Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CJ0002

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 mei 1990.
    Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank tegen M. G. J. Kits van Heijningen.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Centrale Raad van Beroep - Nederland.
    Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Deeltijdwerknemer - Kinderbijslag - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad - Artikel 13.
    Zaak C-2/89.

    Jurisprudentie 1990 I-01755

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:183

    61989J0002

    ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 3 MEI 1990. - BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK TEGEN ERVEN EN/OF RECHTVERKRIJGENDEN VAN G. J. KITS VAN HEIJNINGEN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: CENTRALE RAAD VAN BEROEP - NEDERLAND. - SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS - DEELTIJDWERKNEMER - KINDERBIJSLAG - VERORDENING (EEG) NR. 1408/71 VAN DE RAAD - ARTIKEL 13. - ZAAK C-2/89.

    Jurisprudentie 1990 bladzijde I-01755


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Personele werkingssfeer - Deeltijdwerknemers - Daaronder begrepen

    ( Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikelen 1, sub a, en 2, lid 1 )

    2 . Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Toepasselijke wetgeving - Wetgeving van Staat van tewerkstelling - Deeltijdbaan - Geen invloed

    ( Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikel 13, lid 2, sub a )

    3 . Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Aansluiting bij stelsel van sociale zekerheid - Voorwaarden - Woonplaatsvereiste van wetgeving van Staat van tewerkstelling - Onmogelijkheid dit tegen te werpen aan loontrekkende die op grondgebied van andere Lid-Staat dan Staat van tewerkstelling woont

    ( Verordening nr . 1408/71 van de Raad, artikel 13, lid 2, sub a )

    Samenvatting


    1 . Iemand die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, sub a, juncto artikel 2, lid 1, van verordening nr . 1408/71, moet worden geacht binnen de werkingssfeer van die verordening te vallen, ongeacht de hoeveelheid tijd die hij aan de uitoefening van zijn werkzaamheden besteedt .

    2 . Om zijn doel niet te missen, moet artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 aldus worden uitgelegd, dat iemand die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en voor een gedeelte van de volle werktijd op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst verricht, zowel gedurende de dagen waarop hij die werkzaamheden uitoefent, als gedurende die waarop hij dat niet doet, aan de wettelijke regeling van die Staat is onderworpen .

    3 . Ofschoon artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 niet tot doel heeft de voorwaarden voor aansluiting bij de verschillende nationale stelsels van sociale zekerheid te bepalen, heeft het, wanneer het van toepassing is, tot gevolg, dat het woonplaatsvereiste als voorwaarde voor de aansluiting wordt vervangen door de uitoefening van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat . Dit heeft tot gevolg, dat aan een loontrekkende niet kan worden tegengeworpen een bepaling van de toepasselijke nationale wettelijke regeling, krachtens welke de aansluiting bij het verzekeringsstelsel waarin die wettelijke regeling voorziet, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde, dat de betrokkene woont in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij de werkzaamheden in loondienst uitoefent .

    Partijen


    In zaak C-2/89,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Centrale Raad van beroep te Utrecht, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, als rechtsopvolgster van de Raad van Arbeid te Eindhoven,

    en

    Erven en/of rechtverkrijgenden van G . J . Kits van Heijningen,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, en artikel 73, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ), zoals gewijzigd,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

    samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, F . A . Schockweiler, G . F . Mancini, T . F . O' Higgins en M . Díez de Velasco, rechters,

    advocaat-generaal : G . Tesauro

    griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door :

    - de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door B . H . ter Kuile en E . H . Pijnacker Hordijk, advocaten te 's-Gravenhage en te Brussel,

    - de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H . J . Heinemann, plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B . J . Drijber, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord, ter terechtzitting van 6 februari 1990, de mondelinge opmerkingen van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door E . H . Pijnacker Hordijk, van de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door J . W . de Zwaan als gemachtigde, en van de Commissie,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 februari 1990,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 28 december 1988, ingekomen ten Hove op 5 januari daaraanvolgende, heeft de Centrale Raad van beroep krachtens artikel 177 EEG-Verdrag vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, en artikel 73, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ), zoals gewijzigd .

    2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als rechtsopvolgster van de Raad van Arbeid te Eindhoven, en de erven en/of rechtverkrijgenden van G . J . Kits van Heijningen over de toekenning aan laatstgenoemde van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet ( hierna : AKW ).

    3 Kits van Heijningen ( hierna : betrokkene ) woonde in België en was tot 1 november 1983 werkzaam bij de NV Philips te Eindhoven . In die periode verrichtte hij ook nog werkzaamheden als docent aan een Nederlands instituut, waar hij iedere maandag en zaterdag twee uren les gaf . Hij keerde iedere dag na zijn werk naar België terug . Per 1 november 1983 ging hij bij Philips met pensioen . Zijn werkzaamheden als docent zette hij evenwel onveranderd voort .

