Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0304

    Arrest van het Hof van 5 juli 1990.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
    Beroep wegens niet-nakoming - Vergunning voor invoer van levende dieren en vers vlees afkomstig uit andere Lid-Staten.
    Zaak C-304/88.

    Jurisprudentie 1990 I-02801

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:284

    61988J0304

    ARREST VAN HET HOF VAN 5 JULI 1990. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN KONINKRIJK BELGIE. - BEROEP WEGENS NIET-NAKOMING - MACHTIGING TOT INVOER VAN LEVENDE DIEREN EN VERS VLEES AFKOMSTIG UIT ANDERE LID-STATEN. - ZAAK 304/88.

    Jurisprudentie 1990 bladzijde I-02801


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Voorafgaande vergunning voor invoer van levende dieren - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Bescherming van volksgezondheid - Geen rechtvaardiging

    ( EEG-Verdrag, artikelen 30 en 36; richtlijn 64/432 van de Raad )

    Samenvatting


    Het feit dat een Lid-Staat de invoer van levende dieren afkomstig uit andere Lid-Staten onderwerpt aan het vereiste van een, zelfs automatisch verleende, voorafgaande vergunning, levert een schending van artikel 30 EEG-Verdrag op, waarvoor geen afwijking krachtens artikel 36 mogelijk is .

    Wat de invoer van andere levende dieren dan runderen en varkens betreft, staat een dergelijke maatregel immers niet in verhouding tot de vereisten van de bescherming van de gezondheid en het leven van mens en dier, aangezien een Lid-Staat minder beperkende maatregelen kan nemen, zoals door de importeurs ondertekende verklaringen, zo nodig vergezeld van passende certificaten afgegeven door de Lid-Staat van verzending .

    Wat de invoer van runderen en varkens betreft, heeft richtlijn 64/432 een volledige harmonisatie tot stand gebracht van de veterinairrechtelijke maatregelen die de Lid-Staten kunnen nemen in het kader van het intracommunautaire handelsverkeer, zodat voortaan nog enkel die beschermende maatregelen kunnen worden genomen, welke in de richtlijn exhaustief zijn vermeld, en een beroep op artikel 36 niet meer gerechtvaardigd is .

    Partijen


    In zaak C-304/88,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R . Barents, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J . Devadder, adjunct-adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, 4, rue des Girondins,

    verweerder,

    betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door de invoer van levende dieren en vers vlees afkomstig uit andere Lid-Staten te onderwerpen aan het vereiste van een, eventueel automatisch verleende, voorafgaande machtiging, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 30 EEG-Verdrag en 's Raads richtlijnen 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens ( PB 1964, blz . 1977 ) en 64/433/EEG van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees ( PB 1964, blz . 2012 ),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt : O . Due, president, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris en F . A . Schockweiler, kamerpresidenten, G . F . Mancini, T . F . O' Higgins en G . C . Rodríguez Iglesias, rechters,

    advocaat-generaal : M . Darmon

    griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de vertegenwoordigers van partijen in hun pleidooien ter terechtzitting van 21 februari 1990,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 maart 1990,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 18 oktober 1988, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door de invoer van levende dieren en vers vlees afkomstig uit andere Lid-Staten te onderwerpen aan het vereiste van een, eventueel automatisch verleende, voorafgaande machtiging, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 30 EEG-Verdrag en 's Raads richtlijnen 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens ( PB 1964, blz . 1977 ) en 64/433/EEG van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees ( PB 1964, blz . 2012 ).

    2 Ter terechtzitting heeft de Commissie verklaard, dat de machtiging voor vers vlees is afgeschaft, en dat zij derhalve op dit punt afstand van instantie doet .

    3 Wat levende dieren betreft, volgt uit de artikelen 5 en 6 van het Belgische ministerieel besluit van 22 juni 1965 betreffende de in -, uit - en doorvoer van levende dieren ( Belgisch Staatsblad 1965, blz . 10 238 ) en uit de artikelen 2, 3, lid 7, 15, 20, 23, 36 en 64 van het Belgische ministerieel besluit van 28 juli 1971 betreffende de invoer, de uitvoer, de doorvoer en het verkeer tussen de Beneluxlanden van levende dieren en van bepaalde produkten van dierlijke en plantaardige oorsprong ( Belgisch Staatsblad 1971, blz . 13 370 ), dat voor de invoer van levende runderen, varkens, schapen en geiten, als huisdier gehouden eenhoevigen en pluimvee, afkomstig uit andere Lid-Staten, een voorafgaande machtiging van de minister van Landbouw is vereist .

    4 Van mening, dat het vereiste van een voorafgaande invoermachtiging met betrekking tot de invoer van runderen en varkens in strijd is met richtlijn 64/432 van de Raad en met betrekking tot de invoer van andere levende dieren dan runderen en varkens in strijd is met artikel 30 EEG-Verdrag, maande de Commissie de Belgische regering bij brief van 13 december 1985 aan, haar opmerkingen te maken .

