EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0347

Arrest van het Hof van 13 december 1990.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
Invoer, uitvoer en verhandeling van ruwe olie en aardolieprodukten - Nationaal monopolie - Prijzen.
Zaak C-347/88.

Jurisprudentie 1990 I-04747

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:470

61988J0347

ARREST VAN HET HOF VAN 13 DECEMBER 1990. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - IN- EN UITVOER EN VERHANDELING VAN RUWE AARDOLIE EN AARDOLIEPRODUKTEN - NATIONAAL MONOPOLIE - PRIJZEN. - ZAAK 347/88.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-04747


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Beroep wegens niet-nakoming - Met redenen omkleed advies - Noodzaak van gedetailleerde uiteenzetting van grieven

( EEG-Verdrag, artikel 169 )

2 . Beroep wegens niet-nakoming - Inleidend verzoekschrift - Uiteenzetting van grieven en middelen - Enkele verwijzing naar schriftelijke ingebrekestelling en met redenen omkleed advies - Onvoldoende

( EEG-Verdrag, artikel 169 )

3 . Beroep wegens niet-nakoming - Onderzoek van gegrondheid door Hof - In aanmerking te nemen situatie - Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

( EEG-Verdrag, artikel 169 )

4 . Nationale monopolies van commerciële aard - Regeling die distributiemaatschappijen van aardolieprodukten verplicht, zich gedeeltelijk bij staatsraffinaderijen te bevoorraden - Ontoelaatbaarheid - Discriminatie ten opzichte van in andere Lid-Staten gevestigde exporteurs - Schending van artikel 30 EEG-Verdrag

( EEG-Verdrag, artikelen 30 en 37, lid 1 )

5 . Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Regeling op grond waarvan overheid kan ingrijpen in bevoorradingsschema' s van distributiemaatschappijen van aardolieprodukten en waarbij quotaregeling wordt ingevoerd

( EEG-Verdrag, artikel 30 )

Samenvatting


1 . Het in artikel 169 EEG-Verdrag bedoelde met redenen omkleed advies moet een coherente, gedetailleerde uiteenzetting bevatten van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken Lid-Staat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen .

2 . De Commissie behoort in elk krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingediend verzoekschrift de exacte grieven aan te geven waarover zij een uitspraak van het Hof verlangt, evenals - althans summier - de juridische en feitelijke gronden waarop die grieven berusten . Zij kan niet volstaan met een simpele verwijzing naar de inhoud van de schriftelijke ingebrekestelling en het met redenen omkleed advies, aangezien de precontentieuze procedure de Commissie aanleiding kan geven om bepaalde in die stukken genoemde grieven in te trekken .

3 . In het kader van een krachtens artikel 169 ingesteld beroep moet de vraag of er sprake is van niet-nakoming, worden beoordeeld naar de situatie zoals deze was bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en kunnen naderhand ingetreden wijzigingen door het Hof niet in aanmerking worden genomen .

4 . Een Lid-Staat komt de krachtens de artikelen 30 en 37, lid 1, EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet na, wanneer hij een regeling handhaaft waarin een nationaal monopolie van commerciële aard wordt gevestigd op het gebied van aardolieprodukten en waarin aan de staat rechten worden toegekend inzake de invoer en de verhandeling waardoor de distributiemaatschappijen kunnen worden verplicht, zich bij nationale staatsraffinaderijen te bevoorraden tot een zodanig percentage van de nationale markt als overeenkomt met het niet-aangepaste deel van het handelsmonopolie . Een dergelijke regeling brengt een krachtens artikel 37, lid 1, verboden discriminatie met zich ten opzichte van in andere Lid-Staten gevestigde exporteurs, en vormt een krachtens artikel 30 EEG-Verdrag verboden belemmering voor de invoer uit andere Lid-Staten, voor zover zij niet is gerechtvaardigd om redenen van openbare veiligheid .

5 . Een Lid-Staat komt de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet na, wanneer hij een regeling invoert die enerzijds bepaalt dat de jaarlijke bevoorradingsschema' s van distributiemaatschappijen van aardolieprodukten en eventuele wijzigingen daarin aan de goedkeuring van de nationale autoriteiten zijn onderworpen, zodat die maatschappijen, zonder dat die regeling onontbeerlijk is om de bevoorrading van het land te verzekeren, de omvang van hun activiteiten en de voorwaarden waaronder zij deze uitoefenen, niet vrij kunnen bepalen en zich ook niet vrij aan de marktschommelingen kunnen aanpassen, en anderzijds een stelsel van handelsquota invoert, waarin is bepaald, hoeveel aardolieprodukten de distributiemaatschappijen bij leveranciers van hun keuze kunnen kopen .

