EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CC0083

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 23 januari 1990.
Openbaar Ministerie en Minister van Financïen tegen Vincent Houben.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Beroep te Antwerpen - België.
Goederen in het vrije verkeer - Bewijslast.
Zaak C-83/89.

Jurisprudentie 1990 I-01161

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:29

61989C0083

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 23 januari 1990. - OPENBAAR MINISTERIE ET MINISTER VAN FINANCIEN TEGEN VINCENT HOUBEN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HOF VAN BEROEP ANTWERPEN - BELGIE. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - GOEDEREN IN HET VRIJE VERKEER - BEWIJSLAST. - ZAAK C-83/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-01161


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1 . Op 4 juli 1983 werd de in België wonende V . Houben door de douane te Eynatten ( België ) in zijn auto aangehouden toen hij terugkwam uit de Bondsrepubliek Duitsland . De douane stelde vast, dat hij een cassettespeler, een tuner en twee luidsprekers, alle van het merk Pioneer, die in zijn auto waren ingebouwd, zonder aangifte of betaling van invoerrechten invoerde . Op 17 december 1984 verscheen Houben voor de correctionele rechtbank te Verviers, die om procedurele redenen de zaak naar de rechtbank te Tongeren verwees . Houben werd door de rechtbank te Tongeren ontslagen van rechtsvervolging . De Belgische minister van Financiën en het Openbaar Ministerie gingen van deze uitspraak in hoger beroep bij het Hof van Beroep te Antwerpen .

2 . Houben wordt naar het schijnt vervolgd op basis van de artikelen 220 tot en met 222 van de Belgische algemene wet inzake douane en accijnzen ( gecooerdineerd bij Koninklijk Besluit van 18 juli 1977 ( 1 ); hierna : de Belgische wet ), omdat hij had nagelaten de invoer van de betrokken goederen aan te geven en daarover invoerrechten te betalen . Ingevolge artikel 220 van de Belgische wet is eenieder namelijk verplicht op het douanekantoor de vereiste aangiften te doen; op overtreding van deze bepaling staat gevangenisstraf . ( 2 ) Hoewel goederen die zich in het vrije verkeer bevinden moeten worden aangegeven, zijn daarover geen invoerrechten verschuldigd . ( 3 ) Volgens de schriftelijke opmerkingen van de Belgische regering kan in de praktijk worden volstaan met een mondelinge aangifte wanneer het gaat om goederen van een geringe waarde . Voor het geval de goederen op Belgisch grondgebied, dat wil zeggen buiten de tolkring, worden ontdekt, legt artikel 224 van de Belgische wet de bewijslast ter zake van eventuele sluikinvoer op de administratie . Worden de goederen daarentegen aan de grens of binnen de tolkring ontdekt, dan rust de bewijslast op de importeur .

3 . Kennelijk is voor het Hof van beroep te Antwerpen discussie ontstaan over het begrip "goederen in het vrije verkeer" en over de bewijsregels ter zake . Daarbij kan worden opgemerkt dat, volgens de schriftelijke opmerkingen van de Belgische regering, tijdens de procedure voor de correctionele rechtbank te Tongeren is gebleken, dat Houben de betrokken hifi-apparatuur had gekocht van een Belgisch militair in de Bondsrepubliek Duitsland . Ingevolge artikel 65, lid 2, van de aanvullende overeenkomst van 3 augustus 1959 bij het Navo-Verdrag betreffende de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten, zijn geen invoerrechten verschuldigd over goederen die bestemd zijn voor de militaire kantines van een buitenlandse krijgsmacht in de Bondsrepubliek . Die goederen mogen overigens noch kosteloos, noch onder bezwarende titel worden overgedragen . ( 4 )

4 . Met zijn vragen heeft het Hof van beroep te Antwerpen het Hof dus in wezen verzocht zich enerzijds uit te spreken over de uitlegging van het begrip "goederen in het vrije verkeer", en anderzijds over de bewijslast wat het vervullen van de invoerformaliteiten en het betalen van de invoerrechten betreft .