    5 Bij brief van 14 april 1986 deelde deze laatste de Commissie mee, dat zij van plan was de voorafgaande machtiging voor de invoer van levende dieren te handhaven, aangezien die geoorloofd is omdat zij automatisch wordt verleend en het handelsverkeer niet beperkt .

    6 Op 9 maart 1987 deed de Commissie de Belgische regering een met redenen omkleed advies toekomen, waarin zij haar verzocht binnen een termijn van een maand de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de verweten niet-nakoming . In haar antwoord van 2 juli 1987 bleef de Belgische regering bij het in haar brief van 14 april 1986 ingenomen standpunt .

    7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    De toetsing van de voorafgaande invoermachtiging aan de bepalingen van het EEG-Verdrag

    8 De Belgische regering betoogt allereerst, dat de voorafgaande invoermachtiging geen beperkende maatregel vormt, omdat zij automatisch wordt verleend .

    9 Dienaangaande kan worden volstaan met op te merken, dat een stelsel van machtigingen in beginsel in strijd is met artikel 30 EEG-Verdrag . Volgens 's Hofs rechtspraak verzet deze bepaling zich immers tegen de toepassing, in de intracommunautaire betrekkingen, van een nationale wetgeving waarbij, zij het ook zuiver formeel, het vereiste van invoervergunningen of enig soortgelijk middel zou worden gehandhaafd ( arrest van 8 februari 1983, zaak 124/81, Commissie/Verenigd Koninkrijk, "UHT-melk", Jurispr . 1983, blz . 203 ).

    10 De Belgische regering voert evenwel aan, dat het ingevoerde stelsel ten doel heeft informatie te verstrekken op sanitair gebied . Het is namelijk dankzij de vereiste machtiging dat de importeur kan weten dat de invoer niet om sanitaire redenen verboden is, en dat de nationale autoriteiten de gezondheidstoestand van de dieren na de invoer kunnen volgen .

    11 Wat het eerste aspect van dat betoog betreft, dient te worden opgemerkt, dat het onnodig is de importeur door middel van een voorafgaande invoermachtiging in kennis te stellen van een recht waarvan hij weet dat hij het reeds krachtens artikel 30 EEG-Verdrag bezit, aangezien de in te voeren runderen en varkens vergezeld gaan van een door de autoriteiten van de Lid-Staat van verzending opgesteld gezondheidscertificaat .

    12 Het tweede aspect van het betoog moet worden beschouwd als een poging van de Belgische regering om het stelsel van voorafgaande invoermachtigingen te rechtvaardigen met een beroep op artikel 36 EEG-Verdrag, bepalende dat invoerbeperkingen zijn toegestaan, indien zij gerechtvaardigd zijn uit hoofde van, onder meer, de bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren .

    13 Op dit punt moet worden gepreciseerd dat, anders dan het handelsverkeer in andere levende dieren, waarvoor thans geen harmonisatiemaatregelen bestaan, de veterinairrechtelijke maatregelen op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens zijn geregeld in richtlijn 64/432 van de Raad . Het is vaste rechtspraak, dat wanneer met toepassing van artikel 100 EEG-Verdrag communautaire richtlijnen de harmonisatie voorschrijven van maatregelen die noodzakelijk zijn om onder meer de bescherming van de gezondheid van mens en dier te waarborgen, een beroep op artikel 36 niet meer gerechtvaardigd is en de harmonisatierichtlijn het kader vormt waarbinnen de beschermende maatregelen voortaan moeten worden getroffen ( zie het arrest van 20 september 1988, zaak 190/87, Moormann, Jurispr . 1988, blz . 4689 ). Bijgevolg moet bij het onderzoek van de vraag of voor de door de Belgische wettelijke regeling voorgeschreven invoermachtiging een afwijking kan worden toegestaan, onderscheid worden gemaakt naar gelang de betrokken machtiging betrekking heeft op de invoer van runderen en varkens, dan wel op de invoer van andere levende dieren .

    De invoer van andere levende dieren dan runderen en varkens

    14 Dienaangaande behoeft slechts te worden opgemerkt, dat een stelsel van voorafgaande invoermachtigingen niet in verhouding staat tot de daarmee nagestreefde bescherming van de gezondheid en het leven van mens en dier . Uit het arrest van 8 februari 1983 ( Commissie/Verenigd Koninkrijk, reeds aangehaald ) volgt immers, dat een Lid-Staat minder beperkende maatregelen dan een stelsel van voorafgaande invoermachtigingen kan nemen om die belangen te beschermen, door zich ertoe te beperken de voor hem nuttige inlichtingen in te winnen, bij voorbeeld door middel van door de importeurs ondertekende verklaringen, zo nodig vergezeld van passende certificaten afgegeven door de Lid-Staat van verzending .