Partijen


In zaak C-347/88,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Gouloussis, later door T . Christoforou, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door A . Kalogeropoulos, advocaat te Athene, bijzonder adviseur bij het Ministerie van Industrie, Onderzoek en Technologie, bijgestaan door E . Marinou, lid van de bijzondere juridische dienst voor de Europese Gemeenschappen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, 117, Val Sainte-Croix,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door wet nr . 1571/85 en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen vast te stellen, welke voorzien in gedeeltelijke handhaving van de exclusieve rechten op de invoer en de verhandeling van aardolieprodukten in Griekenland, alsmede in bepaalde maatregelen betreffende de wijze van invoer, uitvoer en verhandeling en in een stelsel van maximumverbruikersprijzen, waardoor de in - en uitvoer van deze produkten uit respectievelijk naar andere Lid-Staten wordt beperkt, de krachtens de artikelen 30, 34 en 37, lid 1, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, G . F . Mancini, T . F . O' Higgins, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Díez de Velasco, kamerpresidenten, C . N . Kakouris, R . Joliet, F . A . Schockweiler en P . J . G . Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 4 april 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 mei 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 29 november 1988, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat de Helleense Republiek de krachtens de artikelen 30, 34 en 37, lid 1, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door wet nr . 1571/85 en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen vast te stellen, welke voorzien in gedeeltelijke handhaving van de exclusieve rechten op de invoer en de verhandeling van aardolieprodukten in Griekenland, alsmede in bepaalde maatregelen betreffende de wijze van invoer, uitvoer en verhandeling en in een stelsel van maximumverbruikersprijzen, waardoor de in - en uitvoer van deze produkten uit respectievelijk naar andere Lid-Staten wordt beperkt .

2 Wet nr . 1571/85 van 21 oktober 1985 tot regeling van het beleid inzake de aardolie en van de handel in aardolieprodukten (******** *** ************ nr . 192, van 14.11.1985, band I ) bepaalt in artikel 7, lid 2, dat de invoer van ruwe aardolie en van aardolieprodukten uitsluitend geschiedt door de Staat, met inachtneming van met name artikel 1 en behoudens het bepaalde in onder meer artikel 4 .

3 Artikel 1, lid 2, van genoemde wet bepaalt : "de Staat bezit het alleenrecht op de raffinage en daarmee ook op de invoer van ruwe olie ".

4 Artikel 4 van de wet regelt de aanpassing van het staatsmonopolie op de verhandeling van aardolieprodukten . Tot 31 december 1985 waren de distributiemaatschappijen van aardolieprodukten verplicht om zich bij uitsluiting bij de Staat te bevoorraden . Ingevolge artikel 4, leden 1 en 2, hebben die maatschappijen sinds 1 januari 1986 het recht om zich tot een bepaald percentage van de behoeften van de Griekse markt bij de leverancier van hun keuze te bevoorraden . Sindsdien is dat percentage geleidelijk verhoogd, om per 1 januari 1990 op 100 % uit te komen . Artikel 4, lid 3, van wet nr . 1571/85 bepaalt evenwel, dat de omvang van het aangepaste gedeelte van het staatsmonopolie op de verhandeling kan worden gewijzigd "om het hoofd te bieden aan de gevolgen die eventuele internationale of nationale crises voor de openbare veiligheid en de nationale defensie kunnen hebben ".

5 Ingevolge artikel 9 van wet nr . 1571/85 en ministerieel besluit 3662 van 17 februari 1987 (******** *** ************ nr . 121 van 16.3.1987, band II ) moet iedere distributiemaatschappij jaarlijks bij de Griekse autoriteiten een zogenoemd "bevoorradingsschema" indienen met een prognose van de in het volgende jaar te verkopen hoeveelheid aardolieprodukten, gespecificeerd naar geografisch gebied, alsmede van de in verband daarmee in te kopen hoeveelheden . Krachtens artikel 9, lid 4, dienen de distributiemaatschappijen ter onderbouwing van dat schema kopieën van contracten over te leggen, ten blijke dat zij zich bij Griekse staatsraffinaderijen bevoorraden tot een zodanig percentage van de binnenlandse behoeften als overeenkomt met het niet-aangepaste gedeelte van het nationale handelsmonopolie, en bij dezelfde of bij andere binnen de Gemeenschap gevestigde raffinaderijen tot 70 % van de hoeveelheid overeenkomende met het aangepaste gedeelte van dit monopolie . De bevoorradingsschema' s kunnen in de loop van het jaar worden gewijzigd . Zowel de schema' s als de eventuele wijzigingen zijn onderworpen aan goedkeuring van de Griekse autoriteiten, die wijziging of garanties voor de nakoming kunnen verlangen, wanneer zij het schema niet verantwoord achten .

6 Voorts wordt de hoeveelheid aardolieprodukten die iedere distributiemaatschappij bij de leverancier van eigen keuze kan betrekken, vastgesteld volgens het bepaalde in het ministerieel besluit nr . 3663 van 17 februari 1987 (******** *** ************ nr . 121, van 16.3.1987, band II ). Deze hoeveelheid ( handelsquotum genoemd ) hangt af van verschillende factoren, waaronder het percentage van de behoeften van de Griekse markt dat overeenkomt met het aangepaste deel van het nationale handelsmonopolie, en de hoeveelheid produkten die de betrokken onderneming in het voorafgaande jaar heeft verkocht . Ingevolge artikel 4 van het besluit kan iedere onderneming zijn quotum geheel of gedeeltelijk aan een andere onderneming overdragen, wat voor de cederende onderneming echter in een vermindering van het quotum voor het volgende jaar resulteert, wanneer de andere factoren van de quotaberekening gelijk blijven .

7 Ingevolge artikel 3 van het ministerieel besluit nr . 3663 moeten de distributiemaatschappijen, alvorens de invoer van aardolieprodukten plaatsvindt, van elke leverantie aangifte doen bij de Griekse autoriteiten met vermelding van onder meer het land van herkomst en de invoerprijs .

