Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0330

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 5 maart 1991.
    Alfredo Grifoni tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Contractuele aansprakelijkheid - Arbitragebeding.
    Zaak C-330/88.

    Jurisprudentie 1991 I-01045

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:95

    61988J0330

    ARREST VAN HET HOF (VIERDE KAMER) VAN 5 MAART 1991. - ALFREDO GRIFONI TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - CONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID - ARBITRAGEBEDING. - ZAAK C-330/88.

    Jurisprudentie 1991 bladzijde I-01045


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Openbare aanbestedingen van de Europese Gemeenschappen - Vereiste van schriftelijke vorm - Mondelinge wijzigingen - Ontoelaatbaarheid

    ( Financieel Reglement, art . 50 )

    2 . Procedure - Inleidend verzoekschrift - Vormvereisten - Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen

    (' s Hofs Statuut-EGA, art . 19; Reglement voor de procesvoering, art . 38 )

    3 . Procedure - Instelling van vordering bij Hof op basis van arbitragebeding - Bevoegdheid van Hof beperkt tot contractuele geschilpunten - Aanvoering van middel, gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking - Daarvan uitgesloten

    ( EGA-Verdrag, art . 153 )

    Samenvatting


    1 . Mondelinge opdrachten kunnen geen geldige rechtsgrondslag vormen voor de betaling van werken die niet zijn begrepen in de schriftelijke overeenkomst tussen een instelling van de Gemeenschappen en een leverancier; deze mondelinge opdrachten worden immers uitgesloten zowel door de overeenkomst zelf als door artikel 50, lid 1, van het Financieel Reglement en door de op de betrokken overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden, die uitdrukkelijk bepalen dat iedere wijziging van de overeenkomst het gevolg moet zijn van een onder dezelfde voorwaarden als de overeenkomst opgesteld aanvullend document, en dat een mondelinge overeenkomst partijen niet bindt .

    2 . Het inleidend verzoekschrift moet een summiere uiteenzetting bevatten van de middelen waarop het beroep wordt gebaseerd, en duidelijk laten uitkomen welke die middelen zijn . De blote opsomming daarvan voldoet niet aan de vereisten van 's Hofs Statuut en het Reglement voor de procesvoering van het Hof .

    3 . Wanneer het Hof zijn bevoegdheid ontleent aan een arbitragebeding, vervat in een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, kan het niet een middel zoals ongerechtvaardigde verrijking onderzoeken, dat een niet-contractuele grondslag heeft .

    Partijen


    In zaak C-330/88,

    A . Grifoni, eigenaar van de gelijknamige onderneming, woonachtig te Ispra ( Varese ), Italië, vertegenwoordigd en bijgestaan door M . Tamburini en F . Colussi, advocaten te Milaan, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij laatstgenoemde, Rue de Wiltz 36,

    verzoeker,

    tegen

    Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ( EGA ), vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, verdedigd door S . Fabro, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende een actie uit contractuele aansprakelijkheid, strekkende tot veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van een geldsom voor werken die hij voor rekening van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek te Ispra in het kader van de uitvoering van een overeenkomst zou hebben verricht,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde kamer ),

    samengesteld als volgt : M . Díez de Velasco, kamerpresident, C . N . Kakouris en P . J . G . Kapteyn, rechters,

    advocaat-generaal : G . Tesauro,

    griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 28 juni 1990,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 oktober 1990,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 14 november 1988, heeft A . Grifoni, eigenaar van een onderneming die gespecialiseerd is in het verrichten van loodgieters - en beslagwerk, krachtens de artikelen 153 en 188, eerste alinea, EGA-Verdrag beroep wegens contractuele aansprakelijkheid ingesteld tegen de Europese Gemeenschappen voor Atoomenergie, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen . Hij verzoekt het Hof de Commissie te veroordelen tot betaling van een geldsom als tegenprestatie voor de uitvoering van krachtens een raamakkoord verrichte werken .

    2 Verzoeker stelt dat hij als aannemer, belast met de uitvoering van bepaalde werken waarin hij gespecialiseerd is, een raamakkoord heeft gesloten, nadat hij op 21 november 1979 en vervolgens op 10 maart 1984 een aanbieding had gedaan; deze laatste aanbieding werd door de Commissie bij aangetekende brief van 21 mei 1984 aanvaard . Op basis van dit akkoord verrichtte verzoeker vanaf maart 1980 tot mei 1987, toen de relatie tussen de Commissie en verzoeker werd verbroken, herhaaldelijk volgens door de Commissie geplaatste opdrachten verschillende werken voor rekening van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek te Ispra .

    3 Voor een nadere uiteenzetting van de clausules van het raamakkoord, de voorgeschiedenis van het geschil, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat voor de redenering van het Hof noodzakelijk is .

