EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CJ0011

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 juni 1990.
Unifert Handels GmbH tegen Hauptzollamt Münster.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Douanewaarde van goederen - Transactiewaarde - Overliggeld.
Zaak C-11/89.

Jurisprudentie 1990 I-02275

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:237

61989J0011

ARREST VAN HET HOF (EERSTE KAMER) VAN 6 JUNI 1990. - UNIFERT HANDELS GMBH TEGEN HAUPTZOLLAMT MUENSTER. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: BUNDESFINANZHOF - DUITSLAND. - DOUANEWAARDEN VAN GOEDEREN - TRANSACTIEWAARDE - OVERLIGGELD. - ZAAK C-11/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-02275


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Gemeenschappelijk douanetarief - Douanewaarde - Transactiewaarde - Bepaling - Partijen bij verkoopovereenkomst in Gemeenschap gevestigd - Geen invloed - Opeenvolgende verkopen tegen verschillende prijzen - Keuzemogelijkheid voor importeur - Overliggeld - Onderdeel van vervoerkosten - Door koper aan verkoper betaalde "aankoopcommissie" - Onderdeel van transactiewaarde - Lossen van kleinere dan gekochte hoeveelheid zonder gevolg voor overeengekomen prijs - Geen invloed

( Verordening nr . 1224/80 van de Raad, artikelen 3, lid 1, en 8, lid 1, sub e; richtlijn 79/695 van de Raad, artikel 8, lid 1 )

Samenvatting


In de in artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1224/80 inzake de douanewaarde van de goederen gegeven definitie van de transactiewaarde, luidens welke deze waarde gelijk is aan "de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij worden verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap", wordt geen rekening gehouden met de plaats van vestiging van de partijen bij de verkoopovereenkomst . Bijgevolg kan de in de verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap gevestigde personen vermelde prijs beschouwd worden als de transactiewaarde in de zin van die bepaling .

Wanneer bij opeenvolgende verkopen van een goed verscheidene werkelijk betaalde of te betalen prijzen voldoen aan de voorwaarden van voormeld artikel, kan elk van die prijzen door de importeur worden gekozen met het oog op de bepaling van de transactiewaarde . Indien de importeur in de aangifte inzake de douanewaarde een van die prijzen heeft opgegeven, kan hij, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van richtlijn 79/695/EEG van de Raad inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen, die aangifte niet meer corrigeren nadat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven .

Overliggelden, dat wil zeggen de vergoedingen voor het aan de kade blijven liggen van schepen, maken deel uit van de kosten van vervoer in de zin van artikel 8, lid 1, sub e, van voormelde verordening en moeten bijgevolg voor de bepaling van de douanewaarde worden bijgeteld bij de werkelijk betaalde of te betalen prijs .

Een afzonderlijk gefactureerde, als "aankoopcommissie" omschreven betaling van de koper aan de verkoper behoort tot de werkelijk betaalde of te betalen prijs van de ingevoerde goederen .

De werkelijk betaalde of te betalen prijs moet niet naar evenredigheid worden verminderd wanneer tussen de geloste en de gekochte hoeveelheid goederen een verschil wordt geconstateerd dat kleiner is dan de tussen de partijen bedongen gewichtstolerantie en dat niet tot een vermindering van de overeengekomen koopprijs leidt .

Partijen


In zaak C-11/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen

Unifert Handels GmbH, Warendorf,

en

Hauptzollamt Muenster,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen ( PB 1980, L 134, blz . 1 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Eerste Kamer ),

samengesteld als volgt : M . Zuleeg, kamerpresident, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, R . Joliet en G . C . Rodríguez Iglesias, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : J.-G . Giraud

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- Unifert Handels GmbH, vertegenwoordigd door D . Ehle, advocaat te Keulen,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Sack als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 7 februari 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 maart 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 6 december 1988, ingekomen bij het Hof op 13 januari 1989, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen ( PB 1980, L 134, blz . 1; hierna : "basisverordening ").

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Unifert Handels GmbH ( hierna : "verzoekster ") en het Hauptzollamt Muenster over heffingnota' s in verband met de invoer van meststoffen .

3 Deze meststoffen waren in derde landen gekocht door NV Ferdis te Brussel, die tot hetzelfde concern behoort als verzoekster en die ze vóór hun binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap had doorverkocht aan verzoekster . In de aangiften inzake de douanewaarde vermelde verzoekster Ferdis als verkoper; als bewijs legde zij de door Ferdis op haar naam gestelde facturen over .

