EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0070(01)

Arrest van het Hof van 4 oktober 1991.
Europees Parlement tegen Raad van de Europese Gemeenschappen.
Radioactieve besmetting van levensmiddelen.
Zaak C-70/88.

Jurisprudentie 1991 I-04529

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:373

61988J0070(01)

ARREST VAN HET HOF VAN 4 OKTOBER 1991. - EUROPEES PARLEMENT TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - RADIOACTIEVE BESMETTING VAN VOEDINGSMIDDELEN. - ZAAK 70/88.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-04529
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00405
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00423


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Handelingen van de instellingen - Keuze van rechtsgrondslag - Criteria

2. EGA - Bescherming van gezondheid - Veiligheidsnormen voor bescherming van bevolking en werknemers - Vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders - Verhandelingsverbod voor besmette levensmiddelen - Rechtsgrondslag - Artikel 31 EGA-Verdrag

(EEG-Verdrag, art. 100 A; EGA-Verdrag, art. 31; Verordening nr. 3954/87 van de Raad)

Samenvatting


1. In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap mag de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling niet alleen afhangen van de opvatting van een instelling omtrent het nagestreefde doel, maar moet zij berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de betrokken handeling.

2. Verordening nr. 3954/87 beoogt de toepassing van uniforme veiligheidsnormen voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werknemers, zoals voorzien in artikel 2, sub b, EGA-Verdrag. Zij stelt maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders vast en verplicht de Commissie, in het geval van nucleaire ongevallen of ander stralingsgevaar en indien de omstandigheden dat vereisen, een verordening vast te stellen waardoor die maximaal toelaatbare niveaus van toepassing worden verklaard. Daar zij tot doel heeft, de bevolking te beschermen tegen de gevaren van radioactief besmette levensmiddelen en diervoeders, kon zij op grondslag van artikel 31 EGA-Verdrag worden vastgesteld.

De omstandigheid dat zij tevens het op de markt brengen verbiedt van levensmiddelen en diervoeders waarbij de radioactieve besmetting de maximaal toelaatbare niveaus overschrijdt, dwingt er niet toe, ook artikel 100 A EEG-Verdrag als rechtsgrondslag te vermelden. Daar dat verhandelingsverbod slechts een voorwaarde is voor een doeltreffende toepassing van de maximaal toelaatbare niveaus, is de harmonisatie van de voorwaarden van het vrije goederenverkeer binnen de Gemeenschap slechts een bijkomstig gevolg van de verordening, in zoverre daardoor wordt voorkomen dat de afzonderlijke Lid-Staten eenzijdige nationale maatregelen treffen.

Partijen


In zaak C-70/88,

Europees Parlement, aanvankelijk vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseur F. Pasetti Bombardella en vervolgens door zijn juridisch adviseur J. Campinos, als gemachtigden, bijgestaan door C. Pennera en J. Schoo, leden van de juridische dienst van het Europees Parlement, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij zijn secretariaat-generaal, Kirchberg,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door R. Fornasier, directeur-generaal van zijn juridische dienst, en B. Schloh, juridisch adviseur, als gemachtigden, vervolgens uitsluitend door B. Schloh, juridisch adviseur, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij X. Herlin, directeur juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

verweerder,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Gensmantel, vervolgens door R. Caudwell van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk, Boulevard Roosevelt 14,

en door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur M. van Ackere-Pietri en J. Grunwald, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

interveniënten,

betreffende, in de huidige stand van de procedure, het onderzoek ten gronde van een krachtens de artikelen 173 EEG-Verdrag en 146 EGA-Verdrag ingesteld beroep tot nietigverklaring van verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad van 22 december 1987 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (PB 1987, L 371, blz. 11),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, T. F. O' Higgins, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Díez de Velasco, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: W. Van Gerven

griffier: J.-G. Giraud

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 7 mei 1991, waar het Europees Parlement was vertegenwoordigd door J. Campinos, J. Schoo, C. Pennera en D. H. Scheuing als gemachtigden, de Raad door B. Schloh als gemachtigde, de Commissie door J. Gruenwald als gemachtigde, en het Verenigd Koninkrijk door G. Barling, Barrister, als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 juni 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij op 4 maart 1988 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft het Europees Parlement krachtens de artikelen 146 EGA-Verdrag en 173 EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad van 22 december 1987 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (PB 1987, L 371, blz. 11).

