EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CJ0038

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 januari 1990.
Strafzaak tegen Guy Blanguernon.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de police d'Aix-les-Bains - Frankrijk.
Vennootschapsrecht - Uitvoering van richtlijnen - Wederkerigheidsvoorwaarde.
Zaak C-38/89.

Jurisprudentie 1990 I-00083

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:11

61989J0038

ARREST VAN HET HOF (VIERDE KAMER) VAN 11 JANUARI 1990. - STRAFZAAK TEGEN GUY BLANGUERNON. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE POLICE D'AIX-LES-BAINS - FRANKRIJK. - VENNOOTSCHAPSRECHT - UITVOERING VAN RICHTLIJNEN - WEDERKERIGHEIDSVOORWAARDE. - ZAAK C-38/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-00083


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Handelingen van de instellingen - Richtlijnen - Uitvoering door Lid-Staten - Noodzaak om ondanks niet-uitvoering door andere Lid-Staten volledige toepassing van nationale uitvoeringsbepalingen te verzekeren

( EEG-Verdrag, artikel 169, 170 en 189, derde alinea )

Samenvatting


Het nationale recht van een Lid-Staat dat uitvoering geeft aan een richtlijn, moet volledig worden toegepast, ook wanneer de betrokken richtlijn door andere Lid-Staten nog niet in nationaal recht is omgezet en ter uitvoering is gelegd .

Een Lid-Staat kan de niet-nakoming van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen immers niet rechtvaardigen met erop te wijzen, dat andere Lid-Staten eveneens in gebreke zijn gebleven, aangezien in de door het Verdrag tot stand gebrachte rechtsorde de uitvoering van het gemeenschapsrecht door de Lid-Staten niet afhankelijk kan zijn van een wederkerigheidsvoorwaarde en de artikelen 169 en 170 van het Verdrag in passende rechtsmiddelen voorzien voor het geval de Lid-Staten hun verdragsverplichtingen niet nakomen .

Partijen


In zaak C-38/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal de police d' Aix-les-Bains, in de aldaar dienende strafzaak tegen

Guy Blanguernon,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag en van de vierde richtlijn ( 78/660/EEG ) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen ( PB 1978, L 222, blz . 11 ), in verband met de vraag, wanneer de op grond van die bepalingen vastgestelde nationale wettelijke regelingen in werking kunnen treden,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde Kamer ),

samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, T . Koopmans en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : C . O . Lenz,

griffier : B Pastor, administrateur,

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- G . Blanguernon, vertegenwoordigd ter terechtzitting door P . Lippens de Cerf, advocaat,

- de regering van de Franse Republiek, vertegenwoordigd door E . Belliard en S . Grassi als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs I . Lasnet en A . Caeiro als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 10 oktober 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van dezelfde dag,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 30 juni 1988, ingekomen bij het Hof op 16 februari 1989, heeft het Tribunal de police d' Aix-les-Bains krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag en van de vierde richtlijn ( 78/660/EEG ) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen ( PB 1978, L 222, blz . 11; hierna : vierde richtlijn ").

2 Deze vraag is gerezen in een strafzaak tegen G . Blanguernon, financieel directeur van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PAKEM . Blanguernon wordt ervan verdacht, de jaarrekening van die vennootschap niet binnen een maand na de goedkeuring ervan door de algemene vergadering van aandeelhouders te hebben gedeponeerd ter griffie van het Tribunal de commerce de Chambéry .

3 Dit verzuim wordt met straf bedreigd door de Franse wettelijke regeling inzake de boekhoudkundige verplichtingen van kooplieden en bepaalde vennootschappen . Met deze wettelijke regeling zijn de bepalingen van de op artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag gebaseerde vierde richtlijn in Frans recht omgezet . Genoemde bepaling voorziet in de vaststelling van richtlijnen die, voor zover nodig, de waarborgen cooerdineren welke in de Lid-Staten worden verlangd van rechtspersonen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken .

4 Voor de nationale rechter voerde Blanguernon aan, dat door toepassing van de Franse regeling inzake de boekhoudkundige verplichtingen de Franse vennootschappen worden benadeeld, doordat deze verplicht zijn hun jaarrekening openbaar te maken, terwijl hun concurrenten in andere Lid-Staten die verplichting niet hebben . Bepaalde Lid-Staten immers zouden de maatregelen ter uitvoering van de vierde richtlijn nog niet hebben vastgesteld .

5 In verband met dit betoog heeft het Tribunal de police d' Aix-les-Bains de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld :

" Kunnen, naar de letter en de geest van artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag en de vierde richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1978, de overeenkomstig die bepalingen vastgestelde nationale wettelijke regelingen afzonderlijk in werking treden, nog voordat alle Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen een overeenkomstige regeling hebben vastgesteld, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor de met de vierde richtlijn van 25 juli 1978 beoogde gelijktijdige cooerdinatie?"

6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

7 Om te beginnen zij opgemerkt dat, volgens vaste rechtspraak, een Lid-Staat de niet-nakoming van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet kan rechtvaardigen met erop te wijzen, dat andere Lid-Staten eveneens in gebreke zijn gebleven ( zie met name het arrest van 26.2.1976, zaak 52/75, Commissie/Italië, Jurispr . 1976, blz . 277 ). In de door het Verdrag tot stand gebrachte rechtsorde kan de uitvoering van het gemeenschapsrecht door de Lid-Staten niet afhankelijk zijn van een wederkerigheidsvoorwaarde . De artikelen 169 en 170 van het Verdrag voorzien in passende rechtsmiddelen voor het geval de Lid-Staten hun verdragsverplichtingen niet nakomen .

8 Hieruit volgt, dat het nationale recht van een Lid-Staat dat uitvoering geeft aan een gemeenschapsrichtlijn, volledig moet worden toegepast, ook wanneer de betrokken richtlijn door andere Lid-Staten nog niet in nationaal recht is omgezet en ten uitvoer is gelegd .

9 Dit geldt ook voor de nationale regeling die uitvoering geeft aan de op artikel 54, lid 3, sub g, gebaseerde vierde richtlijn . Waar die richtlijn en dat artikel spreken van de gelijkwaardigheid van de in de Lid-Staten ter bescherming van de rechten van aandeelhouders en derden vereiste waarborgen, is dat om de mate van harmonisatie te preciseren die bereikt moet worden . Uit deze doelstelling kan dus niet worden afgeleid, dat de toepasselijkheid van de ter uitvoering van de vierde richtlijn in een Lid-Staat getroffen maatregelen afhangt van de vaststelling van gelijkwaardige maatregelen in alle andere Lid-Staten .

10 Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag en de vierde richtlijn ( 78/660/EEG ) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, aldus moeten worden uitgelegd, dat de wettelijke regelingen van de Lid-Staten die uitvoering geven aan die richtlijn, ook dan in werking moeten treden en moeten worden toegepast wanneer andere Lid-Staten de maatregelen ter uitvoering van die richtlijn nog niet hebben vastgesteld .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

11 De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde Kamer ),

uitspraak doende op de door het Tribunal de police d' Aix-les-Bains bij vonnis van 30 juni 1988 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag en de vierde richtlijn ( 78/660/EEG ) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, moeten aldus worden uitgelegd, dat de wettelijke regelingen van de Lid-Staten die uitvoering geven aan die richtlijn, ook dan in werking moeten treden en moeten worden toegepast wanneer andere Lid-Staten de maatregelen ter uitvoering van die richtlijn nog niet hebben vastgesteld .

Top