5 . De eerste vraag is gemakkelijk te beantwoorden . Volgens artikel 10, lid 1, EEG-Verdrag bevinden zich in het vrije verkeer in een Lid-Staat "de produkten uit derde landen waarvoor in genoemde staat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan en waarvoor geen gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten en heffingen is verleend ". ( 5 ) Deze omschrijving blijft haar geldigheid behouden wanneer het goed, nadat de invoerrechten zijn betaald en de invoerformaliteiten vervuld, naar een andere Lid-Staat wordt uitgevoerd . Het Hof wees er immers eerder reeds op, dat de regeling voor in een Lid-Staat vervaardigde produkten en die voor produkten die aldaar in het vrije verkeer zijn, in wezen één en dezelfde is; in het arrest-Peureux verklaarde het namelijk dat

" het verbod van ( handelsbeperkingen ) in de intracommunautaire handel dezelfde draagwijdte heeft voor produkten ingevoerd uit een andere Lid-Staat na daar tot het vrije verkeer te zijn toegelaten, als voor die van oorsprong uit bedoelde Lid-Staat ". ( 6 )

6 . Zo te zien bestaat de tweede prejudiciële vraag uit twee enigszins verschillende onderdelen : het eerste onderdeel betreft het bewijs dat de goederen in het vrije verkeer zijn wanneer zij in een Lid-Staat worden aangetroffen, het tweede onderdeel betreft dat bewijs op het tijdstip van invoer in die Lid-Staat . Deze tweeledigheid is misschien het gevolg van het onderscheid dat in het Belgische recht met betrekking tot de bewijslast inzake sluikinvoer wordt gemaakt naar gelang de goederen al dan niet binnen de tolkring worden aangetroffen .

7 . Ik geloof niet, dat een dergelijk onderscheid naar gemeenschapsrecht relevant is . Het bewijs van het communautaire karakter van goederen is thans geregeld in verordening nr . 222/77 van de Raad van 13 december 1976 betreffende communautair douanevervoer . ( 7 ) Ik wijs er meteen op, dat de verordeningen nrs . 678/85 ( 8 ) en 679/85 ( 9 ) van de Raad van 18 februari 1985, die de Belgische regering in haar schriftelijke opmerkingen ( 10 ) noemt, buiten de discussie moeten worden gehouden, aangezien zij slechts vanaf 1 januari 1988 van toepassing zijn en dus niet kunnen gelden voor de feiten van het hoofdgeding .

8 . Verordening nr . 222/77 is van toepassing op het vervoer van al dan niet communautaire goederen tussen twee plaatsen gelegen in de Gemeenschap . ( 11 ) De verordening behelst twee regelingen voor communautair douanevervoer . 11 De regeling voor extern communautair douanevervoer geldt hoofdzakelijk voor goederen die niet voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 9 en 10 EEG-Verdrag, anders gezegd produkten uit derde landen die zich niet in het vrije verkeer bevinden . De regeling voor intern communautair douanevervoer geldt hoofdzakelijk voor produkten van oorsprong uit de Lid-Staten of die zich aldaar in het vrije verkeer bevinden; deze goederen worden "communautaire goederen" genoemd . ( 12 ) Artikel 1, lid 4, van verordening nr . 222/77 creëert een rechtsvermoeden door als communautaire goederen aan te merken goederen "die op regelmatige wijze over een binnengrens het grondgebied van een bepaalde Lid-Staat binnenkomen, tenzij voor die goederen een document voor extern communautair douanevervoer wordt overgelegd ". ( 13 ) Volgens artikel 39 van de verordening moet "voor met toepassing van de regeling voor intern communautair douanevervoer te vervoeren goederen ,... een aangifte T2 worden gedaan ".

