Staat zijn toegekend - Recht op aanvullende bijslag ondanks woonplaatsvoorwaarde

    (Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 77, lid 2, sub b-i en 78, lid 2, sub b-i)

    2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Materiële werkingssfeer - Verklaringen van Lid-Staten inzake bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers - Draagwijdte

    (Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 5 en 77)

    3. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Pensioen- of rentetrekkers - Bijslagen ten laste van staat van woonplaats - Verkrijging, na vestiging van woonplaats, van recht op pensioen of rente krachtens wetgeving van andere Lid-Staat die hogere bijslagen toekent - Recht op aanvullende bijslag, eveneens voor na verlegging van woonplaats geboren kinderen

    (Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 77, lid 2)

    4. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Pensioen- of rentetrekkers - Bijslagen voor wezen - Rechthebbende op bijslagen of aanvullende bijslag woonachtig in andere Lid-Staat dan Lid-Staat die bijslagen verschuldigd is - Toepasselijkheid van bepalingen van wetgeving van Lid-Staat die bijslagen verschuldigd is, krachtens welke bijslagen lager worden naar gelang van inkomen van rechthebbende - Berekeningswijze van bedrag van bijslagen

    (Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 77 en 78)

    5. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Pensioen- of rentetrekkers - Bijslagen voor wezen - Aanvullende bijslag ten laste van andere Lid-Staat dan staat van woonplaats - Wijze van verkrijging van voor berekening van verschuldigde bedragen noodzakelijke gegevens door Lid-Staat die bijslagen verschuldigd is - Taak van Administratieve commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers

    (EEG-Verdrag, art. 5; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 81, sub a)

    Samenvatting


    1. Wanneer in de gevallen bedoeld in de artikelen 77, lid 2, sub b-i, en 78, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 het bedrag van de door de Lid-Staat van woonplaats betaalde bijslagen lager is dan dat van de door een andere Lid-Staat verschuldigde bijslagen, heeft de rechthebbende op een pensioen of rente, dan wel de wees van een overleden werknemer of zelfstandige, ten laste van het bevoegde orgaan van laatstbedoelde staat recht op aanvullende bijslag gelijk aan het verschil tussen de twee bedragen, ook wanneer de wetgeving van deze staat voor de toekenning van de bijslagen de voorwaarde stelt, dat zowel de rechthebbende als het in aanmerking te nemen kind in het binnenland woont.

    2. Weliswaar kan uit het enkele feit dat bepaalde, op grond van een nationale wet of een andere nationale regeling toegekende bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers niet in de in artikel 5 van verordening nr. 1408/71 bedoelde verklaring zijn genoemd, niet worden afgeleid dat deze bijslagen geen bijslagen in de zin van artikel 77 van de verordening zijn, maar wanneer dergelijke bijslagen wel in die verklaring worden genoemd, moeten zij als bijslagen in de zin van artikel 77 van de verordening worden aangemerkt.

    3. Het recht op aanvullende bijslag voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers dat is bedoeld om het vrije verkeer van werknemers te bevorderen, doordat zij de garantie hebben dat zij het bedrag ontvangen dat hun zou zijn toegekend indien zij waren blijven wonen in de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent, bestaat ook dan, wanneer de rechthebbende het recht op een pensioen of rente krachtens de wetgeving van de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent, eerst verkrijgt na de verlegging van zijn woonplaats naar een andere Lid-Staat die ingevolge artikel 77, lid 2, van verordening nr. 1408/71 bijslagen verschuldigd is.

    Bij de toekenning van deze aanvullende bijslag voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers moeten alle kinderen ten laste van de pensioen- of rentetrekker in aanmerking worden genomen, dus ook die welke zijn geboren nadat de rechthebbende zijn woonplaats heeft verlegd naar de Lid-Staat die de laagste bijslagen toekent.

    4. Wanneer de wetgeving van de Lid-Staat die de in artikel 77 of artikel 78 van verordening nr. 1408/71 bedoelde bijslagen of een aanvullende bijslag verschuldigd is, bepaalt dat die bijslagen lager worden naar gelang van het nettojaarinkomen van de bijslagontvanger en diens gezinsleden, laten genoemde artikelen die verlaging ook dan toe, wanneer de bijslagontvanger woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die welke de bijslagen verschuldigd is. In dit geval moet het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, op basis van de inlichtingen en bewijzen die de bijslagontvanger en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar deze woont, op tot hen gerichte verzoeken verschaffen ter bepaling van het nettojaarinkomen van de bijslagontvanger en van diens gezinsleden en ter berekening van het bedrag van de bijslagen of van de aanvullende bijslag waarop de bijslagontvanger recht heeft, de toepasselijke bepalingen van de wetgeving van zijn staat toepassen als woonden de bijslagontvanger en diens in dezelfde Lid-Staat als hij wonende gezinsleden op het grondgebied van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, en als hadden zij daar hetzelfde inkomen als in de Lid-Staat waarin zij wonen.

    Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, kan van de belanghebbende echter geen andere inlichtingen en bewijzen verlangen dan verschaft zouden kunnen worden door een op het grondgebied van dezelfde Lid-Staat wonende persoon die met normale zorgvuldigheid handelt en kan aan het niet verschaffen ervan geen andere sancties verbinden dan die welke gelden voor ontvangers van dezelfde bijslagen die wonen op het nationale grondgebied, wanneer hun wordt verzocht dezelfde of gelijksoortige bewijzen te verschaffen.

