This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61989CJ0248
Judgment of the Court (Sixth Chamber) of 20 June 1991. # Cargill BV v Commission of the European Communities. # Action for the annulment of Commission Regulation (EEC) Nº 1358/89 of 18 May 1989 amending, with retroactive effect, the annex to Commission Regulation (EEC) Nº 735/85 of 21 March 1985 fixing the amount of the subsidy for processing oil seeds. # Case C-248/89.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juni 1991.
Cargill BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Beroep tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 houdende wijziging met terugwerkende kracht, van een bijlage bij verordening (EEG) nr. 735/85 van de Commissie van 21 maart 1985 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden.
Zaak C-248/89.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juni 1991.
Cargill BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Beroep tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 houdende wijziging met terugwerkende kracht, van een bijlage bij verordening (EEG) nr. 735/85 van de Commissie van 21 maart 1985 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden.
Zaak C-248/89.
Jurisprudentie 1991 I-02987
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:264
ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 20 JUNI 1991. - CARGILL BV TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN VERORDENING NR.1358/89 VAN DE COMMISSIE VAN 18 MEI 1989 TOT WIJZIGING MET TERUGWERKENDE KRACHT VAN VERORDENING NR. 735/85 VAN DE COMMISSIE VAN 21 MAART 1985 TOT VASTSTELLING VAN HET BEDRAG VAN DE STEUN IN DE SECTOR OLIEHOUDENDE ZADEN. - ZAAK C-248/89.
Jurisprudentie 1991 bladzijde I-02987
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Oliën en vetten - Steun voor oliehoudende zaden - Vaststelling van te hoog bedrag als gevolg van toepassing van foutieve omrekeningskoers van ecu - Correctie met terugwerkende kracht door Commissie - Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 1594/83 van de Raad, artikel 8, zoals gewijzigd bij verordening nr. 935/86)
2. Handelingen van de instellingen - Intrekking - Onwettige handelingen - Voorwaarden
1. Volgens artikel 8 van verordening nr. 1594/83 betreffende de steun voor oliehoudende zaden, zoals gewijzigd bij verordening nr. 935/86, kan de voorfixatie van steun voor reeds aangevraagde maar nog niet afgegeven certificaten worden geschorst, met name wanneer er een fout voorkomt in het gepubliceerde steunbedrag. Het artikel behelst echter geen verbod aan de Commissie om met terugwerkende kracht een fout te corrigeren in de koers voor de omzetting van de in ecu uitgedrukte steun in de valuta van het land van verwerking, welke fout had geleid tot een onjuist steunbedrag.
2. Weliswaar heeft elke gemeenschapsinstelling die constateert dat een door haar verrichte handeling onwettig is, het recht deze handeling binnen een redelijke termijn met terugwerkende kracht in te trekken, maar aan dat recht kan een grens worden gesteld door de noodzaak het gewettigd vertrouwen te respecteren van degenen die aan die handeling rechten ontlenen en op de wettigheid ervan mochten vertrouwen.
Gelet op deze vereisten kan er geen bezwaar tegen bestaan, dat een handeling waaraan een evidente fout kleeft die de betrokken handelaren niet kon ontgaan, wordt ingetrokken minder dan drie maanden nadat uit een door het Hof gewezen arrest de noodzaak van die intrekking was gebleken.
In zaak C-248/89,
Cargill BV, vennootschap naar Nederlands recht, gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door H. J. Bronkhorst, advocaat te 's-Gravenhage, en E. H. Pijnacker Hordijk, advocaat te Amsterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Loesch, advocaat aldaar, Rue Zithe 8,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. C. Fischer, en P. Hetsch, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 735/85 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden (PB 1989, L 135, blz. 22),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, T. F. O' Higgins, M. Díez de Velasco, C. N. Kakouris en F. A. Schockweiler, rechters,
advocaat-generaal: J. Mischo
griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 7 februari 1991,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 maart 1991,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 7 augustus 1989, heeft Cargill BV, vennootschap naar Nederlands recht gevestigd te Amsterdam (hierna: "verzoekster"), krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 1358/89 van de Commissie van 18 mei 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 735/85 van de Commissie van 21 maart 1985 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden (PB 1989, L 135, blz. 22).
