This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61988CJ0116
Judgment of the Court (Fourth Chamber) of 7 March 1990. # André Hecq v Commission of the European Communities. # Officials - Allocation of duties - Reassignment. # Joined cases C-116/88 and C-149/88.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 maart 1990.
André Hecq tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaar - Toewijzing van werkzaamheden - Nieuwe tewerkstelling.
Gevoegde zaken C-116/88 en C-149/88.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 maart 1990.
André Hecq tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaar - Toewijzing van werkzaamheden - Nieuwe tewerkstelling.
Gevoegde zaken C-116/88 en C-149/88.
Jurisprudentie 1990 I-00599
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:98
ARREST VAN HET HOF (VIERDE KAMER) VAN 7 MAART 1990. - ANDRE HECQ TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - TOEWIJZING VAN WERKZAAMHEDEN - NIEUWE TEWERKSTELLING. - GEVOEGDE ZAKEN 116/88 EN 149/88.
Jurisprudentie 1990 bladzijde I-00599
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . Ambtenaren - Organisatie van diensten - Tewerkstelling van personeel - Beoordelingsbevoegdheid van administratie - Grenzen - Dienstbelang - Eerbiediging van gelijkwaardigheid van ambten - Geen verplichting om te motiveren en betrokkene vooraf te horen
( Ambtenarenstatuut, artikel 7, lid 1 )
2 . Ambtenaren - Organisatie van diensten - Tewerkstelling van personeel - Nieuwe tewerkstelling in belang van dienst - Voorwaarden
( Ambtenarenstatuut, artikel 7, lid 1 )
3 . Ambtenaren - Bezwarend besluit - Begrip - Besluit dat overplaatsing van ambtenaar tegen zijn wil inhoudt - Motiveringsplicht - Draagwijdte
( Ambtenarenstatuut, artikel 25, tweede alinea )
1 . De gemeenschapsinstellingen beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid om bij de organisatie van hun diensten, van de hun toevertrouwde taken uit te gaan en met het oog daarop het te hunner beschikking staande personeel tewerk te stellen, met dien verstande evenwel, dat deze aanstelling in het belang van de dienst moet zijn en de gelijkwaardigheid van de ambten moet worden geëerbiedigd .
De administratie behoeft een louter interne organisatiemaatregel, die geen afbreuk doet aan de statutaire positie van de ambtenaar of aan het beginsel dat rang en ambt met elkaar moeten overeenstemmen, niet te motiveren, noch de betrokkene vooraf te horen .
2 . De overplaatsing van een ambtenaar om een einde te maken aan een interne situatie die onhoudbaar is geworden, moet worden geacht te hebben plaatsgevonden om redenen van dienstbelang .
Een besluit tot herplaatsing van een ambtenaar, dat diens onvrijwillige verhuizing naar een andere standplaats impliceert, dient nochtans met de nodige zorgvuldigheid te worden genomen; inzonderheid moet rekening worden gehouden met het persoonlijk belang van de betrokken ambtenaar .
3 . Een tegen de wil van de ambtenaar genomen overplaatsingsbesluit is een bezwarend besluit in de zin van artikel 25 Ambtenarenstatuut en moet derhalve met redenen zijn omkleed . Een dergelijk besluit is voldoende gemotiveerd, wanneer het is genomen binnen een context die de betrokken ambtenaar bekend is, zodat hij de strekking van de hem betreffende maatregel kan begrijpen . Dat is het geval, wanneer voor het besluit is genomen, gesprekken hebben plaatsgevonden, waarin de directeur van de administratie de betrokkene de situatie en de redenen voor de voorgenomen nieuwe tewerkstelling heeft uiteengezet .