    5. Ingevolge artikel 81, sub a, van verordening nr. 1408/71 behoort het tot de taken van de Administratieve commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, een lijst op te stellen van de organen van de Lid-Staten die aan het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die krachtens de artikelen 77 en 78 van genoemde verordening aanvullende bijslagen verschuldigd is, de in haar besluit nr. 129 bedoelde inlichtingen te verschaffen die noodzakelijk zijn ter berekening van deze aanvulling. Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waar aanvullende bijslag wordt aangevraagd, behoudt echter de mogelijkheid, bij de Commissie en de autoriteiten van de Lid-Staat waarin de aanvrager woont, die ingevolge artikel 5 EEG-Verdrag verplicht zijn tot loyale samenwerking, te informeren welk orgaan van deze Lid-Staat bevoegd is, de in besluit nr. 129 genoemde officiële inlichtingen te verstrekken.

    Partijen


    In zaak C-251/89,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Sozialgericht Nuernberg (Bondsrepubliek Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

    N. Athanasopoulos,

    S. Defingou,

    R. Falcone,

    R. Giganti,

    E. Kitsou,

    M. Lorenzo-Bozosa,

    A. Palermo,

    C. Papadimitriou,

    J. Rodríguez Martínez,

    F. Torres Dona

    en

    Bundesanstalt fuer Arbeit,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 77, 78 en 81, sub a en d, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gecodificeerde versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: O. Due, president, T. F. O' Higgins, J. C. Moitinho de Almeida en M. Díez de Velasco, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg en P. J. G. Kapteyn, rechters,

    advocaat-generaal: W. Van Gerven

    griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

    gelet op de opmerkingen ingediend door:

    - N. Athanasopoulos en S. Defingou, vertegenwoordigd door Assessorin jur. H. Runft van het adviescentrum voor terugkerende Griekse werknemers te Athene,

    - R. Falcone, vertegenwoordigd door L. Fazi, sociaal secretaris bij het Patronato ACLI, te Augsburg,

    - R. Giganti en A. Palermo, vertegenwoordigd door J. Stahlberg, advocaat te Muenchen,

    - M. Lorenzo-Bozosa, vertegenwoordigd door J. Prieto Peláez, hoofd van de sociale afdeling van het consulaat-generaal van Spanje te Muenchen,

    - de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder en J. Karl, als gemachtigden,

    - de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door P. G. Ferri, avvocato dello Stato, als gemachtigde,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door B. Schulte van het Max-Planck-Institut fuer auslaendisches und internationales Sozialrecht te Muenchen,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van N. Athanasopoulos, S. Defingou, R. Falcone, R. Giganti, A. Palermo, M. Lorenzo-Bozosa, F. Torres Dona, vertegenwoordigd door L. Enríquez Paradella van de Spaanse ambassade te Bonn, de Duitse regering, de Italiaanse regering en de Commissie ter terechtzitting van 5 december 1990,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 januari 1991,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 29 juni 1989, ingekomen ten Hove op 8 augustus 1989, heeft het Sozialgericht Nuernberg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag enkele prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 77, 78 en 81, sub a en d, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gecodificeerde versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6).

    2 Deze vragen zijn gerezen in tien door de verwijzende rechter gevoegde gedingen tussen onderdanen van andere Lid-Staten dan de Bondsrepubliek Duitsland en de Bundesanstalt fuer Arbeit, het met de uitvoering van het Bundeskindergeldgesetz (hierna: "BKGG") belaste Duitse orgaan.

    3 Alle verzoekers in het hoofdgeding (hierna: "verzoekers") wonen in andere Lid-Staten dan de Bondsrepubliek Duitsland. Zij zijn echter in het verleden in loondienst of als zelfstandige in de Bondsrepubliek Duitsland werkzaam geweest of zijn rechtverkrijgenden van een dergelijke werknemer of zelfstandige (hierna voor beide ook: "werknemer").

    4 Verscheidene verzoekers ontvangen zowel een pensioen ingevolge de Duitse wetgeving als een pensioen ingevolge de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wonen. Enkelen hunner ontvangen een arbeidsongevallenpensioen. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt verder, dat verscheidene verzoekers naast een pensioen kinderbijslag ontvangen ingevolge de wetgeving van de Lid-Staat waarin zij wonen.

    5 Enkele andere verzoekers zijn onderhoudsplichtig tegenover wezen waarvan de overleden ouder als werknemer of zelfstandige onderworpen was aan de wetgeving van de Bondsrepubliek Duitsland of aan die van de Lid-Staat waarin de wees woont. Sommigen van hen ontvangen kinderbijslag ingevolge de wetgeving van laatstbedoelde staat.

    6 Alle verzoekers hebben verzocht om toekenning van kinderbijslag krachtens het BKGG of om betaling van een aanvullende bijslag ter hoogte van het verschil tussen de Duitse kinderbijslag en de kinderbijslag ingevolge de wetgeving van de Lid-Staat waarin zij wonen.

    7 De verwijzende rechter is van oordeel, dat de kinderbijslag krachtens het BKGG is te beschouwen als een bijslag voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers in de zin van artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71, althans wanneer om toekenning ervan wordt verzocht door iemand die recht heeft op pensioen anders dan wegens een arbeidsongeval. Hij is voorts van oordeel, dat wanneer om toekenning van kinderbijslag krachtens het BKGG wordt verzocht voor de wees van een overleden werknemer, deze bijslag moet worden aangemerkt als een bijslag voor wezen in de zin van artikel 78, lid 1, van verordening nr. 1408/71. De verwijzende rechter verwijst hiervoor naar de in artikel 5 van verordening nr. 1408/71 bedoelde verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland, waarin de Duitse kinderbijslag genoemd wordt als bijslag in de zin van de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71.