2 Deze op artikel 31 EGA-Verdrag gebaseerde verordening bepaalt de procedure tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders die op de markt mogen worden gebracht na een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar dat tot significante besmetting van die levensmiddelen of diervoeders leidt of kan leiden. Levensmiddelen en diervoeders waarbij de besmetting de maximaal toelaatbare niveaus, vastgelegd bij een overeenkomstig de bepalingen van de bestreden verordening vastgestelde verordening, overschrijdt, mogen niet op de markt worden gebracht.

3 Bij tussenarrest van 22 mei 1990 (zaak C-70/88, Parlement/Raad, Jurispr. 1990, blz. I-2041) heeft het Hof de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid verworpen en de voortzetting van de procedure ten gronde gelast. In dat arrest stelde het Hof kort samengevat vast, dat een beroep van het Parlement tot nietigverklaring van een handeling van de Raad of de Commissie ontvankelijk is, mits het strekt tot waarborging van zijn prerogatieven en enkel berust op middelen die aan schending van die prerogatieven zijn ontleend (r.o. 27).

4 Tot staving van zijn beroep voert het Parlement drie nietigheidsmiddelen aan. Het eerste middel is ontleend aan verkeerde keuze van de rechtsgrondslag van de bestreden verordening, het tweede en het derde aan verkeerde keuze van de rechtsvorm van de bestreden handeling respectievelijk aan het feit dat de Raad in die handeling heeft verzuimd uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie te delegeren.

5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

Het eerste middel

6 In de eerste plaats stelt het Parlement, zakelijk weergegeven, dat de bestreden verordening ten onrechte op artikel 31 EGA-Verdrag is gebaseerd. De correcte rechtsgrondslag zou artikel 100 A EEG-Verdrag zijn geweest, eventueel te zamen met artikel 31 EGA-Verdrag.

7 Vooraf zij eraan herinnerd dat, zoals het Hof in zijn vorengenoemd tussenarrest heeft gepreciseerd (r.o. 28 tot en met 31), het Parlement met zijn betoog dat de bestreden verordening, die gebaseerd is op artikel 31 EGA-Verdrag dat slechts voorziet in raadpleging van het Parlement, gebaseerd had moeten zijn op artikel 100 A EEG-Verdrag, dat toepassing van de procedure van samenwerking met het Parlement vereist, in wezen stelt, dat door de keuze van de rechtsgrondslag inbreuk is gemaakt op zijn prerogatieven. In zoverre is het beroep dus ontvankelijk.

8 Derhalve moet worden onderzocht, of de bestreden verordening op basis van artikel 31 EGA-Verdrag mocht worden vastgesteld.

9 Het is vaste rechtspraak, dat in het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling niet alleen mag afhangen van de opvatting van een instelling omtrent het nagestreefde doel, maar moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling (zie laatstelijk arrest van 11 juni 1991, C-300/89, Commissie/Raad, Jurispr. 1991, blz. I-2867, r.o. 10).

10 Wat het doel van verordening nr. 3954/87 betreft, beoogt deze blijkens de eerste overweging van haar considerans de toepassing van uniforme veiligheidsnormen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werknemers, zoals voorzien in artikel 2, sub b, EGA-Verdrag. In de vijfde overweging wordt voorts gesproken van de noodzaak "een systeem in te stellen waarbij de Gemeenschap bij een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar dat een significante radioactieve besmetting van levensmiddelen of diervoeders tot gevolg heeft of kan hebben, in staat is om ter bescherming van de bevolking maximaal toelaatbare niveaus voor de radioactieve besmetting vast te stellen".

11 Wat haar inhoud betreft, legt de verordening in haar bijlage maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders vast. Wanneer de Commissie officiële informatie heeft ontvangen over nucleaire ongevallen of ander stralingsgevaar, waaruit blijkt dat genoemde niveaus zullen worden bereikt of zijn bereikt, dient zij, indien de omstandigheden dat vereisen, onmiddellijk een verordening vast te stellen waardoor die maximaal toelaatbare niveaus van toepassing worden verklaard (artikel 2). De bepalingen van de verordening van de Commissie moeten binnen drie maanden worden gewijzigd of bekrachtigd door een verordening van de Raad (artikel 3). De verordening regelt voorts de procedure voor de herziening of aanvulling van de maximaal toelaatbare niveaus (artikel 5).