2 Krachtens artikel 27 van verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (PB 1966, blz. 3025), wordt voor in de Gemeenschap voortgebrachte en verwerkte oliehoudende zaden steun toegekend. Bij verordening (EEG) nr. 735/85 van 21 maart 1985 tot vaststelling van het bedrag van de steun in de sector oliehoudende zaden (PB 1985, L 80, blz. 18), stelde de Commissie de desbetreffende steunbedragen en wisselkoersen voor de ecu vast, die vanaf 22 maart 1985 van toepassing waren.
3 Op 22 maart 1985 kocht verzoekster in Frankrijk 10 000 ton zonnebloemzaad; diezelfde dag diende zij bij het bevoegde Nederlandse interventiebureau een aanvraag in tot voorfixatie van de steun voor de verwerking van dat zaad. Ingevolge artikel 5, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 1594/83 van de Raad van 14 juni 1983 betreffende de steun voor oliehoudende zaden (PB 1983, L 163, blz. 44), hadden de desbetreffende certificaten ten laatste op de namiddag van 23 maart 1985 moeten worden afgegeven.
4 De Commissie had evenwel een onjuistheid geconstateerd in de in voornoemde verordening nr. 735/85 vermelde wisselkoersen voor de omrekening van de uiteindelijke steunbedragen in de valuta van de Lid-Staat van bewerking, indien deze niet dezelfde was als de Lid-Staat van produktie. Deze onjuistheid zou leiden tot een hoger steunbedrag dan in artikel 27 van verordening nr. 136/66 was voorzien. Op basis van artikel 8 van verordening nr. 1594/83 schorste de Commissie daarom bij verordening (EEG) nr. 756/85 van 22 maart 1985 (PB 1985, L 81, blz. 36) de voorfixatie van de steun voor zonnebloemzaad ten aanzien van certificaten die op 22 maart 1985 waren aangevraagd.
5 Diezelfde dag stelde de Commissie verordening nr. 755/85 (PB 1985, L 81, blz. 36) vast, waarbij zij met ingang van de volgende dag het steunbedrag corrigeerde.
6 Bij beschikking van 25 maart 1985 wees het Nederlandse interventiebureau, het Produktschap voor Margarine, Vetten en Oliën (hierna: het "Produktschap"), de door verzoekster ingediende aanvragen om certificaten met voorfixatie af, daarbij verwijzend naar de schorsing van die voorfixatie.
7 De nationale rechter bij wie beroep tegen die beschikking werd ingesteld, stelde het Hof twee prejudiciële vragen over de geldigheid van verordening nr. 756/85 en over de gevolgen van haar eventuele ongeldigheid.
8 Bij arrest van 28 februari 1989 (zaak 201/87, Jurispr. 1989, blz. 489) verklaarde het Hof voor recht: "Verordening nr. 756/85 van de Commissie is ongeldig, gelet op artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1594/83 van de Raad. Zolang de ongeldigheid van verordening nr. 735/85 van de Commissie niet is vastgesteld, brengt de ongeldigheid van verordening nr. 756/85 van de Commissie voor het Produktschap de verplichting mee, de op 22 maart 1985 door Cargill aangevraagde voorfixatiecertificaten met terugwerkende kracht aan haar af te geven en haar de steun te betalen overeenkomstig het bij verordening nr. 735/85 van de Commissie vastgestelde bedrag".
9 Naar aanleiding van dat arrest stelde de Commissie verordening nr. 1358/89 vast. Deze verordening, waartegen het onderhavige beroep is gericht, corrigeert met terugwerkende kracht de in bijlage III van verordening nr. 735/85 vermelde koersen van de ecu, die op de op 22 maart 1985 ingediende aanvragen om voorfixatie van toepassing waren.
10 Voor een nadere uiteenzetting van de toepasselijke bepalingen en de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
11 Tot staving van haar vorderingen beroept verzoekster zich op drie middelen, te weten schending van artikel 8 van verordening nr. 1594/83, schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, en misbruik van bevoegdheid.