    4 Verzoeker stelt, dat hij volgens voornoemd raamakkoord "per uitgevoerd werk" voor de verrichte werken zou worden betaald en dat de Commissie ondanks herhaalde verzoeken om betaling de hem verschuldigde bedragen niet in hun geheel heeft voldaan . Bijgevolg vordert hij betaling van een bedrag van aanvankelijk 450 597 910 LIT, dat naderhand in repliek is verhoogd tot 933 494 064 LIT, vermeerderd met rente en waardecorrectie .

    5 Er zij op gewezen dat het beroep onder de bevoegheid van het Hof valt krachtens artikel 153 EGA-Verdrag en krachtens een in het raamakkoord opgenomen beding, waarin het Hof uitsluitend bevoegd wordt verklaard kennis te nemen van geschillen inzake de uitvoering of de uitlegging van het akkoord .

    6 Blijkens de conclusie van repliek en zijn ter terechtzitting afgelegde verklaringen maakt verzoeker vier vorderingen geldend . Hij stelt de volgende werkzaamheden te hebben verricht :

    a ) op basis van mondelinge opdrachten uitgevoerde werken, die nadien gedeeltelijk door schriftelijke opdrachten zijn geregulariseerd . Hij zou alleen zijn betaald voor de in de schriftelijke opdrachten vermelde werken;

    b ) volledig op basis van mondelinge opdrachten uitgevoerde werken;

    c ) op basis van schriftelijke opdrachten uitgevoerde werken, die vervolgens door mondelinge opdrachten werden uitgebreid; hij zou alleen voor de schriftelijk opgedragen werken zijn betaald;

    d ) overeenkomstig schriftelijke opdrachten uitgevoerde, maar onjuist in rekening gebrachte werken .

    7 Allereerst moeten de gevallen sub a en sub b worden onderzocht : verzoeker beweert recht te hebben op aanvullende betaling, omdat hij op basis van het raamakkoord meerdere door de Commissie mondeling opgedragen werken heeft verricht . Vervolgens werden verscheidene van die mondelinge opdrachten geregulariseerd door middel van schriftelijke opdrachten, waarvan slechts enkele in hun geheel weergaven wat mondeling was opgedragen . In verscheidene andere gevallen geschiedden de opdrachten alleen mondeling en werden zij nadien niet schriftelijk geregulariseerd .

    8 Dienaangaande zij in de eerste plaats opgemerkt, dat ingevolge artikel 50, lid 1, eerste volzin, van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen ( PB 1977, L 356, blz . 1 ), overeenkomsten inzake aankoop en huur van roerende goederen, werkzaamheden aan onroerende goederen en verlening van diensten schriftelijk moeten worden gesloten . Voorts zij erop gewezen dat ook volgens artikel 3, lid 1, van de aanbestedingsvoorwaarden, die volgens artikel 15 van voornoemd raamakkoord deel uitmaken van dat akkoord, overeenkomsten tussen de Commissie en derden schriftelijk moeten worden gesloten .

    9 In de tweede plaats zij opgemerkt dat artikel 18 van de aanbestedingsvoorwaarden een bepaling bevat, volgens welke "iedere wijziging van de overeenkomst ( met inbegrip van toevoegingen of intrekkingen ) het gevolg moet zijn van een onder dezelfde voorwaarden als de overeenkomst opgesteld aanvullend document; een mondelinge overeenkomst bindt partijen niet ".

    10 Uit het voorgaande volgt, dat de contractuele betrekkingen tussen partijen, zowel voor de sluiting van een overeenkomst als voor iedere wijziging daarvan, uitsluitend schriftelijk kunnen worden geregeld . Verder volgt daaruit, dat de aanvankelijke opdrachten alsmede de latere, op basis van voornoemd raamakkoord, overeengekomen wijzigingen ook schriftelijk moeten geschieden . Bijgevolg kunnen mondelinge opdrachten geen geldige rechtsgrondslag voor de betaling van verrichte werken vormen .

    11 Dientengevolge mist het argument van verzoeker dienaangaande rechtsgrondslag en moet het worden verworpen . Daarbij kan buiten beschouwing worden gelaten, dat de Commissie ontkent dat er mondelinge opdrachten zijn gegeven .

    12 Verzoeker wijst ook op het geval van schriftelijk opgedragen werken, die naderhand door mondelinge opdrachten werden aangevuld of gewijzigd; hij zou alleen voor de schriftelijk opgedragen werken zijn betaald .