12 Naar haar doel en inhoud, zoals blijkende uit haar bewoordingen zelf, strekt de verordening er derhalve toe, de bevolking te beschermen tegen de gevaren van radioactief besmette levensmiddelen en diervoeders.

13 Het Parlement betoogt evenwel, dat het in de artikelen 30 en volgende EGA-Verdrag niet gaat om zogenoemde "secundaire" straling, dat wil zeggen straling afkomstig van besmette produkten, en dat die artikelen bovendien uitsluitend de bescherming van rechtstreeks bij de nucleaire industrie betrokken personen op het oog hebben.

14 Deze restrictieve uitlegging vindt geen enkele steun in de teksten en kan derhalve niet worden aanvaard. Genoemde artikelen beogen juist een coherente en doeltreffende gezondheidsbescherming van de bevolking tegen de gevaren van ioniserende straling, ongeacht de bron van die straling en de categorieën personen die eraan zijn blootgesteld.

15 Verder moet nog worden onderzocht of verordening nr. 3954/87, zoals het Parlement subsidiair stelt, niet tevens op artikel 100 A EEG-Verdrag gebaseerd had moeten worden, omdat zij niet slechts betrekking heeft op de bescherming van de bevolking tegen ioniserende straling, maar ook op de totstandbrenging en werking van de interne markt in de zin van artikel 8 A EEG-Verdrag.

16 Het is juist, dat de betrokken verordening in artikel 6, lid 1, het op de markt brengen verbiedt van levensmiddelen en diervoeders waarbij de radioactieve besmetting de door de Gemeenschap vastgelegde maximaal toelaatbare niveaus overschrijdt, en dat volgens de elfde overweging van de considerans "de vaststelling van een verordening waarbij maximaal toelaatbare niveaus van toepassing worden verklaard, tevens de eenheid van de gemeenschappelijke markt zou bewaren en verleggingen van het handelsverkeer in de Gemeenschap zou voorkomen".

17 Anders dan het Parlement meent, rechtvaardigt dit echter niet de conclusie, dat de bestreden verordening tevens het karakter van een harmonisatiemaatregel in de zin van artikel 100 A EEG-Verdrag heeft. Het in artikel 6, lid 1, neergelegde verhandelingsverbod is immers slechts een voorwaarde voor een doeltreffende toepassing van de maximaal toelaatbare niveaus. Harmonisatie van de voorwaarden van het vrije goederenverkeer binnen de Gemeenschap is dus slechts een bijkomstig gevolg van de verordening, in zoverre zij door vaststelling van uniforme beschermingsmaatregelen voorkomt dat er voor het handelsverkeer van radioactief besmette levensmiddelen en diervoeders eenzijdige nationale maatregelen worden getroffen.

18 Uit het voorgaande volgt, dat de bestreden verordening geldig is vastgesteld op de grondslag van artikel 31 EGA-Verdrag alleen. Het middel inhoudende dat de verkeerde rechtsgrondslag is gekozen, moet derhalve worden afgewezen.

Het tweede en het derde middel

19 In zijn tweede en derde middel verwijt het Parlement de Raad, een verordening te hebben vastgesteld terwijl artikel 31 EGA-Verdrag enkel de vaststelling van een richtlijn mogelijk maakt, en in de bestreden handeling te hebben verzuimd uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie te delegeren.

20 Dienaangaande kan worden volstaan met vast te stellen, dat het Parlement tot staving van deze middelen niets aanvoert waaruit een schending van zijn prerogatieven zou kunnen blijken. Deze middelen moeten derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

21 Waar het Parlement op alle punten in het ongelijk is gesteld, dient het beroep te worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

22 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Daar het Parlement in het ongelijk is gesteld, dient het te worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen die van de partijen die aan de zijde van de Raad hebben geïntervenieerd.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst het Europees Parlement in de kosten, daaronder begrepen die van interveniënten.

Top