Schending van artikel 8 van verordening nr. 1594/83
12 Volgens verzoekster volgt uit artikel 8 van verordening nr. 1594/83, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 935/86 van de Raad van 25 maart 1986 (PB 1986, L 87, blz. 5), dat de enige maatregel die de Commissie kan nemen wanneer zij een fout maakt bij de vaststelling van de hier bedoelde steunbedragen, de schorsing van de voorfixatie is, en dat de Commissie in geen geval bevoegd is die bedragen aan te passen of te wijzigen.
13 Artikel 8, leden 1 en 2, van verordening nr. 1594/83, in de bij de vaststelling van verordening nr. 1358/89 geldende versie van verordening nr. 935/86, bepaalt:
"1. In geval van een abnormale situatie die een verstoring van de communautaire markt voor oliehoudende zaden veroorzaakt of kan veroorzaken, kan worden besloten om de vaststelling vooraf van de steun op te schorten tot de markt weer in evenwicht is.
2. De in lid 1 bedoelde schorsing kan ook gelden voor de reeds aangevraagde maar nog niet afgegeven voorfixatiegedeelten van het in artikel 4 bedoelde certificaat in het geval:
a) dat er een fout voorkomt in het steunbedrag dat is gepubliceerd;
b) dat bepaalde factoren een monetaire distorsie tussen de Lid-Staten kunnen scheppen;
en wanneer deze gevallen tot discriminatie tussen de belanghebbende partijen kunnen leiden."
14 Volgens die bepalingen kan de voorfixatie voor reeds aangevraagde, maar nog niet afgegeven certificaten worden geschorst. Het artikel behelst evenwel geen verbod om een fout met terugwerkende kracht te corrigeren.
15 Mitsdien vormt het enkele feit dat de Commissie een fout corrigeert in de koers voor de omzetting van de in artikel 27 van verordening nr. 136/66 bedoelde steun in de valuta van het land van verwerking, geen schending van artikel 8 van verordening nr. 1594/83.
16 Het middel ontleend aan schending van artikel 8 van verordening nr. 1594/83 moet derhalve worden afgewezen.
Schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel
17 Met dit middel betoogt verweerster, dat de voorfixatieregeling bedoeld is om rechtszekerheid te scheppen voor de deelnemers aan het economisch verkeer, hetgeen het duidelijkst blijkt uit de strikt limitatieve opsomming, in artikel 8 van verordening nr. 1594/83, van de mogelijkheden om de voorfixatie van de steun te schorsen of de bedragen ervan te wijzigen. Gelet op het arrest van het Hof in zaak 201/87, zou de uit de bestreden verordening voortvloeiende wijziging van die bedragen met terugwerkende kracht dan ook een bijzonder ernstige schending vormen van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel.
18 Artikel 27, lid 1, van verordening nr. 136/66 bepaalt als volgt:
"Indien de voor een soort oliehoudend zaad geldende richtprijs hoger is dan de voor deze soort overeenkomstig artikel 29 bepaalde wereldmarktprijs, wordt voor de binnen de Gemeenschap voortgebrachte en verwerkte zaden van deze soort steun toegekend; behoudens (...) uitzonderingen (...) is deze steun gelijk aan het verschil tussen deze prijzen".
Daaruit moet worden afgeleid, dat de ingevolge die bepaling toegekende steun onwettig wordt, wanneer het werkelijke bedrag ervan groter is dan het verschil tussen de richtprijs en de wereldmarktprijs voor een bepaalde soort.
19 Verder staat vast, dat verordening nr. 735/85 met betrekking tot de omrekeningskoers tussen de ecu en de Franse frank een fout bevatte van meer dan 10 % ten opzichte van de op 21 en 22 maart in serie C van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde koers, en dat juist deze fout de oorzaak was van een verkeerde vaststelling van het uiteindelijke steunbedrag, waardoor genoemde verordening onwettig werd.