8 Ingevolge het ministerieel besluit nr . 5414 van 12 maart 1987 (******** *** ************ nr . 115, van 16.3.1987, band II ), vastgesteld op grond van artikel 12 van wet nr . 1571/85, zijn de distributiemaatschappijen verplicht om, alvorens tot uitvoer van aardolieprodukten over te gaan, aangifte te doen bij de Griekse autoriteiten . In die aangifte moet worden verklaard, dat de uitvoer niet ten koste gaat van de verplichting van de betrokken onderneming om overeenkomstig zijn bevoorradingsschema in de behoeften van de Griekse markt te voorzien .

9 Artikel 15, lid 1, van wet nr . 1571/85 stelt de verhandeling van aardolieprodukten afhankelijk van het bezit van een vooraf verkregen vergunning van de Griekse autoriteiten . Deze vergunning wordt slechts onder bepaalde voorwaarden verleend, waaronder het vereiste dat de onderneming een bij ministerieel besluit vast te stellen maximum en minimum aantal tankauto' s in eigendom heeft .

10 Artikel 11 van de wet voorziet in de vaststelling van maximumverbruikersprijzen voor in Griekenland geraffineerde of ingevoerde aardolieprodukten . Deze prijzen worden vastgesteld uitgaande van een basisprijs waarin verscheidene factoren worden verwerkt . Krachtens genoemde bepaling worden de in de basisprijs te verwerken factoren vastgesteld door de overheid, maar dienen die factoren verband te houden met internationale of nationale economische gegevens, met inbegrip van de tendensen op de markt, zoals de prijzen fob Italië van aardolieprodukten en de verhouding tussen de kosten van eindprodukten van Griekse raffinaderijen en de gemiddelde produktiekosten van dezelfde produkten van raffinaderijen in de andere Lid-Staten . De basisprijs, die eerst wordt berekend in Amerikaanse dollars en vervolgens omgerekend in drachmes, wordt in beginsel voor een periode van drie maanden vastgesteld . Aan deze basisprijs worden verschillende gegevens toegevoegd, zoals de voorraadkosten, om tot de handelsprijs te komen . De maximumverbruikersprijs is gelijk aan de handelsprijs, verhoogd met de door de Staat geheven belastingen .

11 Voor een nadere uiteenzetting van de nationale wetgeving, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

12 In haar verzoekschrift heeft de Commissie de mogelijkheid die de Griekse regering zich in artikel 4, lid 3, van wet nr . 1571/85 heeft voorbehouden om het nationale monopolie op de handel in aardolieprodukten weer te herstellen, gelaakt als in strijd met de artikelen 30 en 37 EEG-Verdrag . In repliek verklaarde de Commissie evenwel, op dit punt geen veroordeling van de Helleense Republiek te vorderen . Deze bepaling van wet nr . 1571/85 valt dus buiten het voorwerp van het beroep .

De ontvankelijkheid

a ) De voorafgaande vergunning voor de verhandeling van aardolieprodukten

13 In haar verzoekschrift betoogt de Commissie, dat artikel 15, lid 1, van wet nr . 1571/85 in strijd is met artikel 30, voor zover het de verhandeling van aardolieprodukten in Griekenland afhankelijk stelt van een voorafgaande vergunning van de Griekse autoriteiten .

14 De Helleense Republiek stelt, dat die grief niet in de ingebrekestelling en ook niet in het met redenen omklede advies voorkomt en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard .

15 De Commissie onderstreept, dat artikel 15 van wet nr . 1571/85 in het met redenen omklede advies wordt genoemd en dat in de ingebrekestelling wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan ondernemingen moeten voldoen die aardolieprodukten willen verhandelen .

16 In dat verband zij herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof ( zie onder meer het arrest van 10 juli 1990, zaak C-217/88, Commissie/Duitsland, Jurispr . 1990, blz . I-0000, r.o . 10 ), dat een beroep krachtens artikel 169 EEG-Verdrag slechts op de gronden en middelen kan berusten die ook reeds in het met redenen omkleed advies zijn aangevoerd .

17 Voorts moet worden opgemerkt, dat de Commissie in haar met redenen omklede advies weliswaar kritiek heeft geuit op een van de voorwaarden voor de verlening van de vergunning tot het verhandelen van aardolieprodukten, maar dat zij niet heeft gesteld, dat het vereiste van een vergunning op zich in strijd is met de verdragsbepalingen .

18 Derhalve moet de grief met betrekking tot het vereiste van het bezit van een voorafgaande vergunning van de Griekse autoriteiten voor ondernemingen die in Griekenland aardolieprodukten willen verhandelen, niet-ontvankelijk worden verklaard .

b ) Bepaalde grieven met betrekking tot de maximumverbruikersprijzen

19 De Commissie voert aan, dat het stelsel van maximumverbruikersprijzen voor aardolieprodukten in strijd is met artikel 30 EEG-Verdrag, onder meer omdat de factor "markttendens" die in dat verband een rol speelt, de vaststelling van de prijzen onzeker zou maken, omdat de wijze van berekening van de "voorraadkosten" de distributiemaatschappijen zou aanzetten om zich bij de Griekse raffinaderijen te bevoorraden en omdat de bepaling van de in de basisprijs te verwerken factoren aan de Griekse overheid is overgelaten .