9 . Zoals ik reeds zei in mijn conclusie in zaak 117/88 ( Trend-Moden ), kan het bewijs van het communautaire karakter van de goederen ook worden geleverd aan de hand van andere formulieren, die in deze verordening en in de uitvoeringsverordening nr . 223/77 ( 14 ) zijn voorzien . Onder de regeling voor communautair douanevervoer worden de goederen vermoed van communautaire oorsprong te zijn, behoudens bij overlegging van een document voor extern communautair douanevervoer . Dit vermoeden ligt trouwens ten grondslag aan de mogelijkheid om de documenten voor intern communautair douanevervoer achteraf over te leggen . ( 15 )

10 . De situatie waarover de nationale rechter zich heeft uit te spreken, valt evenwel onder de bijzondere bepalingen betreffende goederen welke door reizigers medegevoerd worden of die deel uitmaken van hun bagage, welke bepalingen zijn opgenomen in titel VI van verordening nr . 222/77 .

11 . Volgens een van die bepalingen, namelijk artikel 49 van genoemde verordening, is "de regeling voor communautair douanevervoer niet verplicht ... voor het vervoer van goederen welke door reizigers medegevoerd worden of deel uitmaken van hun bagage, indien deze goederen niet voor handelsdoeleinden zijn bestemd ". Wanneer de goederen niet onder de regeling voor communautair douanevervoer worden vervoerd, zijn de verdragsbepalingen inzake vrij verkeer van goederen daarop dus slechts van toepassing "wanneer wordt aangegeven dat het communautaire goederen betreft, zonder dat omtrent de juistheid van deze aangifte twijfel bestaat", en, in de andere gevallen, "indien een document voor intern communautair douanevervoer wordt overgelegd ". ( 16 )

12 . Mijns inziens vormt de uitlegging van deze bepaling de kern van de zaak waarover het Hof zich thans heeft uit te spreken . Artikel 1, lid 4, van verordening nr . 222/77, dat, zoals gezegd, het vermoeden schept dat het om communautaire goederen gaat, maakt een voorbehoud met betrekking tot de toepassing van artikel 49, lid 2 . Ten bewijze van de communautaire oorsprong van de goederen dient de reiziger dus een document voor intern communautair douanevervoer over te leggen dan wel aan te geven dat het communautaire goederen betreft, behoudens twijfel over de juistheid van deze aangifte . Mijns inziens moet deze laatste mogelijkheid aldus worden begrepen, dat door de enkele aangifte door de reiziger het communautaire karakter van de goederen komt vast te staan, tenzij de douane bewijst dat die aangifte onjuist is, op grond van aanwijzingen die tevoren reeds waren verkregen, dan wel van elementen die onmiddellijk kunnen worden geconstateerd . Deze aanwijzingen kunnen zeer verschillend van aard zijn en ik geloof niet, dat het Hof daarvan een omschrijving moet geven . Wel zou het kunnen aangeven, welke elementen buiten beschouwing moeten blijven . De Belgische regering stelt namelijk in haar schriftelijke opmerkingen, dat "uit de feiten van de huidige zaak duidelijk blijkt dat twijfel gerezen is over de vraag of het om goederen ging die kunnen beschouwd worden als gemeenschapsgoederen . Pioneer audio-artikelen worden immers ingevoerd uit Japan ". ( 17 ) De regering is dus van mening, dat het enkele feit dat uit het merk van het produkt kan worden afgeleid dat het in een derde land is vervaardigd, grond oplevert om de juistheid van de aangifte in twijfel te trekken .