    8 Volgens artikel 77, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 worden de bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers toegekend "aan de rechthebbende op pensioen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van meer dan een Lid-Staat, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze staten, op het grondgebied waarvan hij woont (...)". Evenzo worden de uitkeringen voor wezen ingevolge artikel 78, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 toegekend "voor de wees van een overleden werknemer of zelfstandige die aan wettelijke regelingen van meer dan één Lid-Staat onderworpen was, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, op het grondgebied waarvan de wees woont (...)".

    9 Op 17 oktober 1985 heeft de Administratieve commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers (hierna: "Administratieve commissie") besluit nr. 129 vastgesteld, betreffende de toepassing van de artikelen 77, 78 en 79, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1408/71 en van artikel 10, lid 1, sub b-ii, van verordening (EEG) nr. 574/72 (PB 1986, C 141, blz. 7; hierna: "besluit nr. 129").

    10 Punt 1 van dit besluit luidt: "Wanneer het bedrag van de bijslagen als bedoeld in artikel 77, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 dat de rechthebbende op een pensioen, verschuldigd krachtens de wetgeving van een Lid-Staat waar hij woonde, genoot, hoger is dan het bedrag van de bijslagen dat hij geniet krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, die eveneens een pensioen verschuldigd is, waarheen hij zijn woonplaats heeft overgebracht, wordt artikel 77, lid 2, (...) aldus toegepast dat het recht op bijslagen op grond van de wetgeving van de eerste Lid-Staat blijft bestaan voor zover het bedrag van deze bijslagen hoger is dan dat van de krachtens de wetgeving van het nieuwe woonland werkelijk ontvangen bijslagen." Volgens punt 5 van besluit nr. 129 kent het bevoegde orgaan van de eerste Lid-Staat in dit geval een aanvulling toe op de krachtens de wetgeving van de tweede Lid-Staat verleende bijslagen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk ontvangen bijslagen krachtens de wetgeving van de tweede Lid-Staat en het bedrag van de bijslagen verschuldigd krachtens de wetgeving van de eerste Lid-Staat.

    11 Dezelfde regeling geldt volgens de punten 2 en 5 van besluit nr. 129 ook voor de toekenning van bijslagen als bedoeld in artikel 78, lid 1, van verordening nr. 1408/71, wanneer een wees zijn woonplaats van de Lid-Staat krachtens de wetgeving waarvan dergelijke bijslagen werden toegekend, overbrengt naar een andere Lid-Staat krachtens de wetgeving waarvan dergelijke bijslagen voor die wees verschuldigd zijn.

    12 Bovendien bevat besluit nr. 129 nadere bepalingen over de wijze van berekening en betaling van de aanvullende bijslag die aan de pensioen- of rentetrekker of voor de wees krachtens de punten 1, 2 en 5 van het besluit verschuldigd is, alsmede over de verplichtingen van de bevoegde organen van de betrokken Lid-Staten. Dienaangaande bepaalt het besluit, dat het bevoegde orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de pensioen- of rentetrekker of de wees woonachtig is, bepaalde inlichtingen verschaft aan het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de aanvullende bijslag dient te betalen.

    13 Voor de verwijzende rechter en in de aan het beroep op deze rechter voorafgaande administratieve procedure heeft verweerster in het hoofdgeding gesteld, dat de vorderingen van verzoekers ongegrond zijn. Zij voerde met name aan, dat volgens de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71 de bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen, gelet op de situatie waarin verzoekers zich bevinden, moeten worden toegekend krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wonen. Voorts betoogde zij, dat volgens het BKGG de betaling van kinderbijslag afhangt van de voorwaarde dat het betrokken kind en de persoon te wiens laste het komt, in het binnenland wonen. Aan deze voorwaarde was in het geval van verzoekers niet voldaan.

    14 Voor zover verzoekers zich tot staving van hun beroep op besluit nr. 129 hadden beroepen, voerde verweerster in het hoofdgeding aan, dat dit besluit geen rechten kon verlenen die noch in verordening nr. 1408/71 noch in de wetgeving van de Lid-Staten waren voorzien. Voorts betoogde zij, dat besluit nr. 129 voor haar diensten niet uitvoerbaar was, omdat het niet aangeeft welk orgaan in de betrokken Lid-Staat aan het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die tot betaling van de aanvullende bijslag verplicht is, de in het besluit genoemde inlichtingen voor de berekening van deze bijslag moet verschaffen. In sommige Lid-Staten zouden hiervoor verscheidene organen in aanmerking komen. Het feit dat besluit nr. 129 niet regelt welk orgaan de betrokken inlichtingen moet meedelen, zou de uitvoering van het besluit bemoeilijken, zo al niet volledig onmogelijk maken.

    15 In deze omstandigheden heeft de verwijzende rechterlijke instantie besloten de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Hof een beslissing heeft gegeven over de navolgende prejudiciële vragen:

    "1) Moet een Lid-Staat die aan een vroeger op zijn grondgebied werkzame en verzekerde migrerend werknemer of aan diens wezen een pensioen uitkeert, overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71 het verschil betalen tussen de eigen kinderbijslag en de kinderbijslag in een andere Lid-Staat, waar de pensioengerechtigde en zijn kinderen of wezen wonen en waar hij eveneens een pensioen ontvangt, wanneer het recht op kinderbijslag krachtens het nationale recht van eerstgenoemde Lid-Staat, in casu 'Kindergeld' in de zin van het Bundeskindergeldgesetz, vereist dat zowel de rechthebbende als de in aanmerking te nemen kinderen hun woonplaats in die Lid-Staat hebben? Is artikel 77 van verordening nr. 1408/71, eventueel met inachtneming van de verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland van 9 juni 1980 (PB 1980, C 139, blz. 6), van toepassing op iemand die wegens een beroepsongeval een Duits invaliditeitspensioen ontvangt, wanneer hij Duitse kinderbijslag aanvraagt?