20 De Helleense Republiek wijst erop, dat deze drie grieven niet in het met redenen omklede advies worden genoemd en dus niet-ontvankelijk zijn .

21 De Commissie houdt staande, dat zij in haar met redenen omklede advies in het algemeen bezwaar heeft gemaakt tegen het stelsel van vaststelling van maximumverbruikersprijzen voor ingevoerde aardolieprodukten en dat deze grieven derhalve niet meer zijn dan een nadere uitwerking van een in de precontentieuze fase aangevoerd middel .

22 Wat betreft de grief inzake de aan de Griekse overheid verleende bevoegdheid om de in de basisprijs te verwerken factoren te regelen, blijkt uit de memorie van repliek van de Commissie, dat die grief zich in feite keert tegen de inhoud van de door de Griekse overheid vastgestelde regeling en in het bijzonder tegen de factoren "markttendens" en "voorraadkosten ". Er is dus geen sprake van een afzonderlijke grief naast die betreffende deze twee factoren . Derhalve behoeft op deze grief niet afzonderlijk te worden beslist .

23 Vervolgens moet worden vastgesteld, dat het met redenen omklede advies niets zegt over de factoren "markttendens" en "voorraadkosten ". Hoewel deze factoren volgens de wettelijke regeling zoals deze ten tijde van de precontentieuze fase van kracht was, voor de prijsvorming relevant waren, heeft de Commissie haar grieven betreffende deze factoren voor het eerst bij repliek geformuleerd .

24 Overigens kan het argument van de Commissie, als zouden de grieven betreffende de factoren "markttendens" en "voorraadkosten" niet meer dan de uitwerking zijn van een reeds in de precontentieuze fase aangevoerd middel, niet worden aanvaard . Zoals het Hof immers bij verschillende gelegenheden te verstaan heeft gegeven ( zie onder meer het arrest van 28 april 1985, zaak 274/83, Commissie/Italië, Jurispr . 1985, blz . 1077, r.o . 21 ), moet het met redenen omkleed advies een coherente, gedetailleerde uiteenzetting bevatten van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken Lid-Staat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen . Derhalve had de Commissie, ook wanneer zij het stelsel van maximumverbruikersprijzen in het algemeen had willen aanvechten, in haar met redenen omkleed advies de precieze redenen moeten aangeven waarom zij dat stelsel in strijd achtte met de verdragsbepalingen .

25 Bijgevolg moeten de grieven met betrekking tot de factoren "markttendens" en "voorraadkosten" niet-ontvankelijk worden verklaard .

c ) De niet in het verzoekschrift genoemde grieven

26 In haar verzoekschrift vermeldt de Commissie, dat zij veroordeling vordert van de Helleense Republiek wegens onder meer "alle in de ingebrekestelling en in het met redenen omkleed advies genoemde gronden ".

27 De Helleense Republiek acht de grieven die niet, althans niet naar hun wezenlijke inhoud, in het verzoekschrift voorkomen, niet-ontvankelijk .

28 Deze door de Helleense Republiek opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid treft doel . Volgens artikel 19 van 's Hofs Statuut-EEG en artikel 38, paragraaf 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoekschrift immers onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten . Bijgevolg behoort de Commissie in elk krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingediend verzoekschrift de exacte grieven aan te geven waarover zij een uitspraak van het Hof verlangt, evenals - in elk geval summier - de juridische en feitelijke gronden waarop die grieven berusten .

29 Bovendien moet worden benadrukt, dat een beroep op grond van artikel 169 steeds wordt voorafgegaan door een precontentieuze procedure die de Commissie aanleiding kan geven om, zoals in casu, bepaalde in de ingebrekestelling en het met redenen omkleed advies aangevoerde grieven in te trekken . Vermelding in het verzoekschrift van de grieven waarover een uitspraak van het Hof wordt gevraagd, is derhalve onontbeerlijk voor een juiste afbakening van het voorwerp van het beroep .

30 Mitsdien moeten de in de ingebrekestelling en het met redenen omkleed advies aangevoerde grieven, die in het verzoekschrift niet worden genoemd, niet-ontvankelijk worden verklaard .

Ten gronde

a ) Het recht van de Staat inzake de invoer van ruwe olie

31 De Commissie stelt, dat artikel 7, lid 2, van wet nr . 1571/85 de Staat het alleenrecht op de invoer van ruwe olie toekent . Deze bepaling is haars inziens in strijd met de artikelen 30 en 37, lid 1, omdat zij de invoer voor andere marktdeelnemers dan de Staat onmogelijk maakt .

32 Volgens artikel 37, lid 1, passen de Lid-Staten hun nationale monopolies van commerciële aard geleidelijk aan in dier voege dat elke discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten wat de voorwaarden van de voorziening en afzet betreft is uitgesloten .

33 Krachtens artikel 30 zijn alle kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verboden . Volgens vaste rechtspraak van het Hof ( zie in de eerste plaats het arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr . 1974, blz . 837, r.o . 5 ) ziet deze bepaling op iedere handelsregeling der Lid-Staten die het intra-communautaire handelsverkeer al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren .

34 Volgens artikel 7, lid 2, van voormelde wet geschiedt de invoer van ruwe olie uitsluitend door de Staat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1 van de wet . In artikel 1, lid 2, is bepaald : "De Staat bezit het alleenrecht op de raffinage en daarmee ook op de invoer van ruwe olie ." Blijkens deze bepalingen bezit de Staat het alleenrecht op de invoer van voor raffinage bestemde ruwe olie .