    4 Betrokkene vroeg in Nederland ten behoeve van zijn twee studerende kinderen kinderbijslag op grond van de AKW aan over het eerste kwartaal van 1984 . Dat verzoek werd door de Raad van Arbeid te Eindhoven bij brief van 24 juli 1984 afgewezen . Tot staving van deze beslissing voerde de Raad van Arbeid aan, dat volgens artikel 11, lid 1, AKW slechts degene die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is, recht op kinderbijslag over dat kalenderkwartaal heeft . Volgens de Raad van Arbeid was betrokkene evenwel slechts verzekerd op de dagen waarop hij als docent werkzaam was . Aangezien de eerste dag van het eerste kwartaal van 1984 een maandag noch een zaterdag was, voldeed betrokkene volgens de Raad van Arbeid niet aan de in artikel 11, lid 1, AKW gestelde voorwaarde .

    5 Tegen deze beslissing stelde betrokkene beroep in bij de Raad van beroep te 's-Hertogenbosch, die de bestreden beslissing vernietigde bij vonnis van 1 juli 1985 . Van dit vonnis kwam de Raad van Arbeid in hoger beroep bij de Centrale Raad van beroep . Van oordeel dat het geschil verscheidene vragen over de uitlegging van het gemeenschapsrecht opwerpt, heeft de Centrale Raad van beroep bij beschikking van 28 december 1988 besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de navolgende prejudiciële vragen voor te leggen :

    "1 ) Kunnen de ( voorheen bijkomstige ) werkzaamheden als deeltijddocent, die een gepensioneerde werknemer ook na de ingangsdatum van zijn pensioen voortzet op twee dagen per week, telkens gedurende twee lesuren, worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke werkzaamheden voor de toepassing van de communautaire regels met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers?

    2 ) Zo ja, leiden deze werkzaamheden - evenals de voormalige hoofdwerkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan het grondgebied van de Lid-Staat waarop deze gepensioneerde werknemer woont en waarheen hij telkens na het werk op iedere werkdag terugkeert - tot toepasselijkheid van de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat - in aanmerking genomen artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 - slechts op bedoelde lesdagen of ook op de daartussen gelegen dagen waarop in het geheel geen arbeid wordt verricht?

    3 ) Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, is dan ingevolge genoemd artikel 13, lid 2, sub a, ook na de ingangsdatum van bedoeld pensioen de wetgeving van toepassing gebleven van de Lid-Staat op wiens grondgebied de voormalige hoofdwerkzaamheden laatstelijk werden verricht?

    4 ) Indien ook na de ingangsdatum van het pensioen de wetgeving van de Lid-Staat op welks grondgebied de bovengenoemde werkzaamheden worden, respectievelijk werden verricht, van toepassing is - in aanmerking genomen genoemd artikel 13, lid 2, sub a - kan dan uitsluitend op grond van de aanwijzing van de toepasselijke wetgeving ingevolge de zojuist genoemde bepaling reeds worden gesteld, dat wooneisen als bedoeld in artikel 6, lid 1, aanhef en sub a, van de AKW, aan de betrokken gepensioneerde werknemer niet kunnen worden tegengeworpen?

    5 ) Indien het laatstgestelde niet het geval is, kan dan op grond van artikel 73, lid 1, van verordening nr . 1408/71 worden gesteld, dat wooneisen als bedoeld in artikel 6, lid 1, aanhef en sub a, van de AKW, aan de betrokken gepensioneerde werknemer niet kunnen worden tegengeworpen?"

    6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    De eerste vraag

    7 Blijkens de verwijzingsbeschikking strekt de eerste vraag van de nationale rechter er in wezen toe te vernemen, of iemand die twee dagen per week, telkens gedurende twee uren, werkzaamheden in loondienst verricht, binnen de werkingssfeer van verordening nr . 1408/71 valt .

    8 Artikel 2 van verordening nr . 1408/71 bepaalt de personele werkingssfeer van de verordening . Volgens artikel 2, lid 1, is zij onder meer van toepassing "op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van een of meer Lid-Staten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der Lid-Staten ... zijn ".

    9 Het in artikel 2, lid 1, bedoelde begrip "werknemer" wordt omschreven in artikel 1, sub a . Onder werknemer wordt verstaan ieder die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 1, sub a, verzekerd is tegen de gebeurtenissen en onder de voorwaarden die aldaar worden genoemd .

    10 Artikel 1, sub a, noch artikel 2, lid 1, van verordening nr . 1408/71 bevat enig element op grond waarvan bepaalde categorieën van personen van de werkingssfeer van de verordening kunnen worden uitgesloten wegens de hoeveelheid tijd die zij aan de uitoefening van hun werkzaamheden besteden . Bijgevolg moet worden aangenomen, dat iemand die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, sub a, juncto artikel 2, lid 1, van verordening nr . 1408/71, binnen de werkingssfeer van die verordening valt, ongeacht de hoeveelheid tijd die hij aan de uitoefening van zijn werkzaamheden besteedt .

    11 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat iemand die twee dagen per week, telkens gedurende twee uren, werkzaamheden in loondienst verricht, binnen de werkingssfeer van verordening nr . 1408/71 valt, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, sub a, juncto artikel 2, lid 1, van de verordening .