    2) Bestaat het recht ook, indien de pensioenaanspraak pas ontstaat na verlegging van de woonplaats naar het herkomstland? Heeft de pensioengerechtigde in dat geval enkel recht op kinderbijslag voor gezinsleden voor wie het recht reeds vóór de verlegging van de woonplaats bestond, of voor alle gezinsleden die hij heeft in de periode waarin hij een pensioen ontvangt, daaronder begrepen die welke zijn geboren nadat hij van woonplaats is veranderd?

    3) Wanneer op grond van de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71 een recht op kinderbijslag zou bestaan, kan dan aanspraak worden gemaakt op het volledige bedrag of enkel op een bedrag waarop krachtens de Duitse nationale kortingsregeling (§§ 10 en 11 BKGG) een inkomensafhankelijke korting is toegepast? Hoe moet in voorkomend geval het inkomensafhankelijke gedeelte worden berekend? Hoe moet in voorkomend geval het van belastingvrije bedragen en van andere fiscale aftrekposten afhankelijke netto-inkomen van de pensioengerechtigde of de wezen en hun gezinsleden in een andere Lid-Staat worden vastgesteld en worden toegerekend aan het inkomen dat voor het bedrag van de kinderbijslag bepalend is?

    4) Schiet besluit nr. 129 van 17 oktober 1985 van de Administratieve commissie, gelet op artikel 81, sub a en d, van verordening nr. 1408/71, niet tekort? Behoort het met name niet tot de taak van de Administratieve commissie om te regelen, welk van de daarvoor in aanmerking komende organen van een andere Lid-Staat bindende inlichtingen moet verstrekken?"

    16 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de toepasselijke regelingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

    De eerste vraag

    17 Met betrekking tot het eerste onderdeel van de eerste vraag van de verwijzende rechter zij er vooraf aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof artikel 77, lid 2, sub b-i, en artikel 78, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 niet aldus kunnen worden uitgelegd, dat een werknemer of een wees van een overleden werknemer geen recht meer heeft op de hoogste uitkering, wanneer de door een Lid-Staat verschuldigde uitkeringen worden vervangen door die welke in een andere Lid-Staat zijn verschuldigd. Wanneer in de in deze bepalingen bedoelde gevallen het bedrag van de uitkeringen in de woonstaat lager is dan dat van de uitkeringen die door de andere staat verschuldigd zijn, behoudt de werknemer aanspraak op het hoogste bedrag en heeft hij tegenover het bevoegde orgaan van die andere staat recht op een aanvullende uitkering gelijk aan het verschil tussen die twee bedragen (zie arrest van 14 maart 1989, zaak 1/88, Baldi, Jurispr. 1989, blz. 667; in dezelfde zin arrest van 9 juli 1980, zaak 807/79, Gravina, Jurispr. 1980, blz. 2205, r.o. 8).

    18 Met het eerste onderdeel van zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen, of de werknemer en de wees van een overleden werknemer recht hebben op een dergelijke aanvullende bijslag, ook wanneer de wetgeving van de staat die de hoogste bijslagen toekent, voor de toekenning daarvan de voorwaarde stelt, dat de rechthebbende en het in aanmerking te nemen kind in het binnenland wonen.

    19 In dit verband moet worden beklemtoond, dat verordening nr. 1408/71 moet worden uitgelegd in het licht van het doel van artikel 51 EEG-Verdrag - dat de rechtsgrondslag van de verordening vormt -, te weten het vrije verkeer van werknemers te waarborgen.

    20 Dit doel zou niet worden bereikt, wanneer de wetgeving van een Lid-Staat, buiten de gevallen die in de gemeenschapsregeling in overeenstemming met de doeleinden van het Verdrag uitdrukkelijk zijn geregeld, de toekenning van de sociale-zekerheidsvoordelen die krachtens die wetgeving verschuldigd zijn, afhankelijk zou stellen van de voorwaarde dat de werknemer in de betrokken Lid-Staat woont. Met betrekking tot de bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en de bijslagen voor wezen bepalen de artikelen 77, lid 2, en 78, lid 2, van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk, dat deze bijslagen overeenkomstig deze bepalingen worden toegekend, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de pensioen- of rentetrekker en de kinderen of de wees, of de persoon te wiens laste deze wees in feite komt, wonen.

    21 Bovendien wordt het recht op aanvullende bijslag voor wezen of voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers aan die wezen en gerechtigden juist toegekend in het geval dat zij niet wonen op het grondgebied van de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent. De verlening van dat recht zou derhalve volstrekt zinloos zijn wanneer de wetgeving van die Lid-Staat de toekenning van de bijslagen afhankelijk zou stellen van de voorwaarde, dat zowel de rechthebbende als het in aanmerking te nemen kind in het binnenland wonen, en wanneer deze voorwaarde zou kunnen worden tegengeworpen aan de wees en de pensioen- of rentetrekker die aanvullende bijslag aanvraagt.

    22 Mitsdien moet op het eerste onderdeel van de eerste vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat wanneer in de gevallen bedoeld in de artikelen 77, lid 2, sub b-i, en 78, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 het bedrag van de door de Lid-Staat van woonplaats betaalde bijslagen lager is dan dat van de door een andere Lid-Staat verschuldigde bijslagen, de rechthebbende op een pensioen of rente, dan wel de wees van een overleden werknemer of zelfstandige, ten laste van het bevoegde orgaan van laatstbedoelde staat recht heeft op een aanvullende bijslag gelijk aan het verschil tussen de twee bedragen, ook wanneer de wetgeving van deze staat voor de toekenning van de bijslagen de voorwaarde stelt, dat zowel de rechthebbende als het in aanmerking te nemen kind in het binnenland woont.