35 Hierbij moet worden aangetekend, dat de Staat, los van iedere bepaling die hem een alleenrecht tot invoer verschaft, door zijn monopolie op de raffinage zowel de omvang van de invoer van ruwe olie bestemd voor raffinage kan beheersen als de voorwaarden waaronder die invoer plaatsvindt . Met andere woorden, het feit dat die invoer uitsluitend geschiedt door of onder controle van de Staat, is inherent aan het bestaan van het nationale monopolie op de raffinage . De wettelijke bepalingen die de Staat een alleenrecht verschaffen op de invoer van voor raffinage bestemde ruwe olie vormen derhalve louter de bevestiging van het bestaan van een onlosmakelijk met het nationale raffinage-monopolie verbonden voorrecht .

36 In die omstandigheden kan de wettigheid, in gemeenschapsrechtelijk opzicht, van het alleenrecht van de Helleense Republiek op de invoer van ruwe olie slechts ter discussie worden gesteld, wanneer de wettigheid, in gemeenschapsrechtelijk opzicht, van het nationale monopolie op de raffinage zelf wordt aangevochten . De Commissie nu heeft uitdrukkelijk verklaard, het monopolie op de raffinage niet in het geding te willen brengen .

37 Mitsdien moeten de grieven betreffende het recht van de Staat inzake de invoer van ruwe olie worden verworpen .

b ) De rechten van de Staat met betrekking tot de invoer en de verhandeling van aardolieprodukten

38 De Commissie betoogt voorts, dat artikel 7, lid 2, alsmede artikel 4, lid 1, van wet nr . 1571/85 in strijd zijn met de artikelen 30 en 37, lid 1, omdat deze de Staat het alleenrecht verschaffen op de invoer en de verhandeling van eindprodukten uit aardolie en de distributiemaatschappijen de mogelijkheid ontnemen om zich bij ondernemingen in andere Lid-Staten te bevoorraden voor een zodanige hoeveelheid produkten als overeenstemt met het niet-aangepaste deel van het nationale handelsmonopolie .

39 In haar verweerschrift brengt de Helleense Republiek in de eerste plaats naar voren, dat artikel 7, lid 2, en artikel 4, lid 1, van wet nr . 1571/85 de Staat geen monopolie als bedoeld in artikel 37, lid 1, verschaffen, omdat de rechten van de Staat inzake de invoer en verhandeling van aardolieprodukten zich ten tijde van de indiening van het verzoekschrift uitstrekten tot niet meer dan 25 % van de binnenlandse marktbehoefte .

40 Dienaangaande is van belang, dat het krachtens artikel 169 ingesteld beroep tot voorwerp heeft te doen vaststellen, dat de betrokken Staat de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen en aan dat verzuim geen einde heeft gemaakt binnen de daartoe in het met redenen omkleed advies van de Commissie gestelde termijn . Voor het onderhavige beroep moet de omvang van de rechten van de Staat inzake de invoer en verhandeling van aardolieprodukten daarom worden bepaald naar de situatie zoals deze was bij het vestrijken van de termijn die aan de Helleense Republiek was gesteld om het met redenen omkleed advies op te volgen .

41 Op dat tijdstip had de Griekse Staat krachtens artikel 7, lid 2, en artikel 4, leden 1 en 2, van wet nr . 1571/85 en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen het alleenrecht op de invoer en verhandeling van een hoeveelheid produkten overeenkomende met 65 % van de behoeften van de binnenlandse markt . Bij het verstrijken van de voor het opvolgen van het met redenen omklede advies gestelde termijn had de Griekse Staat het dus in zijn macht om de invoer van aardolieprodukten uit andere Lid -Staten merkbaar te beïnvloeden, zowel door zijn recht inzake de invoer als door zijn recht inzake de verhandeling van aardolieprodukten . Voor het onderhavige beroep zijn de rechten van de Griekse Staat met betrekking tot de invoer en verhandeling van aardolieprodukten derhalve te beschouwen als een nationaal monopolie van commerciële aard, als bedoeld in artikel 37 .

42 Zoals het Hof trouwens heeft uitgemaakt in onder meer het arrest van 7 juni 1983 ( zaak 78/82, Commissie/Italië, Jurispr . 1983, blz . 1955, r.o . 11 ), blijkt zowel uit de tekst van artikel 37 als uit de plaats welke het in het stelsel van het Verdrag inneemt, dat dit artikel ertoe strekt de eerbiediging te verzekeren van de fundamentele regel van het vrije verkeer van goederen binnen de gemeenschappelijke markt, in het bijzonder door de afschaffing van kwantitatieve beperkingen en van maatregelen van gelijke werking in het handelsverkeer tussen Lid-Staten, en om zodoende de normale mededingingsvoorwaarden tussen de economieën van de Lid-Staten te handhaven wanneer een bepaald produkt in een van de Lid-Staten onder een nationaal monopolie van commerciële aard valt .