    15 Mitsdien is voor de door de Belgische wettelijke regeling vereiste machtiging voor de invoer van andere levende dieren dan runderen en varkens geen afwijking krachtens artikel 36 EEG-Verdrag mogelijk .

    De invoer van runderen en varkens

    16 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat richtlijn 64/432 van de Raad een volledige harmonisatie tot stand heeft gebracht van de veterinairrechtelijke maatregelen die de Lid-Staten kunnen nemen in het kader van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens .

    17 Deze harmonisatie is met name tot stand gebracht door artikel 3 van richtlijn 64/432, dat de Lid-Staten van verzending verplicht erover te waken, dat een aantal sanitaire maatregelen, die onder meer bedoeld zijn om te waarborgen dat de uitgevoerde dieren geen besmettelijke ziekten verspreiden, in acht worden genomen . Ten einde de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten van bestemming de zekerheid te geven, dat de ingevoerde dieren aan de gestelde sanitaire voorwaarden voldoen, verlangt artikel 3, lid 2, sub h, van de richtlijn, dat de dieren vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat waaruit blijkt dat de sanitaire controles daadwerkelijk zijn verricht .

    18 Wat meer in het bijzonder de maatregelen betreft die de Lid-Staten van invoer kunnen nemen, zij erop gewezen, dat artikel 6 van de richtlijn het land van bestemming toestaat de overbrenging van dieren naar zijn grondgebied te verbieden, indien bij een onderzoek aan het grenskantoor door een officiële dierenarts is vastgesteld dat deze dieren lijden aan, of ervan verdacht worden te lijden aan of te zijn besmet met een ziekte waarvoor aangifteplicht bestaat, of dat het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van de richtlijn niet in acht is genomen . Daarbij komt, dat volgens artikel 7 de landen van bestemming een algemene vergunning mogen verstrekken voor de overbrenging naar hun grondgebied van runderen die niet voldoen aan bepaalde voorwaarden van artikel 3 van de richtlijn . Volgens artikel 9 van de richtlijn ten slotte, mag de Lid-Staat van bestemming, indien er zich in de Lid-Staat van verzending een epizooetische veeziekte of een nieuwe ernstige en besmettelijke ziekte voordoet, bij wijze van beschermende maatregel de invoer van runderen en varkens tijdelijk verbieden of beperken .

    19 Bij een zo volledige regeling zijn de Lid-Staten van bestemming niet bevoegd, op het door de richtlijn bestreken terrein andere dan de daarin exhaustief vermelde maatregelen te nemen .

    20 De Belgische regering betoogt, dat de door de richtlijn tot stand gebrachte harmonisatie onvolledig is, omdat de richtlijn geen geharmoniseerd informatiesysteem heeft ingevoerd . De door de Belgische wettelijke regeling voorgeschreven machtiging, die overigens niet het karakter van een maatregel van sanitaire controle heeft, zou juist tot doel hebben het ontbreken van een dergelijk informatiesysteem te ondervangen . Volgens de Belgische regering wordt de onvolledigheid van richtlijn 64/432 op dit punt onderstreept door de toelichting bij twee voorstellen voor verordeningen inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer ( COM(88 ) 383 def .), waarin de Commissie erkent, dat het noodzakelijk is "dat een systeem van onderlinge informatie wordt opgezet en toegepast ".

    21 Dienaangaande moet in de eerste plaats worden opgemerkt, dat de door de Belgische regering aangevoerde voorstellen voor een verordening ervan uitgaan, dat de veterinaire controles aan de grens in de toekomst volledig worden afgeschaft . Bijgevolg hebben die voorstellen voor een verordening niet ten doel, een informatiesysteem te harmoniseren dat thans niet voldoet, maar voorzien zij in maatregelen die aangepast zijn aan de voorgestelde nieuwe context .

    22 Verder zij erop gewezen, dat de Lid-Staat van bestemming volgens artikel 6, lid 2, van de richtlijn, kan eisen dat de importeur de invoer vooraf aanmeldt, zij het dat de importeur niet kan worden verplicht deze aanmelding meer dan 48 uur op voorhand te doen . De Lid-Staat van bestemming kan dus van deze procedure gebruik maken om de gezondheidstoestand van de dieren na de invoer te volgen .

    23 Mitsdien is voor de door de Belgische wettelijke regeling vereiste machtiging voor de invoer van levende runderen en varkens geen afwijking van artikel 30 mogelijk .

    24 Uit het voorgaande volgt dat het Koninkrijk België, door de invoer van levende dieren afkomstig uit andere Lid-Staten te onderwerpen aan het vereiste van een, eventueel automatisch verleende, voorafgaande machtiging, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    25 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien het Koninkrijk België op de wezenlijke punten in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende, verstaat :

    1 ) Door de invoer van levende dieren afkomstig uit andere Lid-Staten te onderwerpen aan het vereiste van een, eventueel automatisch verleende, voorafgaande machtiging, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen .

    2 ) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten van de procedure .

    Top