    13 Dienaangaande zij ook opgemerkt, dat volgens het bepaalde in artikel 50, lid 1, van het Financieel Reglement alsmede volgens voornoemde clausules schriftelijke opdrachten niet geldig door mondelinge opdrachten kunnen worden gewijzigd . Deze uitleg vloeit ook voort uit artikel 6 van het tussen verzoeker en de Commissie gesloten raamakkoord, waarin wordt bepaald dat, "indien tijdens de uitvoering van de werken blijkt dat niet in de opdracht begrepen werken moeten worden uitgevoerd, de directie werken daarvoor na overlegging door het bedrijf van een gedetailleerde, definitieve specificatie voorafgaand schriftelijk toestemming moet geven . Op andere wijze uitgevoerde werken worden niet erkend en derhalve niet betaald ". Uit het dossier blijkt dat deze clausule onder de letter G is overgenomen in de schriftelijke opdrachten die de Commissie verzoeker heeft gegund .

    14 Hieruit volgt, dat het argument van verzoeker dat schriftelijke opdrachten door mondelinge opdrachten werden aangevuld of gewijzigd, rechtsgrondslag mist .

    15 Uit het dossier blijkt voorts, dat de Commissie verzoeker bij aangetekende brief van 4 mei 1981 had meegedeeld, dat hij voor iedere wijziging of ieder supplement betreffende werken die op basis van de lopende overeenkomsten werden overeengekomen, in tweevoud een schriftelijke prijsopgave moest indienen, indien er extra kosten aan verbonden waren; deze aanvullende werken zouden alleen worden uitgevoerd, nadat hij de copie van de prijsopgave met de goedkeuring van het hoofd van de afdeling Infrastructuur had ontvangen .

    16 Ter terechtzitting heeft verzoeker ten slotte uitdrukkelijk verklaard, dat de Commissie enkele schriftelijke opdrachten onjuist heeft berekend en derhalve niet volledig heeft betaald .

    17 Dienaangaande zij opgemerkt dat uit het verzoekschrift noch uit de repliek blijkt, dat verzoeker zijn vorderingen concreet had gespecificeerd door in de overgelegde stukken de bewuste rekenfouten aan te geven . Hij heeft bovendien geen bewijs geleverd van het bestaan van concrete fouten en heeft evenmin beweerd, dat hij voorbehouden had geformuleerd op de stukken die hij bij elke betaling ondertekende . Verzoeker had zijn vorderingen moeten staven, aangezien de Commissie, gelijk de advocaat-generaal heeft opgemerkt, in bijlage bij het verweerschrift voor elke opdracht de stukken had geproduceerd die de "eindstand van de uitgevoerde werken" aantoonden met de desbetreffende door verzoeker zelf gespecificeerde bedragen, de vermelding "de werken beantwoorden technisch gezien aan de opdracht" en de handtekening zowel van verzoeker als van de verantwoordelijke persoon van het Centrum .

    18 Gelijk het Hof verklaarde in het arrest van 15 december 1961 ( gevoegde zaken 19/60, 21/60, 2/61 en 3/61, Fives Lille Cail, Jurispr . 1961, blz . 595, inzonderheid blz . 622 ), voldoet de blote opsomming van de middelen in het verzoekschrift niet aan de vereisten van het Statuut en het Reglement en dient het verzoekschrift duidelijk te laten uitkomen, waarop het aan het beroep ten grondslag liggende middel is gebaseerd . Bijgevolg is verzoekers vordering te algemeen en onnauwkeurig om in rechte te kunnen worden beoordeeld .

    19 Hier moet nog aan worden toegevoegd dat verzoeker voorts in het algemeen staande lijkt te houden dat hij, buiten de mondelinge of schriftelijke opdrachten, werken voor een duidelijk hogere waarde dan de ontvangen bedragen heeft verricht . Hij verzoekt het Hof derhalve, de door hem verrichte werken te inventariseren en de totale waarde ervan te bepalen, opdat hem het nog verschuldigde bedrag wordt uitbetaald .

    20 Zoals gezegd, kan een dergelijk middel niet gebaseerd zijn op de hiervoor beschreven contractuele betrekkingen tussen partijen . Zo dit middel aldus moest worden opgevat, dat de Gemeenschap zich ongerechtvaardigd ten koste van verzoeker zou hebben verrijkt, zou het een nieuw middel zijn met hoe dan ook een niet-contractuele grondslag, waardoor het buiten de werkingssfeer van het arbitragebeding zou vallen en bijgevolg niet door het Hof zou kunnen worden onderzocht .

    21 Gelet op bovenstaande overwegingen moet het beroep ongegrond worden verklaard .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    22 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij in de kosten te worden verwezen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde kamer ),

    rechtdoende :

    1 ) Verwerpt het beroep .

    2 ) Verwijst verzoeker in de kosten van de procedure .

    Top