43 In zoverre zij erop gewezen, dat de distributiemaatschappijen ingevolge artikel 9, lid 4, van wet nr . 1571/85 verplicht zijn om zich bij Griekse staatsraffinaderijen te bevoorraden tot een zodanig percentage van de nationale behoeften als overeenkomt met het niet-aangepaste deel van het handelsmonopolie . Uit deze bepaling volgt duidelijk, dat de Helleense Republiek, zoals zijzelf heeft beaamd, door handhaving van de rechten van de Staat met betrekking tot de invoer en verhandeling van aardolieprodukten de Griekse staatsraffinaderijen van een afzetmogelijkheid voor hun produktie wil verzekeren .

44 Hieruit volgt, dat de handhaving van de rechten van de Staat met betrekking tot de invoer en verhandeling van aardolieprodukten een discriminatie in de zin van artikel 37, lid 1, meebrengt ten opzichte van in andere Lid-Staten gevestigde exporteurs .

45 De Helleense Republiek voert in de tweede plaats aan, dat handhaving van bedoelde rechten niet indruist tegen artikel 30, omdat het bij de produkten die de Staat verhandelt kan gaan om ingevoerde of uit ingevoerde grondstoffen of halffabrikaten verkregen produkten .

46 Dit argument kan niet worden aanvaard . Zoals hierboven reeds opgemerkt ( r.o . 43 ), dient de handhaving van de betrokken rechten ter verzekering van afzetmogelijkheden voor de produktie van de Griekse staatsraffinaderijen . Een dergelijke maatregel vormt derhalve een belemmering voor de invoer van aardolieprodukten uit andere Lid-Staten, ongeacht of de door de Griekse staatsraffinaderijen gebruikte grondstoffen zelf al dan niet zijn ingevoerd .

47 In de derde plaats stelt de Helleense Republiek, dat handhaving van die rechten is gerechtvaardigd uit overwegingen van openbare veiligheid . De bijzondere geopolitieke situatie van Griekenland zou maatregelen ter verzekering van een regelmatige voorziening van het land met ruwe olie en aardolieprodukten noodzakelijk maken . Dat doel kan alleen worden bereikt door de staatsraffinaderijen in bedrijf te houden . Daartoe moeten de distributiemaatschappijen worden verplicht om zich gedeeltelijk bij die raffinaderijen te bevoorraden totdat deze in staat zullen zijn hun produktie tegen concurrerende prijzen op de markt te brengen .

48 In het arrest van 10 juli 1984 ( zaak 72/83, Campus Oil Limited, Jurispr . 1984, blz . 2727, r.o . 51 ) heeft het Hof inderdaad verklaard, dat een Lid-Staat die voor zijn bevoorrading met aardolieprodukten geheel of nagenoeg geheel op importen is aangewezen, om redenen van openbare veiligheid in de zin van artikel 36 EEG-Verdrag de importeurs de verplichting kan opleggen om een bepaald percentage van hun behoeften te dekken bij een op zijn grondgebied gevestigde raffinaderij door aankopen tegen prijzen die door de bevoegde minister zijn vastgesteld op basis van de exploitatiekosten van die raffinaderij, indien de produktie daarvan niet tegen concurrerende prijzen vrij op de betrokken markt kan worden afgezet .

49 De Helleense Republiek heeft evenwel niet aangetoond, dat zonder handhaving van de rechten van de Staat met betrekking tot de invoer en verhandeling van aardolieprodukten de staatsraffinaderijen hun produkten niet tegen concurrende prijzen op de markt zouden kunnen afzetten en daarmee hun bedrijfscontinuïteit verzekeren . Het door de Helleense Republiek ter zake aangevoerde argument faalt derhalve .

50 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de Helleense Republiek, door de rechten van de Staat met betrekking tot de invoer en verhandeling van aardolieprodukten te handhaven, de krachtens de artikelen 30 en 37, lid 1, op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen .

c ) Het systeem van handelsquota en jaarlijkse bevoorradingsschema' s

51 De Commissie betoogt, dat de bij artikel 9 van wet nr . 1571/85 aan de distributiemaatschappijen opgelegde verplichting om jaarlijkse bevoorradingsschema' s in te dienen evenals het voor deze maatschappijen geldende stelsel van handelsquota, geregeld in besluit nr . 3663, in strijd zijn met artikel 30, omdat zij de verhandeling van ingevoerde produkten beperken en de distributiemaatschappijen de mogelijkheid ontnemen om dat deel van de markt te bewerken dat voor hen zou openstaan onder een regiem van vrije concurrentie .

52 De Helleense Republiek brengt daar in de eerste plaats tegen in, dat de verplichting tot indiening van jaarlijkse bevoorradingsschema' s en het stelsel van handelsquota geen enkele invloed hebben op de invoer of de vrije mededinging, omdat die schema' s een objectieve inventarisatie behelzen van de behoeften van iedere onderneming en noch die schema' s noch de handelsquota rigide genoemd kunnen worden .

53 Het feit dat de schema' s en de daarin eventueel aangebrachte wijzigingen de goedkeuring behoeven van de Griekse autoriteiten betekent, dat de distributiemaatschappijen de omvang van hun activiteiten en de voorwaarden waaronder zij deze uitoefenen, niet vrij kunnen bepalen en zich ook niet vrij aan de marktschommelingen kunnen aanpassen . Dit systeem van goedkeuring vormt derhalve een maatregel die de intracommunautaire handel kan belemmeren in de zin van artikel 30 .