    23 Blijkens de verwijzingsbeschikking wenst de verwijzende rechter met het tweede onderdeel van de eerste vraag te vernemen, of artikel 77 van verordening nr. 1408/71, gelet op de door de Bondsrepubliek Duitsland ingevolge artikel 5 van deze verordening afgelegde verklaring, ook voor de kinderbijslag krachtens het BKGG geldt, wanneer deze wordt aangevraagd door de rechthebbende op een arbeidsongevallenpensioen of -rente.

    24 Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op, dat volgens artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71 verhogingen van pensioenen of renten voor kinderen, toegekend ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten, van de werkingssfeer van artikel 77 zijn uitgesloten. Deze uitsluiting zou aldus kunnen worden uitgelegd, dat alle voor kinderen van rechthebbenden op dergelijke renten of pensioenen toegekende gezinsbijslagen buiten de werkingssfeer van artikel 77 vallen.

    25 Ingevolge artikel 5 van verordening nr. 1408/71 "vermelden de Lid-Staten (...) de in de artikelen 77 en 78 bedoelde bijslagen in verklaringen, waarvan overeenkomstig artikel 97 kennisgeving en bekendmaking plaatsvindt".

    26 In de in artikel 5 van verordening nr. 1408/71 bedoelde verklaring (PB 1980, C 139, blz. 1), zoals nadien gewijzigd (PB 1983, C 351, blz. 1), heeft de Bondsrepubliek Duitsland onder de uitkeringen als bedoeld in artikel 77 van de verordening vermeld de kinderbijslagen krachtens de "kinderbijslagwet (Bundeskindergeldgesetz) van 14 april 1964, met wijzigingen en aanvullingen in de telkens van kracht zijnde versie".

    27 Deze verklaring maakt geen uitzondering voor het geval dat de kinderbijslag krachtens het BKGG geheel of gedeeltelijk aan rechthebbenden op een arbeidsongevallenpensioen of -rente wordt betaald.

    28 Weliswaar kan uit het enkele feit dat bepaalde, op grond van een nationale wet of een andere nationale regeling toegekende bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers niet in de in artikel 5 van verordening nr. 1408/71 bedoelde verklaring zijn genoemd, niet worden afgeleid dat deze bijslagen geen bijslagen in de zin van artikel 77 van de verordening zijn, maar wanneer dergelijke bijslagen wel in die verklaring worden genoemd, moeten zij als bijslagen in de zin van artikel 77 van de verordening worden aangemerkt.

    29 Mitsdien moet op het tweede onderdeel van de eerste vraag worden geantwoord, dat gelet op de door de Bondsrepubliek Duitsland ingevolge artikel 5 van verordening nr. 1408/71 afgelegde verklaring, de kinderbijslag krachtens het BKGG ook dan als een bijslag in de zin van artikel 77 van die verordening moet worden beschouwd, wanneer hij door de rechthebbende op een arbeidsongevallenpensioen of -rente wordt aangevraagd.

    De tweede vraag

    30 Blijkens de verwijzingsbeschikking wenst de verwijzende rechter met de tweede vraag in de eerste plaats te vernemen, of een werknemer die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, en die na verlegging van zijn woonplaats naar deze Lid-Staat een recht op pensioen verkrijgt krachtens de wetgeving van de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent, tegenover laatstgenoemde Lid-Staat recht heeft op aanvullende bijslag. In de tweede plaats wenst de verwijzende rechter te vernemen, of bij de berekening van de aanvullende bijslag ook die kinderen in aanmerking moeten worden genomen die geboren zijn nadat de pensioengerechtigde zijn woonplaats heeft verlegd naar de Lid-Staat die de laagste bijslagen toekent.

    31 De nationale rechter verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van 12 juni 1980 (zaak 733/79, Laterza, Jurispr. 1980, blz. 1915), volgens hetwelk artikel 77, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat het recht op kinderbijslagen ten laste van de staat op het grondgebied waarvan de rechthebbende op een invaliditeitspensioen woont, niet het recht op hogere kinderbijslagen doet vervallen, dat voordien ten laste van een andere Lid-Staat is verkregen. Naar het oordeel van de verwijzende rechter zou het recht op aanvullende bijslag ten laste van de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent, dus uitsluitend tot doel kunnen hebben, het behoud van de vóór de verlegging van de woonplaats verkregen rechten te garanderen.

    32 Allereerst moet erop worden gewezen, dat het recht op de in artikel 77 van verordening nr. 1408/71 bedoelde bijslagen verbonden is aan het recht op pensioen. Immers, volgens artikel 77, lid 2, worden deze bijslagen toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van de Lid-Staat of van een der Lid-Staten die tot betaling van een pensioen of rente aan de belanghebbende verplicht zijn.

    33 Voorts moet erop worden gewezen, dat de toekenning van het recht op aanvullende bijslag bedoeld is om het vrije verkeer van werknemers te bevorderen, doordat zij de garantie hebben dat zij het bedrag ontvangen dat hun zou zijn toegekend indien zij waren blijven wonen in de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent.