    De tweede vraag

    12 Gelijk het Hof herhaaldelijk heeft overwogen, vormen de bepalingen van titel II van verordening nr . 1408/71, waartoe artikel 13 behoort, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels ( zie met name het arrest van 10 juli 1986, zaak 60/85, Luijten, Jurispr . 1986, blz . 2365 ). Deze bepalingen hebben niet alleen tot doel de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen, maar ook te beletten dat binnen de werkingssfeer van verordening nr . 1408/71 vallende personen wegens het ontbreken van een toepasselijke wettelijke regeling geen enkele sociale-zekerheidsbescherming genieten .

    13 Daartoe bepaalt artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71, dat onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17, "op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat ".

    14 Deze bepaling maakt geen enkel onderscheid naargelang de werkzaamheden in loondienst voor de volle werktijd dan wel voor een gedeelte daarvan worden uitgeoefend . Bovendien zou deze bepaling haar doel missen, indien moest worden aangenomen, dat de wettelijke regeling van bedoelde Lid-Staat slechts van toepassing is in de tijdvakken waarin de werkzaamheden in loondienst worden uitgeoefend, met uitsluiting van de tijdvakken waarin de betrokkene zijn werkzaamheden niet uitoefent .

    15 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat iemand die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en voor een gedeelte van de volle werktijd op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, zowel gedurende de dagen waarop hij deze werkzaamheden uitoefent, als gedurende die waarop hij dat niet doet, aan de wettelijke regeling van die staat is onderworpen .

    De derde vraag

    16 Gezien het antwoord op de eerste vraag, behoeft de derde vraag niet te worden beantwoord .

    De vierde vraag

    17 Met de vierde vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of de aanwijzing van de toepasselijke wettelijke regeling bij artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 tot gevolg heeft, dat artikel 6, lid 1, sub a, AKW, naar luid waarvan "overeenkomstig de bepalingen van deze wet verzekerd is degene, die de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, indien hij ingezetene is", aan betrokkene kan worden tegengeworpen .

    18 Blijkens de verwijzingsbeschikking bepaalt artikel 6, lid 1, sub a, AKW onder welke voorwaarden iemand onder de regeling van de AKW valt .

    19 Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 bepaalt slechts, welke nationale wettelijke regeling van toepassing is op degenen die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefenen . Het bepaalt niet zelf, onder welke voorwaarden het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat . Gelijk het Hof herhaaldelijk heeft overwogen, staat het aan de wettelijke regeling van elke Lid-Staat deze voorwaarden vast te stellen ( zie met name het arrest van 23 september 1982, zaak 275/81, Koks, Jurispr . 1982, blz . 3013 ).

    20 De Lid-Staten zijn evenwel gehouden bij de vaststelling van de voorwaarden voor het ontstaan van het recht op aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid de vigerende gemeenschapsbepalingen in acht te nemen ( arrest van 23 september 1982, Koks, reeds aangehaald ). Deze voorwaarden mogen vooral niet tot gevolg hebben, dat personen op wie de betrokken wettelijke regeling krachtens verordening nr . 1408/71 van toepassing is, buiten de werkingssfeer van deze wettelijke regeling vallen .

    21 Artikel 13, lid 2, sub a, van de verordening bepaalt uitdrukkelijk, dat op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, "zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont ". Deze bepaling zou elk nuttig effect verliezen, indien het woonplaatsvereiste waarvan de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst worden verricht, de aansluiting bij de aldaar geldende verzekeringsregeling afhankelijk stelt, kan worden tegengeworpen aan de in artikel 13, lid 2, sub a, bedoelde personen . Artikel 13, lid 2, sub a, heeft tot gevolg, dat het woonplaatsvereiste voor deze personen wordt vervangen door een voorwaarde die berust op de uitoefening van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat .

    22 Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr . 1408/71 tot gevolg heeft, dat aan de in die bepaling bedoelde personen niet kan worden tegengeworpen een bepaling van de toepasselijke nationale wettelijke regeling, krachtens welke de aansluiting bij het verzekeringsstelsel waarin die wettelijke regeling voorziet, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde, dat de betrokkene woont in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij de werkzaamheden in loondienst uitoefent .

    De vijfde vraag

    23 Gezien het antwoord op de vierde vraag, behoeft de vijfde vraag niet te worden behandeld .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    24 De kosten door de Nederlandse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

    uitspraak doende op de door de Centrale Raad van beroep bij beschikking van 28 december 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

    1 ) Iemand die twee dagen per week, telkens gedurende twee uren, werkzaamheden in loondienst verricht, valt binnen de werkingssfeer van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, sub a, juncto artikel 2, lid 1, van de verordening .

    2 ) Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat iemand die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en voor een gedeelte van de volle werktijd op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst verricht, zowel gedurende de dagen waarop hij die werkzaamheden uitoefent, als gedurende die waarop hij dat niet doet, aan de wettelijke regeling van die staat is onderworpen .

    3 ) Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 heeft tot gevolg, dat aan de in die bepaling bedoelde personen niet kan worden tegengeworpen een bepaling van de toepasselijke nationale wettelijke regeling, krachtens welke de aansluiting bij het verzekeringsstelsel waarin die wettelijke regeling voorziet, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde, dat de betrokkene woont in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij de werkzaamheden in loondienst uitoefent .

    Top