54 Wat de handelsquota betreft moet worden opgemerkt, dat de bij ministerieel besluit nr . 3663 ingestelde regeling ook na afschaffing van de rechten van de Staat met betrekking tot de verhandeling van aardolieprodukten nog van kracht zou kunnen blijven . Die regeling houdt overigens in, dat aan de hand van diverse factoren wordt vastgesteld hoeveel aardolieprodukten de distributiemaatschappijen voor het volgende jaar bij de leverancier van hun keuze kunnen kopen . Zij ontneemt de distributeurs dus de mogelijkheid om vrij de hoeveelheid produkten te bepalen die zij bij exporteurs in de Gemeenschap willen inkopen . Het argument van de Helleense Republiek, dat de handelsquota overdraagbaar zijn, doet hieraan niet af, al was het maar omdat een onderneming die aardolieprodukten boven haar quotum wil invoeren, afhankelijk is van de bereidheid van een andere onderneming om haar een gedeelte van haar quotum af te staan . Hieruit volgt dat het stelsel van handelsquota, ongeacht tot welk percentage het nationale handelsmonopolie is aangepast, een maatregel is die de intracommunautaire handel kan belemmeren in de zin van artikel 30 .

55 De Helleense Republiek voert in de tweede plaats aan, dat de verplichte indiening van jaarlijkse bevoorradingsschema' s en het stelsel van handelsquota onmisbaar zijn, wil de Staat zijn recht met betrekking tot de verhandeling van aardolieprodukten kunnen uitoefenen .

56 In dit verband volstaat de opmerking, dat de handhaving van de rechten van de Griekse Staat met betrekking tot de verhandeling van aardolieprodukten een door de artikelen 30 en 37, lid 1, verboden maatregel is . Het door de Helleense Republiek aangevoerde argument kan de betrokken maatregelen dan ook niet aan het verbod van artikel 30 onttrekken .

57 In de derde plaats stelt de Helleense Republiek, dat de indiening van bevoorradingsschema' s voor de Griekse autoriteiten onmisbaar is om het te voeren beleid op het gebied van aardolie te kunnen bepalen en om de voorziening in de behoeften van het land aan aardolieprodukten te allen tijde te kunnen verzekeren .

58 Zoals het Hof overwoog in het arrest van 10 juli 1984 ( Campus Oil, reeds aangehaald, r.o . 35 ), kan het streven om te allen tijde een minimale bevoorrading met aardolieprodukten te waarborgen een doel vormen dat door het begrip openbare veiligheid in de zin van artikel 36 EEG-Verdrag wordt gedekt . Maatregelen genomen op grond van artikel 36 zijn evenwel slechts gerechtvaardigd, wanneer zij noodzakelijk zijn om het door dat artikel beoogde doel te bereiken en wanneer hetzelfde doel niet kan worden bereikt met maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken ( arrest van 11 oktober 1990, zaak C-196/89, Nespoli, Jurispr . 1990, blz . I-0000, r.o . 15 ).

59 Het is juist, dat de indiening van bevoorradingsschema' s ertoe bijdraagt, de bevoorrading van het land met aardolieprodukten te allen tijde te verzekeren . Aan de hand van de gegevens in deze schema' s over de per geografisch gebied geraamde verkopen van de distributiemaatschappijen en over hun bevoorradingsbronnen kunnen de Griekse autoriteiten immers bepalen, in hoeverre de distributiemaatschappijen in een crisissituatie aan de minimale behoeften van het land aan aardolieprodukten zouden kunnen voldoen en welk beleid zij ten aanzien van de inkoop en raffinage van ruwe olie moeten volgen opdat een minimale bevoorrading met aardolieprodukten te allen tijde is verzekerd .

60 De Helleense Republiek heeft echter niets gesteld waaruit zou blijken, dat de aan de autoriteiten toegekende bevoegdheid om de bevoorradingsschema' s en de daarin aangebrachte wijzigingen goed te keuren - en dus om in te grijpen in de voorwaarden waaronder de distributiemaatschappijen hun activiteiten uitoefenen -, waaruit de belemmering van het intracommunautaire handelsverkeer voortvloeit, onmisbaar is om te allen tijde een minimale bevoorrading van het land met aardolieprodukten te verzekeren . Van belang is in dit verband, dat de twee in Griekenland bestaande staatsraffinaderijen een grotere produktiecapaciteit hebben dan nodig is om in een crisissituatie te voorzien in de minimale behoeften van het land . De bevoorrading van het land met aardolieprodukten kan derhalve worden gewaarborgd door de distributiemaatschappijen te verplichten, de Griekse autoriteiten tijdig op de hoogte te stellen van hun bevoorradingsschema' s en van eventuele belangrijke wijzigingen die daarin gedurende de looptijd worden aangebracht .

61 In die omstandigheden kan de belemmering van het intracommunautaire handelsverkeer die voortvloeit uit de aan de Griekse autoriteiten toegekende bevoegdheid tot goedkeuring van de bevoorradingsschema' s en van de eventuele wijzigingen daarin, niet worden geacht te zijn gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 36 .