    34 Wanneer er geen recht op aanvullende bijslag bestond voor werknemers die het recht op pensioen krachtens de wetgeving van de Lid-Staat met de hoogste bijslagen eerst verwerven nadat zij hun woonplaats hebben verlegd naar de andere Lid-Staat die hun een pensioen verschuldigd is, zou dat een belemmering zijn voor het vrije verkeer van die werknemers.

    35 Om in het genot van de hoogste bijslagen te komen, zouden zij dan namelijk hun woonplaats in de Lid-Staat die die bijslagen toekent, moeten behouden tot het moment waarop zij recht op een pensioen krachtens de wetgeving van die Lid-Staat hebben.

    36 Dit zou indruisen tegen de doelstelling van verordening nr. 1408/71, welke doelstelling de erkenning van het recht op aanvullende bijslag rechtvaardigt.

    37 Om dezelfde reden dient de aanvullende bijslag niet slechts te worden toegekend voor kinderen ten laste van de pensioengerechtigde, die geboren zijn voordat deze zijn woonplaats naar de Lid-Staat met de laagste bijslagen heeft verlegd, maar ook voor de kinderen die daarna zijn geboren.

    38 Mitsdien moet op het eerste onderdeel van de tweede vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat het recht op aanvullende bijslag voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers ook dan bestaat, wanneer de rechthebbende het recht op een pensioen of rente krachtens de wetgeving van de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent, eerst verkrijgt na de verlegging van zijn woonplaats naar een andere Lid-Staat die ingevolge artikel 77, lid 2, van verordening nr. 1408/71 bijslagen verschuldigd is. Voorts moet op het tweede onderdeel van de tweede vraag worden geantwoord, dat bij de toekenning van aanvullende bijslag alle kinderen ten laste van de pensioen- of rentetrekker in aanmerking moeten worden genomen, dus ook die welke zijn geboren nadat de rechthebbende zijn woonplaats heeft verlegd naar de Lid-Staat die de laagste bijslagen toekent.

    De derde vraag

    39 Vooraf moet erop worden gewezen, dat het Hof van Justitie in het kader van artikel 177 EEG-Verdrag niet bevoegd is, zich uit te spreken over de uitlegging van nationale wettelijke bepalingen. Het kan de verwijzende rechter echter de criteria voor uitlegging van het gemeenschapsrecht aan de hand doen die het deze mogelijk maken, de bij hem aanhangige rechtsvraag op te lossen.

    40 De derde prejudiciële vraag moet derhalve aldus worden begrepen, dat zij ertoe strekt te vernemen, of de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71, wanneer de wetgeving van de Lid-Staat die de in één van deze twee bepalingen bedoelde bijslagen of een aanvullende bijslag verschuldigd is, bepaalt dat die bijslagen lager worden naar gelang van het nettojaarinkomen van de ontvanger van die bijslag en diens gezinsleden, een dergelijke verlaging ook dan toelaten, wanneer de ontvanger van de bijslagen of van de aanvullende bijslag in een andere Lid-Staat woont. In het geval van een bevestigend antwoord wil de verwijzende rechter weten, hoe het nettojaarinkomen van de ontvanger van de bijslag en diens gezinsleden moet worden vastgesteld en hoe hiermee, zonder inbreuk te maken op het gemeenschapsrecht, bij de berekening van het bedrag van de bijslagen of van de aanvullende bijslag, waarop de ontvanger van de bijslag recht heeft, rekening moet worden gehouden.

    41 Bij het eerste onderdeel van deze vraag moet worden onderscheiden tussen het geval waarin de Lid-Staat welks wetgeving bepaalt dat de in artikel 77 of artikel 78 van verordening nr. 1408/71 bedoelde bijslagen lager worden naar gelang van het nettojaarinkomen van de ontvanger van de bijslag en van diens gezinsleden, de staat is die de bijslagen krachtens artikel 77, lid 2, of artikel 78, lid 2, verschuldigd is, en het geval waarin die Lid-Staat om betaling van een aanvullende bijslag wordt verzocht.

    42 Met betrekking tot het eerste geval moet erop worden gewezen, dat de bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers ingevolge artikel 77 van verordening nr. 1408/71 overeenkomstig de wettelijke regeling van de in lid 2 van deze bepalingen aangewezen Lid-Staat worden toegekend, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen. Evenzo worden ingevolge artikel 78 van verordening nr. 1408/71 de bijslagen voor wezen ingevolge de wettelijke regeling van de in lid 2 van deze bepaling aangewezen Lid-Staat toegekend, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de wees of de persoon te wiens laste deze wees in feite komt, woont.

    43 Wanneer dus de nationale wetgeving die ingevolge lid 2 van artikel 77 of artikel 78 van verordening nr. 1408/71 toepasselijk is, bepaalt dat de toeslagen lager worden naar gelang van het nettojaarinkomen van de ontvanger van de bijslag en diens gezinsleden, laten genoemde artikelen een dergelijke verlaging ook dan toe, wanneer de ontvanger van de bijslag in een andere Lid-Staat woont dan die welke de bijslag verschuldigd is.

    44 Wat vervolgens het geval betreft dat de Lid-Staat welks wetgeving in een dergelijke verlaging voorziet, wordt verzocht om betaling van aanvullende bijslag, moet erop worden gewezen, dat de toekenning van het recht op die aanvullende bijslag aan de betrokkenen de betaling moet garanderen van bijslagen van gelijke hoogte als zij zouden hebben gekregen indien zij waren blijven wonen in de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent.

    45 Bij de beoordeling van de vraag, of de aanvrager tegenover een Lid-Staat recht op aanvullende bijslag heeft, alsmede bij de berekening van de hoogte van deze bijslag moet derhalve het bedrag van de bijslagen die de aanvrager feitelijk ontvangt in de Lid-Staat waarheen hij zijn woonplaats heeft verlegd, worden vergeleken met het bedrag dat hij zou hebben gekregen indien hij was blijven wonen in de Lid-Staat die hij om betaling van aanvullende bijslag verzoekt.