In de gevoegde zaken C-116/88 en C-149/88,
A . Hecq, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Mondercange ( Luxemburg ), vertegenwoordigd door J . Putzeys, S . Gehlen en X . Leurquin, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij M . Nickts, 87, avenue Guillaume,
verzoeker,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S . van Raepenbusch, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van een besluit van het hoofd van de dienst Gebouwen om verzoeker te ontheffen van de verantwoordelijkheid voor verwarming en sanitair in de gebouwen van de Commissie te Brussel en hem als enige taak op te dragen het opstellen van een technisch een financieel rapport betreffende het gebouwencomplex te Overijse, zomede tot nietigverklaring van een besluit van de directeur-generaal Personeel en algemeen beheer om verzoeker te Luxemburg tewerk te stellen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde Kamer ),
samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, T . Koopmans en M . Díez de Velasco, rechters,
advocaat-generaal : J . Mischo
griffier : B . Pastor, administrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 9 november 1989,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 december 1989,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 14 april 1988, heeft A . Hecq, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de rang B 3, krachtens artikel 91 van het Ambtenarenstatuut verzocht om nietigverklaring van het besluit van het hoofd van de dienst "Gebouwen" van 22 april 1987 om hem te ontheffen van de verantwoordelijkheid voor verwarming en sanitair in een aantal gebouwen van de Commissie te Brussel en hem als enige taak op te dragen, per gespecialiseerd vakgebied een financieel en technisch rapport betreffende het gebouwencomplex te Overijse op te stellen, alsmede om zijn herstel in al zijn statutaire rechten die hij vóór 22 april 1987 genoot ( zaak C-116/88 ).
2 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 25 mei 1988, heeft Hecq nog een beroep ingesteld strekkende, in de eerste plaats, tot nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal Personeel en algemeen beheer van 31 juli 1987, waarbij hij per 1 november 1987 werd tewerkgesteld bij de afdeling "Algemeen beheer" van het directoraat "Personeel en algemeen beheer te Luxemburg en algemene diensten" te Luxemburg, en, in de tweede plaats, tot zijn herstel in alle statutaire rechten die hij vóór het bestreden besluit genoot ( zaak C-149/88 ).
3 Deze beide beroepen volgen op twee andere beroepen van Hecq, die zijn verworpen bij de arresten van 23 maart 1988 ( zaak 19/87, Jurispr . 1988, blz . 1681 ) en 14 december 1988 ( zaak 280/87, Jurispr . 1988, blz . 6433 ). In het eerste arrest is vastgesteld, dat het werkklimaat in de dienst waarin Hecq was tewerkgesteld sedert 1984 zeer was verslechterd, dat wegens die verslechtering maatregelen waren genomen tot reorganisatie van de betrokken dienst en dat het Hof aan de hand van de gegevens waarover het beschikte, niet kon vaststellen welke personen verantwoordelijk waren voor de verslechtering van het werkklimaat .
4 Het besluit van 22 april 1987, waartegen het beroep in zaak C-116/88 is gericht, werd in de hiernavolgende omstandigheden genomen . Van 6 februari tot 4 mei 1987 was Hecq om gezondheidsredenen van het werk afwezig . Tijdens die periode vertrouwde R . Petersen, hoofd van de dienst "Gebouwen", de verantwoordelijkheid voor de gebouwen waarop Hecq voordien het toezicht uitoefende, toe aan andere ambtenaren . Toen Hecq zijn werkzaamheden hervatte, vroeg Petersen hem bij nota van 22 april 1987 een technisch en financieel rapport op te stellen betreffende het gebouwencomplex te Overijse . In die nota preciseerde hij, dat in dat rapport het complex per gespecialiseerd vakgebied volledig moest worden doorgelicht en dat eventuele werkzaamheden moesten worden voorgesteld die het gebouw functioneler zouden maken . Alle voorstellen moesten van ramingen vergezeld gaan ten einde de budgettaire gevolgen ervan te beoordelen .