20 Weliswaar heeft elke gemeenschapsinstelling die constateert dat een door haar verrichte handeling onwettig is, het recht deze handeling binnen een redelijke termijn met terugwerkende kracht in te trekken, maar aan dat recht kan een grens worden gesteld door de noodzaak het gewettigd vertrouwen te respecteren van degenen die aan die handeling rechten ontlenen en op de wettigheid ervan mochten vertrouwen (zie het arrest van 3 maart 1982, zaak 14/81, Alpha Steel, Jurispr. 1982, blz. 749).
21 Derhalve moet worden onderzocht, of de Commissie in casu aan dat vereiste heeft voldaan.
22 Ten aanzien van de wijze waarop de Commissie zich heeft gekweten van haar taak te waken over het vertrouwen dat door de belanghebbenden mogelijkerwijs in de wettigheid van verordening nr. 735/85 was gesteld, zij opgemerkt, dat de fout in die verordening zo evident was, dat verscheidene handelaren zich reeds op 22 maart 1985, dus nog op de dag van publikatie, tot de Commissie hebben gewend om haar op die fout te wijzen en te vragen welke maatregelen zij dacht te nemen. In die context mocht een zorgvuldig handelaar niet vertrouwen op de wettigheid van een verordening die een dergelijke fout bevatte.
23 Ten slotte, de bestreden verordening is vastgesteld minder dan drie maanden nadat uit het in zaak 201/87 gewezen arrest de noodzaak was gebleken een kennelijk onwettige verordening in te trekken, over de geldigheid waarvan het Hof zich niet had kunnen uitspreken. De bestreden verordening is derhalve binnen een redelijke termijn tot stand gekomen.
24 Het middel ontleend aan schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel moet derhalve worden afgewezen.
Misbruik van bevoegdheid
25 Verzoekster stelt, dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening dezelfde rechtsgevolgen tracht te bewerkstelligen als voortvloeiden uit de door het Hof in zaak 201/87 reeds ongeldig verklaarde verordening nr. 765/85, en aldus het nuttig effect aan dat arrest tracht te ontnemen.
26 Volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie laatstelijk het arrest van 13 november 1990, zaak C-331/88, Fedesa, Jurispr. 1990, blz. I-4023) wordt misbruik van bevoegdheid omschreven als de vaststelling door een gemeenschapsinstelling van een handeling met het uitsluitende, althans doorslaggevende oogmerk, andere doelen te bereiken dan de instelling zegt na te streven, dan wel te ontkomen aan de toepassing van een procedure die het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan zekere omstandigheden het hoofd te bieden.
27 Wat de identiteit tussen het werkelijk beoogde doel en het gestelde doel betreft, zij erop gewezen, dat het dossier niets bevat op grond waarvan men zou kunnen stellen, dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening een ander doel voor ogen had dan het in de considerans vermelde, namelijk de vaststelling van correcte omrekeningskoersen voor de op 22 maart 1985 ingediende aanvragen, teneinde te voorkomen dat bepaalde aanvragers een ongerechtvaardigd steunbedrag zouden ontvangen.
28 Met betrekking tot de eis, dat een speciaal in het Verdrag voorziene procedure niet mag worden ontdoken, zij opgemerkt, dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening weliswaar hetzelfde doel had als wat zij door schorsing van de voorfixatie had willen verwezenlijken, maar dat zij daarmee niet het nuttig effect heeft willen ontnemen aan het door het Hof in zaak 201/87 gewezen arrest.
29 Vaststaat immers, dat het Hof zich in dat arrest enkel heeft uitgesproken over de wettigheid van de schorsingsmaatregel en de vraag naar de mogelijke ongeldigheid van verordening nr. 735/85 heeft opengelaten. De Commissie was dan ook gerechtigd om, onder eerbiediging van het vertrouwens- en het rechtzekerheidsbeginsel, een handeling in te trekken die in de bij het Hof aanhangige procedure niet aan de orde was geweest.
30 Mitsdien moet het middel ontleend aan misbruik van bevoegdheid worden afgewezen.
31 Aangezien geen van verzoeksters middelen is geslaagd, moet het beroep worden verworpen.
Kosten
32 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst verzoekster in de kosten van het geding.