    46 Wanneer dus de wetgeving van de Lid-Staat die om betaling van aanvullende bijslag wordt verzocht, bepaalt dat die bijslag lager wordt naar gelang van het nettojaarinkomen van de ontvanger van die bijslag en diens gezinsleden, kan deze verlaging ook dan plaatsvinden, wanneer de betrokkene in een andere Lid-Staat woont.

    47 Ter beantwoording van het tweede onderdeel van deze vraag moeten de relevante bepalingen van de Lid-Staat die de bijslagen of de aanvullende bijslag verschuldigd is, worden toegepast als woonden de ontvanger van de bijslag en diens in dezelfde Lid-Staat als hij wonende gezinsleden op het grondgebied van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, en als hadden zij daar hetzelfde inkomen als in de Lid-Staat waarin zij wonen.

    48 Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, kan hiertoe van de ontvanger van de bijslagen of van de aanvullende bijslag en van de bevoegde instanties van de Lid-Staat van woonplaats alle inlichtingen verlangen die het volgens de wetgeving van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, nodig heeft ter berekening van het nettojaarinkomen van de belanghebbende en zijn gezinsleden, alsmede bewijzen voor de juistheid van de verschafte inlichtingen.

    49 Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, kan van de belanghebbende echter geen andere inlichtingen en bewijzen verlangen dan verschaft zouden kunnen worden door een op het grondgebied van dezelfde Lid-Staat wonende persoon die met normale zorgvuldigheid handelt. Bovendien mag tegen een belanghebbende die de verlangde inlichtingen of bewijzen niet verschaft, slechts een sanctie worden getroffen indien dezelfde sanctie getroffen wordt tegen ontvangers van dezelfde bijslagen die wonen in de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, wanneer deze dezelfde of gelijksoortige inlichtingen of bewijzen niet verschaffen.

    50 Mitsdien moet op de derde vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat wanneer de wetgeving van de Lid-Staat die de in artikel 77 of artikel 78 van verordening nr. 1408/71 bedoelde bijslagen of een aanvullende bijslag verschuldigd is, bepaalt dat die bijslagen lager worden naar gelang van het nettojaarinkomen van de bijslagontvanger en diens gezinsleden, genoemde artikelen die verlaging ook dan toelaten, wanneer de bijslagontvanger woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die welke de bijslagen verschuldigd is. In dit geval moet het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, op basis van de inlichtingen en bewijzen die de bijslagontvanger en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar deze woont, op verzoek van dat orgaan verschaffen ter bepaling van het nettojaarinkomen van de bijslagontvanger en van diens gezinsleden en ter berekening van het bedrag van de bijslagen of van de aanvullende bijslag waarop de bijslagontvanger recht heeft, de toepasselijke bepalingen van de wetgeving van zijn staat toepassen als woonden de bijslagontvanger en diens in dezelfde Lid-Staat als hij wonende gezinsleden op het grondgebied van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, en als hadden zij daar hetzelfde inkomen als in de Lid-Staat waarin zij wonen.

    De vierde vraag

    51 Naar uit het dossier blijkt, wenst de verwijzende rechter met de vierde vraag te vernemen, hoe het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de aanvullende bijslag verschuldigd is, de in besluit nr. 129 genoemde officiële inlichtingen kan verkrijgen. In het bijzonder wenst hij te vernemen, of het tot de taken van de Administratieve commissie ingevolge artikel 81, sub a en d, van verordening nr. 1408/71 behoort, voor elke Lid-Staat het orgaan aan te wijzen dat deze inlichtingen moet meedelen aan het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de aanvullende bijslag verschuldigd is.

    52 Volgens artikel 81, sub a, van verordening nr. 1408/71 heeft de Administratieve commissie tot taak, "alle vraagstukken van administratieve of interpretatieve aard, voortvloeiende uit de bepalingen van deze verordening (...), te behandelen, onverminderd het recht der betrokken autoriteiten, organen en personen om gebruik te maken van de rechtsmiddelen, en zich te wenden tot de rechterlijke instanties, bedoeld bij de wetgevingen van de Lid-Staten, bij deze verordening en bij het Verdrag".

    53 De vraag, welk van verscheidene in aanmerking komende organen in iedere Lid-Staat de voor de berekening van de aanvullende bijslag vereiste inlichtingen moet meedelen, is een uit verordening nr. 1408/71 voortvloeiend vraagstuk van administratieve aard.

    54 Derhalve behoort het ingevolge artikel 81, sub a, van verordening nr. 1408/71 tot de bevoegdheid van de Administratieve commissie, dat orgaan aan te wijzen.

    55 Beklemtoond moet echter worden, dat de praktische moeilijkheden bij de uitvoering van verordening nr. 1408/71 de nationale sociale-zekerheidsorganen niet van de verplichtingen kunnen ontslaan die de verordening hun oplegt. Al heeft de Administratieve commissie tot taak, alle uit verordening nr. 1408/71 voortvloeiende administratieve vraagstukken te regelen, de haar aldus toegekende bevoegdheid sluit echter, zoals reeds uit de tekst van artikel 81, sub a, van de verordening blijkt, geenszins uit, dat ter oplossing van deze vragen gebruik wordt gemaakt van andere procedures.