5 Het besluit van 31 juli 1987, waartegen het beroep in zaak C-149/88 is gericht, is in de volgende omstandigheden genomen . Op 22 juli 1987 had verzoeker op verzoek van de heer Hay, directeur-generaal "Personeelszaken en algemeen beheer", met deze laatse een onderhoud betreffende zijn nieuwe tewerkstelling . Bij nota van 29 juli 1987 stelde Hay hem twee nieuwe functies voor, de eerste bij de dienst "Telecommunicatie en gespreide apparatuur" te Brussel en de tweede bij de afdeling IX-E-2 ( Gebouwen en outillage ) te Luxemburg . Omdat hij zijn keuze niet kenbaar maakte, deelde Hay hem op 31 juli 1987 zijn besluit mee om hem per 1 november 1987 tewerk te stellen bij de afdeling IX-E-2 van de Commissie te Luxemburg .
6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
a ) Ontvankelijkheid van het beroep in zaak C-116/88
7 De Commissie meent dat het eerste beroep zonder voorwerp is geraakt, daar het bestreden besluit sedert 1 november 1987, datum van verzoekers nieuwe tewerkstelling te Luxemburg, geen effect meer sorteert . Het beroep zou niet-ontvankelijk zijn wegens het ontbreken van een actueel belang .
8 Dit middel kan niet worden aanvaard . Uit het dossier blijkt immers, dat de nota van 22 april 1987 verzoeker niet slechts tijdelijk een nieuwe taak opdroeg, doch hem tevens uit zijn oude functie onthief . Een dergelijk besluit kan een nog steeds actueel belang van verzoeker aantasten .
9 Subsidiair stelt de Commissie dat het beroep eveneens niet-ontvankelijk is, omdat het besluit een interne organisatiemaatregel is, die geen afbreuk doet aan de statutaire rechten van de betrokken ambtenaar en verzoeker derhalve niet kan bezwaren . Waar deze laatste evenwel juist betoogt, dat het besluit niet op het dienstbelang was gebaseerd, behoort dit argument van de Commissie met de hoofdzaak te worden behandeld .
b ) Het besluit van 22 april 1987 ( het complex te Overijse )
10 Verzoeker voert in de eerste plaats aan, dat de werkzaamheden die hem bij het bestreden besluit werden opgedragen, niet met zijn rang en ambt overeenkwamen . Voor zover het technisch en financieel rapport betreffende het gebouwencomplex te Overijse de gespecialiseerde vakgebieden verwarming en sanitair betrof, zouden zijn werkzaamheden duidelijk van een lager niveau zijn dan van een assistent in de rang B 2 of B 3 kan worden verwacht . Voor zover het rapport echter alle gespecialiseerde vakgebieden van het gebouw te Overijse moest bestrijken, zouden voor zijn functie bekwaamheden worden vereist die de werkzaamheden die redelijkerwijs van een assistent in die rang kunnen worden gevraagd, te boven gaan . Voorts was het besluit om hem nieuwe werkzaamheden op te dragen volgens verzoeker niet overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Statuut op het dienstbelang, doch, gelijk uit twee overgelegde nota' s zou blijken, op onwettige redenen gebaseerd . Ten slotte meent verzoeker, dat het bestreden besluit, aangezien het nadelig was voor hem, met redenen had moeten zijn omkleed en dat de Commissie is tekort geschoten in de zorgplicht van de administratie tegenover haar ambtenaren, daar het besluit was getroffen zonder met zijn belangen rekening te houden en zonder dat hij vooraf in de gelegenheid was gesteld zijn standpunt kenbaar te maken .
11 Ingevolge de rechtspraak van het Hof komt de gemeenschapsinstellingen een ruime beoordelingsbevoegdheid toe om bij de organisatie van hun diensten, van de hun toevertrouwde taken uit te gaan en met het oog daarop het te hunner beschikking staande personeel tewerk te stellen, met dien verstande evenwel, dat deze aanstelling in het belang van de dienst moet zijn en de gelijkwaardigheid van de ambten moet worden geëerbiedigd ( arrest van 23.6.1984, zaak 69/83, Lux, Jurispr . 1984, blz . 2447 ).