62 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door vaststelling van ministerieel besluit nr . 3662, dat de jaarlijkse bevoorradingsschema' s van de distributiemaatschappijen en de eventuele wijzigingen in die schema' s aan de goedkeuring van de Griekse autoriteiten onderwerpt, en door vaststelling van ministerieel besluit nr . 3663, dat een stelsel van handelsquota invoert, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen .

d ) De procedures voor in - en uitvoer

63 De Commissie stelt, dat artikel 3 van ministerieel besluit nr . 3663 in strijd is met artikel 30, doordat het de invoer van aardolieprodukten onderwerpt aan een stelsel van voorafgaande vergunning . Evenzo acht zij artikel 12 van wet nr . 1571/85 en ministerieel besluit nr . 5414 in strijd met de artikelen 34 en 37, lid 1, omdat deze een vergunningenstelsel voor de uitvoer van aardolieprodukten inhouden . Ook al zouden die nationale bepalingen niet meer dan een aangifteplicht behelzen, zo vervolgt de Commissie, dan nog zijn zij in strijd met de artikelen 30, 34 en 37 omdat zij de naleving van de handelsquota beogen te verzekeren .

64 De Helleense Republiek betoogt, dat de betrokken nationale bepalingen voor de importeurs en exporteurs niet meer dan een verplichting tot aangifte van in - en uitvoertransacties meebrengen, die geen invloed heeft op de uitoefening van het desbetreffende recht tot in - of uitvoer . Naar haar mening is deze informatie nodig om toezicht op de uitvoering van de jaarlijkse bevoorradingsschema' s te kunnen houden . De betrokken bepalingen zouden derhalve niet in strijd zijn met de artikelen 30, 34 en 37 .

65 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat de Commissie geen bewijs heeft verschaft, dat de nationale bepalingen meer behelzen dan een eenvoudige verplichting tot aangifte van in - en uitvoertransacties .

66 De Commissie houdt evenwel staande, dat ook in dat geval de betrokken bepalingen in strijd zijn met de artikelen 30, 34 en 37 omdat zij ertoe dienen om toezicht op het quotastelsel te houden en dus om dit stelsel te handhaven .

67 Onderzoek van het dossier brengt evenwel geen feiten aan het licht op grond waarvan het bestaan van enigerlei verband tussen de aangifteverplichting zoals geregeld in de voormelde ministeriële besluiten en de handhaving van het quotastelsel kan worden aangenomen .

68 Mitsdien moet de grief met betrekking tot artikel 3 van ministerieel besluit nr . 3663 en ministerieel besluit nr . 5414, waarin procedures voor de aangifte van in - en uitvoertransacties zijn neergelegd, worden verworpen .

e ) De verplichting om over een zekere vervoerscapaciteit te beschikken

69 De Commissie betoogt, dat de bij artikel 15, lid 3, sub d, van wet nr . 1571/85 aan de distributiemaatschappijen opgelegde verplichting om over een bepaald aantal tankauto' s te beschikken, ten einde een vergunning voor de verhandeling van aardolieprodukten te verkrijgen, de invoer van aardolieprodukten kan beperken en derhalve in strijd is met artikel 30 .

70 De Commissie heeft geen juridische of feitelijke omstandigheden aangevoerd die kunnen dienen tot het bewijs, dat de betrokken verplichting, een handelsregeling die zonder onderscheid van toepassing is op binnenlandse en op ingevoerde produkten, de intracommunautaire handel kan belemmeren .

71 Mitsdien moet deze grief ongegrond worden verklaard .

f ) Het stelsel van maximumverbruikersprijzen

72 Zoals reeds gezegd ( rechtsoverwegingen 19 tot en met 25 ), moeten sommige van de tegen het stelsel van maximumverbruikersprijzen aangevoerde grieven niet-ontvankelijk worden verklaard . Behalve die grieven voert de Commissie nog aan, dat het stelsel van maximumverbruikersprijzen onvoldoende rekening houdt met de op ingevoerde produkten drukkende kosten, zoals de transportkosten, en een onevenredig groot gewicht toekent aan binnenlandse criteria . Het stelsel zou derhalve in strijd zijn met artikel 30 .

73 In dat verband zij opgemerkt, dat volgens de Griekse regeling betreffende het stelsel van maximumverbruikersprijzen voor aardolieprodukten bij de prijsvorming rekening wordt gehouden met talrijke factoren die betrekking hebben op zowel ingevoerde als binnenlandse produkten .

74 Zoals de Helleense Republiek trouwens heeft opgemerkt, zijn de door de Commissie naar voren gebrachte grieven in vage en algemene bewoordingen gesteld . De Commissie heeft bovendien niets aangevoerd om die grieven te staven .

75 Onder deze omstandigheden moeten deze grieven worden verworpen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

76 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Volgens paragraaf 3, eerste alinea, van hetzelfde artikel kan het Hof de kosten evenwel geheel of gedeeltelijk compenseren, indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk zijn gesteld . Aangezien verzoekster gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, moeten partijen ieder in hun eigen kosten worden verwezen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verklaart :

1 . Door wet nr . 1571/85 en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen vast te stellen, die voorzien in handhaving van de rechten van de Staat met betrekking tot de invoer en verhandeling van aardolieprodukten, de jaarlijkse bevoorradingsschema' s van de distributiemaatschappijen en de eventuele wijzigingen in die schema' s aan de goedkeuring van de Griekse autoriteiten onderwerpen en een stelsel van handelsquota invoeren, is de Helleense Republiek de krachtens de artikelen 30, 34 en 37, lid 1, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen .

2 . Het beroep wordt voor het overige verworpen .

3 . Elk der partijen zal de eigen kosten dragen .

Top