13 . Deze opvatting kan niet worden aanvaard . Zij gaat uit van een onderscheid tussen in de Gemeenschap vervaardigde goederen en tot het vrije verkeer toegelaten goederen, welk onderscheid ingevolge artikel 9, lid 2, EEG-Verdrag niet toelaatbaar is en overigens, zoals reeds gezegd, door het Hof in zijn arrest-Peureux ( 18 ) is afgewezen . Hoewel de douane tegenover de door een reiziger gedane aangifte dus bepaalde tevoren reeds vastgestelde of onmiddellijk vaststelbare elementen kan stellen, mogen deze niet bestaan in het enkele feit dat uit het merk van het produkt kan worden geconcludeerd dat het in een derde land is vervaardigd . Ik geef het Hof dan ook in overweging, de tweede vraag in die zin te beantwoorden .

14 . Concluderend geef ik het Hof derhalve in overweging, voor recht te verklaren hetgeen volgt :

"1 ) Volgens artikel 10, lid 1, EEG-Verdrag worden als zich bevindend in het vrije verkeer in een Lid-Staat beschouwd de produkten uit derde landen waarvoor in genoemde staat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan en waarvoor geen gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten en heffingen is verleend .

Hierbij is niet van belang, dat het produkt naar een andere Lid-Staat wordt uitgevoerd .

2 ) Ingevolge artikel 49 van verordening ( EEG ) nr . 222/77 van de Raad van 13 december 1976 betreffende communautair douanevervoer, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening nr . 983/79 van de Raad van 14 mei 1979, zijn de bepalingen van het EEG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen van toepassing op goederen welke door reizigers worden medegevoerd of deel uitmaken van hun bagage, indien deze goederen niet voor handelsdoeleinden zijn bestemd,

- wanneer de importeur ze aangeeft als communautaire goederen, zonder dat omtrent de juistheid van deze aangifte twijfel bestaat,

- of anders, wanneer hij een document voor intern communautair douanevervoer overlegt .

De juistheid van deze aangifte kan niet in twijfel worden getrokken op de enkele grond dat uit het merk van de aangegeven goederen kan worden afgeleid dat zij in een derde land zijn vervaardigd ."

(*) Oorspronkelijke taal : Frans .

( 1 ) Belgisch Staatsblad van 21.9.1977 .

( 2 ) Schriftelijke opmerkingen van de Belgische regering, blz . 7 .

( 3 ) Ibidem, blz . 8 .

( 4 ) Artikel 11, lid 8, sub b, van het Verdrag van Londen van 19 juni 1951 ( Belgisch Staatsblad van 15.3.1953; opmerkingen van de Belgische regering, blz . 14 en bijlage 4 ).

( 5 ) Cursivering van mij .

( 6 ) Zaak 119/78, arrest van 13.3.1979, Jurispr . 1979, blz . 975, r.o . 26

( 7 ) PB 1977, L 38, blz . 1 .

( 8 ) Inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer binnen de Gemeenschap ( PB 1985, L 79, blz . 1 ).

( 9 ) Betreffende de invoering van het model van aangifteformulier dat in het goederenverkeer binnen de Gemeenschap dient te worden gebruikt ( PB 1985, L 79, blz . 7 ).

( 10 ) Blz . 12 ( zie noot 2 ).

( 11 ) Artikel 1, lid 1 .

( 12 ) Artikel 1, lid 3, sub a .

( 13 ) Cursivering van mij .

( 14 ) Verordening van de Commissie van 22.12.1976 houdende uitvoeringsbepalingen alsmede vereenvoudigingsmaatregelen van de regeling voor communautair douanevervoer ( PB 1977, L 38, blz . 20 ).

( 15 ) Artikel 9 van verordening nr . 222/77 en artikel 71, lid 3, van verordening nr . 223/77 .

( 16 ) Artikel 49 van verordening nr . 222/77, zoals gewijzigd bij verordening nr . 983/79 van de Raad van 14.5.1979 tot wijziging van verordening nr . 222/77 betreffende communautair douanevervoer ( PB 1979, L 123, blz . 1 ).

( 17 ) Blz . 14 ( zie noot 2 ).

( 18 ) Zaak 119/78, reeds aangehaald .

Top