12 In dit verband staat vast, dat verzoeker voor het gebouw te Overijse op de medewerking van de beheerder van dat gebouw kon rekenen, die hem een gedetailleerde lijst ter hand had gesteld van de werkzaamheden die nog moesten worden uitgevoerd . Voor de uitvoering van de taak die hem door het hoofd van de dienst "Gebouwen" was opgedragen, had Hecq de hem door de beheerder gesignaleerde problemen moeten inspecteren en contact moeten opnemen met de potentiële leveranciers, aannemers en vaklieden voor de uiteindelijke raming van de kostprijs van de nodige werkzaamheden . In zijn nieuwe functie moest hij derhalve een technische analyse en een financiële raming opstellen . De aard en omvang van die analyse en raming waren niet van dien aard dat zij niet in overeenstemming met verzoekers rang en ambt moeten worden geacht .
13 Met betrekking tot het dienstbelang dient te worden vastgesteld, dat de twee nota' s waarop verzoeker zich beroept en die de Commissie op zijn verzoek heeft neergelegd, geen feiten of omstandigheden aan het licht brengen, die verzoekers stelling staven dat het besluit om verzoeker een nieuwe taak toe te vertrouwen, om onwettige redenen was genomen . In het dossier zijn trouwens evenmin andere elementen te vinden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld, dat het besluit om andere redenen dan het dienstbelang werd genomen . Daarentegen blijkt uit het dossier, dat het hoofd van de dienst "Gebouwen" het noodzakelijk achtte, het beheer van de gebouwen waarvoor verzoeker verantwoordelijk was, tijdens diens ziekteverlof aan andere ambtenaren toe te vertrouwen, dat toen verzoeker terugkwam een technisch en financieel rapport diende te worden opgesteld betreffende het gebouwencomplex te Overijse, en dat de werkzaamheden die verzoeker terzake werden opgedragen, in overeenstemming waren met zijn rang en ambt .
14 Uit het voorgaande volgt, dat het bestreden besluit een louter interne organisatiemaatregel is, die geen afbreuk doet aan verzoekers statutaire positie of aan het beginsel dat rang en ambt met elkaar moeten overeenstemmen . Volgens de rechtspraak van het Hof behoeft de administratie een dergelijk besluit niet te motiveren ( arrest van 17.5.1984, zaak 338/82, Albertini en Montagnani, Jurispr . 1984, blz . 2123 ) en behoeft zij de betrokken ambtenaar niet vooraf te horen ( arrest van 14.12.1988, Hecq II, reeds aangehaald ).
15 Op grond van de hiervoor beschreven omstandigheden kan evenmin worden geconcludeerd dat de Commissie geen rekening zou hebben gehouden met verzoekers belangen . Na een lange afwezigheid wegens ziekte werden hem immers door de Commissie onmiddellijk tijdelijke werkzaamheden opgedragen die overeenkwamen met zijn rang en ambt .
16 Geen der middelen die tegen het besluit van 22 april 1987 zijn aangevoerd, kan bijgevolg slagen .
c ) Het besluit van 31 juli 1987 ( tewerkstelling te Luxemburg )
17 Verzoeker betoogt in de eerste plaats, dat het besluit van de Commissie om hem in Luxemburg tewerk te stellen, in strijd is met de artikelen 5, lid 4, en 7, lid 1, Ambtenarenstatuut, daar zijn nieuwe post niet zou overeenkomen met zijn rang en ambt . Tot staving van dit middel voert hij aan, dat zijn taken van zeer beperkte omvang zijn, dat hij niet de minste beslissingsbevoegdheid heeft en dat hij, anders dan te Brussel, niet langer verantwoordelijk is voor een sectie van een administratieve eenheid .