4 Als douanewaarde gaf verzoekster evenwel niet de daadwerkelijk te betalen prijs aan, doch een "gereconstrueerde" prijs, berekend door het bij het lossen vastgestelde gewicht ( dat lager was dan het contractueel overeengekomen gewicht ) te vermenigvuldigen met de met Ferdis overeengekomen prijs per ton . In de aangegeven douanewaarde was noch het overliggeld begrepen, noch de zogenoemde aankoopcommissie, die verzoekster aan Ferdis had betaald en die 6% van het respectieve factuurbedrag voor elke partij bedroeg .

5 Na een externe controle stelde het Hauptzollamt Muenster een reeks beschikkingen vast waarbij zij in totaal 172 099,60 DM aan rechten en heffingen bij invoer navorderde . In die beschikkingen nam het Hauptzollamt het overliggeld en de zogenoemde aankoopcommissies in de douanewaarde op, terwijl zij bovendien de door verzoekster berekende gereconstrueerde prijs als grondslag voor de bepaling van de douanewaarde afwees . In plaats daarvan ging het Hauptzollamt uit van de tussen verzoekster en Ferdis overeengekomen totaalprijs .

6 Nadat haar beroep tegen die navordering door het Finanzgericht was verworpen, stelde verzoekster beroep in "Revision" in bij het Bundesfinanzhof, dat de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen :

"1 ) a ) Kan ook de prijs, vermeld in een verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap wonende personen, als transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1224/80 worden beschouwd?

b ) Zo ja,

kan de betrokkene, indien ook in andere verkoopovereenkomsten vermelde prijzen voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1224/80, bepalen welke prijs als grondslag moet dienen voor de bepaling van de douanewaarde? Is de betrokkene aan de eens gedane keuze gebonden?

c ) Bij een bevestigend antwoord op vraag a :

maakt een zogenoemde aankoopcommissie deel uit van die prijs?

2 ) Behoort het zogenoemde overliggeld ( vergoeding voor het aan de kade blijven liggen van schepen ) tot de vervoerkosten in de zin van artikel 8, lid 1, sub e, van verordening nr . 1224/80?

3 ) Is de transactiewaarde in de zin van artikel 3 van verordening nr . 1224/80 de volledig betaalde of te betalen prijs, wanneer vóór de bepaling van de douanewaarde is geconstateerd dat geringere hoeveelheden zijn geleverd dan zijn gekocht, en wanneer het verschil binnen een contractueel bedongen tolerantie blijft en niet tot prijsvermindering leidt?"

7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten in het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De eerste vraag

8 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de in een verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap gevestigde personen vermelde prijs kan worden beschouwd als de transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening .

9 In artikel 3, lid 1, van de basisverordening wordt de transactiewaarde gedefinieerd als "de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij worden verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap ". In deze definitie wordt niets gezegd over de plaats van vestiging van de partijen bij de verkoopovereenkomst .

10 Verzoekster betoogt echter, dat alleen een verkoop door een in een derde land gevestigde leverancier als "verkoop voor uitvoer" kan worden beschouwd; bijgevolg zou enkel de daarop betrekking hebbende koopprijs de transactiewaarde kunnen vormen .

11 Deze stelling kan niet worden aanvaard . Het criterium "verkoop voor uitvoer" betreft de goederen en niet de plaats van vestiging van de verkoper . Gezien in zijn context impliceert deze term, dat op het ogenblik van de verkoop moet vaststaan, dat de goederen vanuit een derde land naar het douanegebied van de Gemeenschap zullen worden gebracht . Niets belet derhalve, dat beide partijen bij de verkoopovereenkomst in de Gemeenschap zijn gevestigd .

12 Deze uitlegging vindt bevestiging in artikel 6 van verordening ( EEG ) nr . 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening nr . 1224/80 van de Raad ( PB 1980, L 154, blz . 14 ), zoals gewijzigd bij verordening ( EEG ) nr . 1580/81 van 12 juni 1981 ( PB 1981, L 154, blz . 36 ). Dit artikel luidt als volgt :

"Voor de toepassing van artikel 3 van verordening nr . 1224/80, is het feit dat de goederen die het voorwerp van een verkoop uitmaken, ten invoer tot het vrije verkeer in de Gemeenschap worden aangegeven, een voldoende aanduiding om de goederen als verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap aan te merken . Een dergelijke aanduiding bestaat ook in de gevallen van opeenvolgende verkopen vóór de bepaling van de douanewaarde, waarbij iedere prijs die deze verkopen tot resultaat hebben, onder voorbehoud van de bepalingen van verordening ( EEG ) nr . 1496/80, als basis voor de douanewaarde kan worden genomen ..."

13 Uit deze bepaling volgt, dat voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van de basisverordening niet enkel gebruik kan worden gemaakt van de prijs volgens een onmiddellijk vóór de uitvoer uit een derde land gesloten verkoopovereenkomst, maar ook van de prijs volgens een verkoopovereenkomst die na de uitvoer, doch vóór de inklaring in de Gemeenschap is gesloten, en zulks ongeacht de plaats van vestiging van de partijen bij de verkoopovereenkomst .

14 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de prijs, blijkende uit een verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap gevestigde personen, als transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening kan worden beschouwd .

De tweede vraag

15 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de importeur, wanneer bij opeenvolgende verkopen van goederen verscheidene werkelijk betaalde of te betalen prijzen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1224/80 voldoen, uit die prijzen de prijs kan kiezen die als grondslag voor de berekening van de transactiewaarde moet dienen, en of hij van zijn keuze kan terugkomen .

16 Volgens artikel 6 van verordening nr . 1495/80 kan de importeur bij opeenvolgende verkopen voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap een van de voor ieder van die verkopen overeengekomen prijzen als grondslag voor de douanewaarde nemen, voor zover hij overeenkomstig verordening ( EEG ) nr . 1496/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde en over te leggen stukken ( PB 1980, L 154, blz . 16 ), de douaneautoriteiten alle voor die prijs noodzakelijke gegevens en documenten kan overleggen .

17 Ingevolge artikel 1 van laatstgenoemde verordening moet de aangifte inzake de douanewaarde van de goederen worden gevoegd bij de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen die voor de betrokken goederen wordt gedaan . Volgens artikel 2 van richtlijn 79/695/EEG van de Raad van 24 juli 1979 inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen ( PB 1979, L 205, blz . 19 ), moet de aangifte bij een douanekantoor worden ingediend . Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze richtlijn kan de aangever de aangiften die door de douane zijn aanvaard, wijzigen, doch met name onder het voorbehoud dat om de wijziging wordt verzocht voordat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven .

18 De importeur die bij de aangifte inzake de douanewaarde van de goederen een bepaalde prijs als grondslag voor de douanewaarde heeft gekozen, kan derhalve zijn aangifte en, bijgevolg, de gegevens inzake de douanewaarde niet meer veranderen, zodra de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven .

19 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door artikel 2, lid 1, eerste streepje, van verordening ( EEG ) nr . 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in - of uitvoerrechten ( PB 1979, L 175, blz . 1 ), dat de mogelijkheid biedt, invoerrechten terug te betalen of kwijt te schelden indien wordt vastgesteld dat het geboekte bedrag van deze rechten om welke reden dan ook hoger is dan het bedrag dat wettelijk mocht worden geïnd .

20 Weliswaar kan het volgens de tweede overweging van de considerans van verordening nr . 1430/79 gerechtvaardigd zijn, de niet verschuldigde bedragen terug te betalen of kwijt te schelden indien bij de bepaling van het bedrag van de rechten, met name met betrekking tot de douanewaarde, onjuiste of onvolledige heffingsgrondslagen in aanmerking zijn genomen, maar wanneer de aangever eenmaal een van de mogelijke heffingsgrondslagen heeft gekozen, kunnen de tot staving van die grondslag verstrekte gegevens niet als onjuist of onvolledig worden beschouwd enkel en alleen omdat een andere grondslag tot lagere invoerrechten zou hebben geleid dan die welke daadwerkelijk zijn geheven .

21 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord dat, wanneer bij opeenvolgende verkopen van een goed verscheidene werkelijk betaalde of te betalen prijzen voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1224/80, elk van die prijzen door de importeur kan worden gekozen met het oog op de bepaling van de transactiewaarde . Indien de importeur in de aangifte inzake de douanewaarde een van die prijzen heeft opgegeven, kan hij, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van richtlijn 79/695/EEG van de Raad die aangifte niet meer corrigeren nadat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven .

De derde vraag

22 De derde vraag strekt ertoe te vernemen, of een afzonderlijk gefactureerde, als "aankoopcommissie" omschreven betaling van de koper aan de verkoper tot de werkelijk betaalde of te betalen prijs in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening behoort .

23 Volgens artikel 3, lid 3, sub a, van de basisverordening is "de werkelijk betaalde of te betalen prijs ... de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan ". De werkelijk betaalde of te betalen prijs, en dus de transactiewaarde, omvat derhalve alle door de koper aan de verkoper als tegenprestatie voor de verkoop gedane betalingen .

24 Weliswaar behoren "inkoopcommissies" ingevolge artikel 8, lid 1, sub a-i, niet tot de douanewaarde, doch volgens artikel 8, lid 4, moeten onder inkoopcommissies worden verstaan de vergoedingen die een importeur aan zijn agent betaalt voor de dienst van het hem vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald . Onder dat begrip vallen dus niet door de koper aan de verkoper betaalde bedragen, zelfs niet wanneer deze zo zijn berekend, dat zij de administratieve en andere algemene kosten van de verkoper dekken die niet rechtstreeks verband houden met de betrokken verkoop .

25 Verzoeksters argument, dat bij de bepaling van de douanewaarde in geen geval rekening mag worden gehouden met binnen de Gemeenschap gemaakte kosten, kan niet worden aanvaard . Ingevolge artikel 8, lid 1, sub b-i, van de basisverordening moet de waarde van bepaalde goederen, die door de koper gratis of tegen verminderde prijs worden geleverd voor gebruik in verband met de voortbrenging en verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, bij de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden bijgeteld, voor zover de waarde ervan niet in die prijs is begrepen . Daarbij is van geen belang, of de kosten van vervaardiging van materialen, delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen zijn verwerkt, al dan niet binnen de Gemeenschap zijn gemaakt .

26 Voorts betoogt verzoekster, dat indien de aankoopcomissie in de douanewaarde werd opgenomen, de neutraliteit van het stelsel ter bepaling van de douanewaarde zou worden geschonden, daar ondernemingen die rechtstreeks invoeren, dan anders zouden worden behandeld dan ondernemingen die tot een groep behoren waarin de aankopen zijn gecentraliseerd . Ook deze stelling moet worden afgewezen . Iedere onderneming die zich in verzoeksters situatie bevindt, kan immers haar aangifte inzake de douanewaarde baseren op de prijs die het met de aankopen belaste lid van de groep daadwerkelijk voor de ingevoerde goederen heeft betaald aan de leverancier in een derde land . Een eventuele ongelijkheid op dit gebied is dus geen gevolg van de basisverordening, maar van de beslissing van de importeur .

27 Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat een afzonderlijk gefactureerde, als "aankoopcommissie" omschreven betaling van de koper aan de verkoper tot de werkelijk betaalde of te betalen prijs van de ingevoerde goederen behoort in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1224/80 .

De vierde vraag

28 Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of overliggelden ( vergoeding voor het aan de kade blijven liggen van schepen ) tot de kosten van vervoer in de zin van artikel 8, lid 1, sub e, van de basisverordening behoren .

29 Volgens artikel 8, lid 1, sub e-i, wordt bij de bepaling van de douanewaarde de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met de kosten van vervoer tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap .

30 De "kosten van vervoer" omvatten alle hoofd - en nevenkosten die verband houden met het vervoer van de goederen naar het douanegebied van de Gemeenschap . Overliggelden, een in de vervoerovereenkomst voorziene vergoeding voor de reder ter compensatie van vertraging bij het laden van het schip, behoren derhalve tot de kosten van vervoer .

31 Mitsdien moet op de vierde vraag van het Bundesfinanzhof worden geantwoord, dat overliggelden ( vergoedingen voor het aan de kade blijven liggen van schepen ) deel uitmaken van de kosten van vervoer in de zin van artikel 8, lid 1, sub e, van de basisverordening .

De vijfde vraag

32 De vijfde vraag strekt ertoe te vernemen, of bij de bepaling van de transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening de werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoudingsgewijs moet worden verlaagd, wanneer een verschil tussen de geloste en de gekochte hoeveelheid wordt vastgesteld, dat binnen een contractueel bedongen tolerantie blijft en niet tot een prijsvermindering leidt .

33 Verzoekster betoogt, dat in de in deze vraag bedoelde situatie toepassing moet worden gegeven aan artikel 4 van verordening nr . 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening nr . 1580/81 . Volgens deze bepaling wordt een verhoudingsgewijze verdeling van de werkelijk betaalde of te betalen prijs toegepast in geval van gedeeltelijk verlies of beschadiging vóór het in het vrije verkeer brengen . Het Hof zou zich in die zin hebben uitgesproken in het arrest van 12 juni 1986 ( zaak 183/85, Repenning, Jurispr . 1986, blz . 1873 ).

34 De Commissie brengt daartegen in, dat artikel 3, lid 1, van de verordening een duidelijk antwoord geeft op deze vraag, daar het enkel spreekt over de werkelijk door de importeur betaalde prijs, zodat het irrelevant is, of er contractueel een ander bedrag is overeengekomen en of de koper rechtens verplicht was die prijs te betalen .

35 Uit de zesde overweging van de considerans van de basisverordening blijkt, dat met de gemeenschappelijke regeling inzake de douanewaarde wordt beoogd, een billijk, uniform en neutraal systeem in te voeren, waarbij het gebruik van willekeurig vastgestelde of fictieve douanewaarden wordt uitgesloten . Om die redenen moet een onvoorziene vermindering van de handelswaarde van de goederen na de koop, doch vóór het in het vrije verkeer brengen, tot een evenredige vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs leiden . Op dat geval hebben artikel 4 van verordening nr . 1495/80 en het arrest van het Hof van 12 juni 1986 betrekking .

36 Een volstrekt andere situatie doet zich voor, wanneer de partijen bij de verkoopovereenkomst uitdrukkelijk rekening hebben gehouden met de mogelijkheid van een verschil tussen de gekochte en de geloste hoeveelheid goederen, en wanneer de koper binnen de overeengekomen tolerantie het desbetreffende risico draagt . In dat geval wordt de verkoopprijs niet verminderd en blijft de handelswaarde van de geleverde goederen dezelfde . Het is derhalve in overeenstemming met het doel van de gemeenschappelijke regeling inzake de douanewaarde, dat de douanewaarde wordt bepaald op grondslag van de totale betaalde of te betalen prijs .

37 Mitsdien moet op de vijfde vraag worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, aldus moet worden uitgelegd, dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs niet naar evenredigheid moet worden verminderd wanneer tussen de geloste en de gekochte hoeveelheid goederen een verschil wordt geconstateerd dat kleiner is dan de tussen de partijen bedongen gewichtstolerantie en dat niet tot een vermindering van de overeengekomen koopprijs leidt .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Eerste Kamer ),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 6 december 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) De prijs, blijkende uit een verkoopovereenkomst tussen in de Gemeenschap gevestigde personen, kan worden beschouwd als transactiewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen .

2 ) Wanneer bij opeenvolgende verkopen van een goed verscheidene werkelijk betaalde of te betalen prijzen voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 1224/80, kan elk van die prijzen door de importeur worden gekozen met het oog op de bepaling van de transactiewaarde . Indien de importeur in de aangifte inzake de douanewaarde een van die prijzen heeft opgegeven, kan hij, overeenkomstig artikel 8, lid 1, van richtlijn 79/695/EEG van de Raad van 24 juli 1979 inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen, die aangifte niet meer corrigeren nadat de goederen voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven .

3 ) Een afzonderlijk gefactureerde, als "aankoopcommissie" omschreven betaling van de koper aan de verkoper behoort tot de werkelijk betaalde of te betalen prijs van de ingevoerde goederen, in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 .

4 ) Overliggelden ( vergoeding voor het aan de kade blijven liggen van schepen ) maken deel uit van de kosten van vervoer in de zin van artikel 8, lid 1, sub e, van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 .

5 ) Artikel 3, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 1224/80 moet aldus worden uitgelegd, dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs niet naar evenredigheid moet worden verminderd wanneer tussen de geloste en de gekochte hoeveelheid goederen een verschil wordt geconstateerd dat kleiner is dan de tussen de partijen bedongen gewichtstolerantie en dat niet tot een vermindering van de overeengekomen koopprijs leidt .

Top