Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0180

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 6 december 1990.
    Wirtschaftsvereinigung Eisen- und Stahlindustrie tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Steun aan de ijzer- en staalindustrie - Wettigheidstoetsing.
    Zaak C-180/88.

    Jurisprudentie 1990 I-04413

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:441

    61988J0180

    ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 6 DECEMBER 1990. - WIRTSCHAFTSVEREINIGUNG EISEN- UND STAHLINDUSTRIE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - STEUN VOOR IJZER- EN STAALINDUSTRIE - WETTIGHEIDSTOETSING. - ZAAK 180/88.

    Jurisprudentie 1990 bladzijde I-04413


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Beroep tot nietigverklaring - Termijnen - Aanvang - Handeling die niet is bekendgemaakt of waarvan niet aan verzoeker is kennis gegeven - Verplichting, zodra bestaan van handeling bekend is, binnen redelijke termijn om volledige tekst ervan te verzoeken

    ( EGKS-Verdrag, artikel 33, derde alinea )

    2 . Beroep tot nietigverklaring - Beroep, door vereniging van ondernemingen ingesteld tegen niet tot haar gerichte individuele EGKS-beschikking - Beschikking houdende goedkeuring van verlening van staatssteun aan met haar leden concurrerende ondernemingen

    ( EGKS-Verdrag, artikelen 33, tweede alinea, en 48 )

    Samenvatting


    1 . Bij gebreke van kennisgeving of bekendmaking ligt het op de weg van degene die kennis krijgt van het bestaan van een hem betreffende handeling, om binnen een redelijke termijn om de volledige tekst ervan te verzoeken; dit neemt echter niet weg dat de beroepstermijn pas kan ingaan op de dag waarop de betroffen derde kennis krijgt van de exacte inhoud en van de motivering van de betrokken handeling, zodat hij met vrucht van zijn beroepsrecht gebruik kan maken .

    2 . Een vereniging in de zin van artikel 48 EGKS-Verdrag waarvan de leden ondernemingen uit de ijzer - en staalsector van een Lid-Staat zijn en die tot doel heeft de gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen, is in de zin van artikel 33, tweede alinea, EGKS-Verdrag betroffen door beschikkingen van de Commissie waarbij de uitkering van staatssteun aan in een ander gebied van de Gemeenschap gevestigde concurrerende ondernemingen wordt goedgekeurd .

    Partijen


    In zaak C-180/88,

    Wirtschaftsvereinigung Eisen - und Stahlindustrie, gevestigd te Duesseldorf ( Bondsrepubliek Duitsland ), vertegenwoordigd door J . Sedemund, advocaat te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A . May, advocaat aldaar, 31, Grand-rue,

    verzoekster,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur N . Koch als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    ondersteund door

    Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J . E . Collins van het Treasury Solicitor' s Department en R . Plender, barrister, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Britse ambassade, 14, boulevard Roosevelt,

    interveniënt,

    betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 26 mei 1988 waarbij verzoeksters vordering betreffende de toekenning van staatssteun aan de onderneming British Steel Corporation werd afgewezen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

    samengesteld als volgt : G . F . Mancini, kamerpresident, T . F . O' Higgins en M . Díez de Velasco, kamerpresidenten, C . N . Kakouris en P . J . G . Kapteyn, rechters,

    advocaat-generaal : M . Darmon

    griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 27 juni 1990,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 oktober 1990,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 1 juli 1988, heeft de Wirtschaftsvereinigung Eisen - und Stahlindustrie ( hierna : verzoekster ) krachtens artikel 33, tweede alinea, EGKS-Verdrag verzocht om

    - nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 26 mei 1988 (( SG ( 88 ) D/6179 )), op dezelfde dag ter kennis van verzoekster gebracht, voor zover de Commissie daarbij weigert de nodige maatregelen te nemen om te beletten dat de mededinging wordt vervalst doordat aan de onderneming British Steel Corporation meer staatssteun is toegekend dan deze voor het herstel van haar levensvatbaarheid nodig had;

    - en, subsidiair, nietigverklaring van de overeenkomstig artikel 35, derde alinea, EGKS-Verdrag in het stilzwijgen van de Commissie besloten liggende afwijzing van het door verzoekster op 30 maart 1988 ingediende verzoek om de nodige maatregelen te nemen om te beletten dat de mededinging wordt vervalst doordat aan de onderneming British Steel Corporation meer staatssteun is toegekend dan deze voor het herstel van haar levensvatbaarheid nodig had .

    2 Krachtens beschikking 2320/81/EGKS van de Commissie van 7 augustus 1981 tot invoering van communautaire regels voor steun aan de ijzer - en staalindustrie ( PB 1981, L 228, blz . 14 ), met name artikel 8, lid 3, daarvan, gaf de Commissie beschikking 83/399/EGKS van 29 juni 1983 inzake de steun die de regering van het Verenigd Koninkrijk voornemens is aan de ijzer - en staalindustrie te verlenen ( PB 1983, L 227, blz . 36 ). Bij laatstgenoemde beschikking hechtte zij haar goedkeuring aan de verlening van steun aan British Steel Corporation ( hierna : BSC ) ten bedrage van 1 474 miljoen UKL .

    3 Beschikking 83/399/EGKS van 29 juni 1983 verbindt de betaling van de steun aan een aantal voorwaarden . De onderneming waarvoor de steun bestemd is, moet overgaan tot bepaalde verminderingen van haar produktiecapaciteit ( artikel 2 ) en moet haar verplichtingen uit hoofde van het EGKS-Verdrag, met name op het gebied van de produktiequota, nakomen ( artikel 4 ). Voorts mag de steun slechts worden uitgekeerd indien de betrokken onderneming vóór eind 1985 levensvatbaarheid zal hebben verkregen . Ingevolge artikel 4, lid 1, van de beschikking staat het aan de Commissie om, na een verzoek van de regering van het Verenigd Koninkrijk waarin bedrag, vorm en doel van de steun alsmede de betrokken onderneming worden vermeld, vast te stellen of aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 3, of aan een toereikend gedeelte ervan, wordt voldaan en of de betrokken onderneming haar verplichtingen uit hoofde van het EGKS-Verdrag nakomt .

    4 De steun aan BSC werd uitgekeerd in gedeelten, die de Commissie bij drie beschikkingen ( hierna : vrijgevingsbeschikkingen ) van respectievelijk 10 februari 1984 ( 355 miljoen UKL ), 20 december 1984 ( 466,6 miljoen UKL ) en 24 december 1985 ( 535 miljoen UKL ) vrijgaf . Die beschikkingen waren tot de regering van het Verenigd Koninkrijk gericht en werden niet in het Publikatieblad bekendgemaakt .

    5 Bij brief van 30 maart 1988 wendde verzoekster zich krachtens artikel 35 EGKS-Verdrag tot de Commissie met het verzoek, de nodige maatregelen te nemen om te beletten dat de mededinging werd vervalst als gevolg van het feit dat BSC meer steun had ontvangen dan zij voor het herstel van haar levensvatbaarheid nodig had . Bij brief van 26 mei 1988 wees de Commissie dat verzoek af .

    6 Op 20 mei 1988 richtte verzoekster opnieuw een brief aan de Commissie, waarbij zij deze laatste op de hoogte stelde van de resultaten van een op haar verzoek verricht onderzoek en haar aandacht vestigde op het grote verschil tussen het bedrag van de goedgekeurde steun en het bedrag dat BSC in de periode van 1 april 1980 tot 31 maart 1986 daadwerkelijk had ontvangen . Daar verzoeksters brief van 20 mei 1988 en de brief van de Commissie van 26 mei 1988 elkaar kruisten, beantwoordde de Commissie eerstgenoemde brief bij een nieuwe brief, van 25 juli 1988 .

    7 Voor een nadere uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    8 Met betrekking tot het voorwerp van het geding moet vooraf worden opgemerkt, dat het beroep primair strekt tot nietigverklaring van de in de brief van de Commissie van 26 mei 1988 vervatte beschikking om geen maatregelen te nemen tegen de aan BSC uitgekeerde steun, die volgens verzoekster onwettig was hetzij omdat hij voor de onderneming niet onontbeerlijk was, hetzij omdat hij niet was goedgekeurd .

    De ontvankelijkheid

    9 De Commissie, ondersteund door de regering van het Verenigd Koninkrijk, werpt verschillende excepties van niet-ontvankelijkheid op, zowel tegen het middel betreffende de toekenning van goedgekeurde maar niet-noodzakelijke steun, als tegen het middel betreffende de toekenning van niet-goedgekeurde steun .

    10 In de eerste plaats moet worden onderzocht, wat het voorwerp is van het verzoek waarmee verzoekster zich bij haar brief van 30 maart 1988 krachtens artikel 35 EGKS-Verdrag tot de Commissie heeft gewend .

    11 Eén van de in die brief van 30 maart 1988 samengevatte formele verzoeken die verzoekster krachtens artikel 35 EGKS-Verdrag tot de Commissie heeft gericht, is het verzoek om de nodige maatregelen te nemen om te beletten dat de mededinging wordt vervalst als gevolg van het feit dat BSC meer steun heeft ontvangen dan zij voor het herstel van haar levensvatbaarheid nodig had .

    12 Tot staving van de stelling, dat dat verzoek zowel op de niet-goedgekeurde als op de goedgekeurde steun betrekking had, wijst verzoekster erop, dat zij in een bijlage bij haar brief van 30 maart 1988 gewag maakt van "goedgekeurde of gedoogde steun ".

    13 Allereerst moet worden vastgesteld, dat die verwijzing naar goedgekeurde of gedoogde steun voorkomt in een alinea van die bijlage waar het enkel gaat over de toekenning van goedgekeurde steun aan BSC .

    14 Voorts zij opgemerkt, dat verzoekster in haar brief van 30 maart 1988, de bijlage daaronder begrepen, de onwettigheid van de door de Commissie goedgekeurde steun tracht aan te tonen . Aan het enkele feit dat in die bijlage van gedoogde steun wordt gesproken, mag niet de consequentie worden verbonden dat de beschikking die de Commissie volgens verzoekster had moeten geven, niet enkel op de goedgekeurde maar ook op de niet-goedgekeurde steun betrekking moest hebben .

    15 Eigenlijk heeft verzoekster eerst in haar tweede brief, die van 20 mei 1988, de niet-goedgekeurde steun te berde gebracht . De Commissie heeft daarop geantwoord bij brief van 25 juli 1988 . Daar deze brief niet tijdig is bestreden, kan daartegen geen beroep meer worden ingesteld .

    16 Bijgevolg kan niet worden aangenomen, dat de Commissie een uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzende beschikking heeft gegeven over de ten aanzien van de niet-goedgekeurde steun te nemen maatregelen .

    17 De primaire en de subsidiaire vordering moeten wegens gebrek aan voorwerp niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover zij betrekking hebben op niet door de Commissie goedgekeurde steun .

    18 Met betrekking tot de goedgekeurde steun werpt de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid op, stellende dat tegen de drie vrijgevingsbeschikkingen niet meer kon worden opgekomen daar de beroepstermijnen ruimschoots waren verstreken .

    19 Verzoekster antwoordt daarop, dat het beroep enkel strekt tot het wegwerken van de distorsies van de mededinging waartegen de Commissie ingevolge artikel 5, tweede alinea, derde streepje, EGKS-Verdrag had moeten optreden, daar de vrijgevingsbeschikkingen in strijd waren met de eerder aangehaalde beschikkingen 2320/81/EGKS en 83/399/EGKS .

    20 Verzoekster heeft evenwel niet kunnen aantonen, hoe de Commissie anders dan door een - zij het gedeeltelijke - intrekking van de vrijgevingsbeschikkingen de gevolgen van de haars inziens onwettige toekenning van steun had kunnen corrigeren .

    21 Derhalve moet worden geconcludeerd, dat het beroep in feite is gericht tegen de door de Commissie respectievelijk op 10 februari en 20 december 1984 en op 24 december 1985 gegeven vrijgevingsbeschikkingen .

    22 Volgens de rechtspraak van het Hof ligt het, bij gebreke van kennisgeving of openbaarmaking, op de weg van degene die kennis krijgt van het bestaan van een hem betreffende handeling, om binnen een redelijke termijn om de volledige tekst ervan te verzoeken; dit neemt echter niet weg dat de beroepstermijn pas kan ingaan op de dag waarop de betroffen derde kennis krijgt van de exacte inhoud en van de motivering van de betrokken handeling, zodat hij met vrucht van zijn beroepsrecht gebruik kan maken ( arrest van 6 juli 1988, zaak 236/86, Dillinger Huettenwerke, Jurispr . 1988, blz . 3761, r.o . 14 ). Volgens die rechtspraak is een onderneming door een beschikking van de Commissie betroffen in de zin van artikel 33, tweede alinea, EGKS-Verdrag, wanneer daarbij voordelen worden verleend aan een of meer ondernemingen waarmee eerstgenoemde onderneming in concurrentie staat ( r.o . 8 ).

    23 Vaststaat, dat verzoekster, een vereniging in de zin van artikel 48 EGKS-Verdrag waarvan de leden ondernemingen uit de Duitse ijzer - en staalsector zijn en die tot doel heeft de gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen, wordt betroffen door beschikkingen waarbij de uitkering van staatssteun aan in een ander gebied van de Gemeenschap gevestigde concurrerende ondernemingen wordt goedgekeurd .

    24 Daar het gaat om beschikkingen die niet openbaar zijn gemaakt of aan verzoekster zijn meegedeeld, moet worden onderzocht, op welk tijdstip verzoekster moet worden geacht van het bestaan van die beschikkingen kennis te hebben gekregen zodat zij om de volledige tekst ervan kon verzoeken .

    25 Blijkens de stukken heeft verzoekster het bestaan van de vrijgevingsbeschikkingen uiterlijk in de loop van 1986 vernomen .

    26 Uit de jaarrekeningen van BSC, met name die welke op 8 juli 1986 zijn gepubliceerd, alsook uit het Veertiende en Vijftiende verslag van de Commissie over het mededingingsbeleid, betreffende respectievelijk 1984 en 1985, blijkt immers het bestaan van de vrijgevingsbeschikkingen . Blijkens de tot staving van het beroep ingediende opmerkingen had verzoekster die jaarrekeningen in haar bezit . De verslagen over het mededingingsbeleid worden door het Publikatiebureau van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd en zijn voor elke belangstellende toegankelijk .

    27 Bovendien ontving het Raadgevend Comité EGKS, waarin verzoekster is vertegenwoordigd, op 6 augustus 1985 het verslag van de Commissie over de toepassing van de steuncodex voor de ijzer - en staalindustrie in 1984-1985 (( COM ( 86 ) 235 def .)).

    28 Verder moet worden vastgesteld, dat verzoekster in haar briefwisseling met de Commissie die aan de instelling van het beroep op 1 juli 1988 is voorafgegaan, op geen enkel ogenblik om overlegging van de tekst van de vrijgevingsbeschikkingen heeft verzocht .

    29 Bijgevolg was de redelijke termijn waarbinnen verzoekster om de volledige tekst van de vrijgevingsbeschikkingen had kunnen verzoeken, op het tijdstip van de instelling van het onderhavige beroep reeds lang verstreken .

    30 In die omstandigheden moet, zonder dat de overige door de Commissie opgeworpen middelen van niet-ontvankelijkheid behoeven te worden onderzocht, worden geconcludeerd, dat het tegen de beschikking van 26 mei 1988 gerichte beroep betreffende de vrijgevingsbeschikkingen, niet-ontvankelijk is omdat de in artikel 33 EGKS-Verdrag gestelde termijn voor het instellen van beroep tegen vrijgevingsbeschikkingen op het tijdstip van de instelling van het onderhavige beroep was verstreken .

    31 Daar de Commissie uitdrukkelijk afwijzend heeft beschikt op het haar door verzoekster bij brief van 30 maart 1988 krachtens artikel 35 EGKS-Verdrag gedane verzoek, behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van een eventuele stilzwijgende afwijzingsbeschikking .

    32 Mitsdien moet het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk worden verklaard .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    33 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dat is gevorderd . Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

    rechtdoende :

    1 ) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk .

    2 ) Verwijst verzoekster in de kosten, daaronder begrepen die van interveniënt .

    Top