18 De Commissie erkent, dat verzoekers nieuwe werkzaamheden aanvankelijk van beperkte omvang waren . Dit was echter te verklaren door de omstandigheid dat het Kubus-gebouw dat onder zijn verantwoordelijkheid viel en dat, wat het toezicht betreft, moeilijk en zeer verantwoordelijk werk inhield, net was vergroot en verbouwd . Aanvankelijk stonden de installaties nog onder garantie en mocht er alleen aan gewerkt worden door het personeel van de leveranciers . Sedert zijn aankomst te Luxemburg waren verzoeker nieuwe taken opgedragen, zoals het toezicht op de technische installaties van het "Centre polyvalent de l' enfance" en de verwarming van het Jean Monnet-gebouw, evenals de voorbereiding van een ontwerp van lastenkohier voor de aanbesteding van nieuwe onderhoudscontracten voor de hijstoestellen in het Jean Monnet-gebouw .
19 In dit verband dient te worden vastgesteld, dat zo verzoekers taken aanvankelijk inderdaad van beperkte omvang waren, zij later toch sterk werden uitgebreid en in overeenstemming waren met zijn bekwaamheden . Bovendien kwam verzoeker bij zijn aankomst te Luxemburg onmiddellijk in dezelfde hiërarchieke situatie terecht als zijn collega' s, ambtenaren in de rangen B 4, B 3 en B 1 . In die omstandigheden kan niet worden gesteld, dat de administratie de gelijkwaardigheid tussen verzoekers rang en ambt zou hebben miskend .
20 Verzoeker betoogt in de tweede plaats, dat zijn tewerkstelling te Luxemburg niet in het belang van de dienst was . Zijn overplaatsing zou als een verkapte tuchtmaatregel moeten worden beschouwd . Dit zou met name blijken uit een vertrouwelijke nota van het hoofd van de dienst "Gebouwen" van februari 1987 en uit het samenvallen van het besluit tot beëindiging van een tegen hem ingestelde tuchtprocedure en het besluit om hem naar Luxemburg over te plaatsen .
21 De Commissie rechtvaardigt haar besluit vooral met een beroep op de noodzaak een einde te maken aan de zeer slechte werksfeer in de dienst waar verzoeker te Brussel werkte . Na conflicten waarbij verzoeker - vóór zijn ziekteverlof - betrokken was, bleef die sfeer schadelijk voor de goede werking van de dienst en voor de persoonlijke belangen van alle betrokkenen, ook die van verzoeker .
22 Blijkens het dossier was de situatie in verzoekers dienst zeer gespannen en trad na zijn terugkeer geen verbetering op . Volgens de rechtspraak van het Hof moet de overplaatsing van een ambtenaar om een einde te maken aan een interne situatie die onhoudbaar is geworden, worden geacht te hebben plaatsgevonden om redenen van dienstbelang ( zie inzonderheid het arrest van 10.7.1975, gevoegde zaken 4/74 en 30/74, Scuppa, Jurispr . 1975, blz . 919 ). In casu kon de administratie er terecht van uitgaan, dat het dienstbelang vergde dat verzoeker uit de betrokken afdeling werd verwijderd .
23 Een besluit tot herplaatsing van een ambtenaar, dat diens onvrijwillige verhuizing van Brussel naar Luxemburg impliceert, dient nochtans met de nodige zorgvuldigheid te worden genomen; inzonderheid moet rekening worden gehouden met het persoonlijk belang van de betrokken ambtenaar . De Commissie heeft verzoeker laten kiezen tussen een post te Zaventem en de post te Luxemburg, doch verzoeker heeft de directeur-generaal Personeelszaken en algemeen beheer nooit zijn standpunt kenbaar gemaakt . In die omstandigheden kan de administratie niet worden verweten dat zij niet de nodige zorgvuldigheid aan de dag zou hebben gelegd .