    56 Wanneer dus een in een Lid-Staat wonende persoon tegenover een andere Lid-Staat aanspraak maakt op aanvullende bijslag ingevolge artikel 77 of artikel 78 van verordening nr. 1408/71, kan het bevoegde orgaan van laatstbedoelde Lid-Staat bij de Commissie en bij de autoriteiten van de Lid-Staat waarin de aanvrager woont, informeren welk orgaan van deze Lid-Staat bevoegd is, de in besluit nr. 129 genoemde inlichtingen te verstrekken.

    57 Zoals immers uit artikel 84, lid 3, van verordening nr. 1408/71 blijkt, kunnen de autoriteiten en organen van de Lid-Staten zich voor de toepassing van de verordening rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen. Bovendien zijn de Commissie en de Lid-Staat waarin de aanvrager van een aanvullende uitkering woont, ingevolge artikel 5 EEG-Verdrag verplicht tot loyale samenwerking met de organen van de andere Lid-Staten, die voor de nakoming van de uit verordening nr. 1408/71 voortvloeiende verplichtingen zorg moeten dragen.

    58 Mitsdien moet op de vierde vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat het ingevolge artikel 81, sub a, van verordening nr. 1408/71 tot de taken van de Administratieve commissie behoort, een lijst op te stellen van de organen van de Lid-Staten die de in besluit nr. 129 genoemde officiële inlichtingen moeten verstrekken. Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waar aanvullende bijslag wordt aangevraagd, behoudt echter de mogelijkheid, bij de Commissie en de autoriteiten van de Lid-Staat waarin de aanvrager woont, te informeren welk orgaan van deze Lid-Staat bevoegd is, de in besluit nr. 129 genoemde officiële inlichtingen te verstrekken.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    59 De kosten door de Duitse regering en de Italiaanse regering alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door het Sozialgericht Nuernberg bij beschikking van 29 juni 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1) Wanneer in de gevallen bedoeld in de artikelen 77, lid 2, sub b-i, en 78, lid 2, sub b-i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gecodificeerde versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, het bedrag van de door de Lid-Staat van woonplaats betaalde bijslagen lager is dan dat van de door een andere Lid-Staat verschuldigde bijslagen, heeft de rechthebbende op een pensioen of rente, dan wel de wees van een overleden werknemer of zelfstandige, ten laste van het bevoegde orgaan van laatstbedoelde staat, recht op een aanvullende bijslag gelijk aan het verschil tussen de twee bedragen, ook wanneer de wetgeving van deze staat voor de toekenning van de bijslagen de voorwaarde stelt, dat zowel de rechthebbende als het in aanmerking te nemen kind in het binnenland woont.

    2) Gelet op de door de Bondsrepubliek Duitsland ingevolge artikel 5 van verordening (EEG) nr. 1408/71 afgelegde verklaring, moet de kinderbijslag krachtens het Bundeskindergeldgesetz ook dan als een bijslag in de zin van artikel 77 van die verordening worden beschouwd, wanneer hij door de rechthebbende op een arbeidsongevallenpensioen of -rente wordt aangevraagd.

    3) Het recht op aanvullende bijslag voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers bestaat ook dan, wanneer de rechthebbende het recht op een pensioen of rente krachtens de wetgeving van de Lid-Staat die de hoogste bijslagen toekent, eerst verkrijgt na de verlegging van zijn woonplaats naar een andere Lid-Staat die ingevolge artikel 77, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 bijslagen verschuldigd is.

    4) Bij de toekenning van aanvullende bijslag voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers moeten alle kinderen ten laste van de pensioen- of rentetrekker in aanmerking worden genomen, dus ook die welke zijn geboren nadat de rechthebbende zijn woonplaats heeft verlegd naar de Lid-Staat die de laagste bijslagen toekent.

    5) Wanneer de wetgeving van de Lid-Staat die de in artikel 77 of artikel 78 van verordening (EEG) nr. 1408/71 bedoelde bijslagen of een aanvullende bijslag verschuldigd is, bepaalt dat die bijslagen lager worden naar gelang van het nettojaarinkomen van de bijslagontvanger en diens gezinsleden, laten genoemde artikelen die verlaging ook dan toe, wanneer de bijslagontvanger woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die welke de bijslagen verschuldigd is. In dit geval moet het bevoegde orgaan van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, op basis van de inlichtingen en bewijzen die de bijslagontvanger en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar deze woont, op verzoek van dat orgaan verschaffen ter bepaling van het nettojaarinkomen van de bijslagontvanger en van diens gezinsleden en ter berekening van het bedrag van de bijslagen of van de aanvullende bijslag waarop de bijslagontvanger recht heeft, de toepasselijke bepalingen van de wetgeving van zijn staat toepassen als woonden de bijslagontvanger en diens in dezelfde Lid-Staat als hij wonende gezinsleden op het grondgebied van de Lid-Staat die de bijslag verschuldigd is, en als hadden zij daar hetzelfde inkomen als in de Lid-Staat waarin zij wonen.

    6) Ingevolge artikel 81, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 behoort het tot de taken van de Administratieve commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, een lijst op te stellen van de organen van de Lid-Staten die de in besluit nr. 129 van 17 oktober 1985 betreffende de toepassing van de artikelen 77, 78 en 79, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1408/71 en van artikel 10, lid 1, sub b-ii, van verordening (EEG) nr. 574/72 genoemde officiële inlichtingen moeten verstrekken. Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waar aanvullende bijslag wordt aangevraagd, behoudt echter de mogelijkheid, bij de Commissie en de autoriteiten van de Lid-Staat waarin de aanvrager woont, te informeren welk orgaan van deze Lid-Staat bevoegd is, de in besluit nr. 129 genoemde officiële inlichtingen te verstrekken.

    Top