24 Uit het voorgaande volgt, dat het besluit tot herplaatsing van verzoeker werd genomen in het belang van de dienst, alsmede dat het beginsel van de gelijkwaardigheid van de ambten en de zorgplicht van de administratie tegenover haar ambtenaren werden geëerbiedigd . Een dergelijk besluit kan niet worden aangemerkt als een verkapte tuchtmaatregel . Verzoeker heeft overigens geen enkele omstandigheid of feit aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat er enig verband tussen zijn nieuwe tewerkstelling en een eerder tegen hem ingeleide tuchtprocedure zou bestaan .
25 Verzoeker betoogt verder, dat het bestreden besluit niet met redenen is omkleed .
26 Een tegen de wil van de ambtenaar genomen overplaatsingsbesluit is een bezwarend besluit in de zin van artikel 25 Ambtenarenstatuut en moet derhalve met redenen zijn omkleed . Volgens vaste rechtspraak van het Hof ( zie inzonderheid het arrest van 29.10.1981, zaak 125/80, Arning, Jurispr . 1981, blz . 2539 ) is een besluit voldoende gemotiveerd, wanneer de bestreden handeling heeft plaatgevonden binnen een context die de betrokken ambtenaar bekend is, zodat hij de strekking van de hem betreffende maatregel kan begrijpen .
27 Vaststaat, dat in casu voor het bestreden besluit is genomen, gesprekken hebben plaatsgevonden, waarin de directeur-generaal Personeelszaken en algemeen beheer verzoeker de situatie en de redenen voor de voorgenomen nieuwe tewerkstelling heeft uiteengezet .
28 Ten slotte voert verzoeker aan, dat het bestreden besluit afbreuk doet aan het recht van vakvereniging, daar hij zijn vakbondsmandaat te Brussel niet langer naar behoren kan uitoefenen . De Commissie zou inzonderheid in strijd met artikel 24 bis Ambtenarenstatuut en artikel 13 van de overeenkomst van 20 september 1974 betreffende de betrekkingen tussen de Commissie en de vakbonds - en beroepsorganisaties hebben gehandeld .
29 Krachtens artikel 24 bis Ambtenarenstatuut hebben de ambtenaren het recht van vereniging; zij kunnen lid zijn van vak - of beroepsorganisaties van Europese ambtenaren . Volgens artikel 13 van voornoemde overeenkomst mag
" het lid zijn van een vakbonds - of beroepsorganisatie, het deelnemen aan activiteiten van de vakbonden of het vervullen van een functie in een vakbond ... op geen enkele wijze of uit welke hoofde dan ook nadelig zijn voor de beroepssituatie of het verloop van de loopbaan van de betrokkene ".
30 Verzoeker heeft geen enkel gegeven aangevoerd dat aannemelijk zou kunnen maken, dat de door hem aan artikel 24 bis ontleende rechten door zijn nieuwe tewerkstelling zijn geschaad, of dat het betrokken besluit is genomen wegens zijn vakbondsaktiviteiten .
31 Uit het voorgaande volgt, dat beide beroepen moeten worden verworpen .
Kosten
32 Volgens artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering blijven in beroepen van ambtenaren de kosten door de instellingen gemaakt, te haren laste, onverminderd het bepaalde in artikel 69, pargraaf 3, tweede alinea, betreffende de kosten die naar het oordeel van het Hof nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt .
33 In zaak C-116/88 heeft de Commissie het Hof gevraagd, laatstgenoemde bepaling toe te passen . Haars inziens is een beroep tot nietigverklaring van een besluit dat geen effect meer sorteert, nodeloos ingesteld, omdat de verzoeker geen baat zou kunnen hebben bij een eventuele nietigverklaring . Om de hiervoor, inzonderheid met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep uiteengezette redenen zijn er geen termen om aan dit verzoek te voldoen .
HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde Kamer ),
rechtdoende :
1 ) Verwerpt het beroep .
2 ) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen .