EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CJ0302

Arrest van het Hof van 27 september 1988.
Europees Parlement tegen Raad van de Europese Gemeenschappen.
Bevoegdheid van het Europees Parlement om een beroep tot nietigverklaring in te stellen.
Zaak 302/87.

Jurisprudentie 1988 -05615

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:461

61987J0302

ARREST VAN HET HOF VAN 27 SEPTEMBER 1988. - EUROPEES PARLEMENT TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - BEVOEGDHEID VAN HET EUROPEES PARLEMENT OM EEN BEROEP TOT NIETIGVERKLARING IN TE STELLEN. - ZAAK 302/87.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 05615
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00739
Finse bijz. uitgave bladzijde 00589


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Zaak 302/87

Europees Parlement

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen

"Bevoegdheid van het Europees Parlement om een beroep

tot nietigverklaring in te stellen"

Rapport ter terechtzitting 0000

Conclusie van advocaat-generaal M . Darmon van 26 mei 1988 0000

Arrest van het Hof van 27 september 1988 0000

Samenvatting van het arrest

Beroep tot nietigverklaring - Recht van beroep, door artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag toegekend aan natuurlijke en rechtspersonen - Gebruik door Parlement - Uitgesloten

( EEG-Verdrag, artikelen 4 en 173, tweede alinea )

Beroep wegens nalaten - Recht van beroep van instellingen - Parlement - Geen verband met recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen

( EEG-Verdrag, artikelen 173, eerste alinea, en 175, eerste alinea )

Beroep wegens nalaten - Ingebrekestelling van instelling - Uitdrukkelijke weigering om op te treden, waardoor nalaten voortduurt - Ontvankelijkheid van beroep

( EEG-Verdrag, artikel 175 )

Procedure - Interventie - Aan Parlement toegekend recht - Geen verband met recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen

( EEG-Verdrag, artikel 173, eerste alinea; 's Hofs EEG-Statuut, artikel 37 )

Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handelingen - Handelingen van Parlement die jegens derden rechtsgevolgen in het leven beogen te roepen - Geen gevolgen voor recht van Parlement om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen handelingen van andere instellingen

( EGKS-Verdrag, artikelen 33 en 38; EEG-Verdrag, artikel 173, eerste alinea )

Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handelingen - Handelingen van Parlement die jegens derden rechtsgevolgen in het leven beogen te roepen - Constatering door voorzitter van Parlement dat begroting definitief is vastgesteld - Geen gevolgen voor recht van Parlement om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen handelingen van andere instellingen

( EEG-Verdrag, artikelen 173, eerste alinea, en 203 )

Beroep tot nietigverklaring - Recht van beroep van Parlement - Neen

( EEG-Verdrag, artikel 173, eerste alinea )

Samenvatting


Aan het Parlement kan niet de bevoegdheid worden toegekend om beroep krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag in te stellen .

In artikel 173 worden namelijk tegenover elkaar gesteld het beroepsrecht van de instellingen, dat in de eerste alinea is geregeld, en het beroepsrecht van particulieren, natuurlijke of rechtspersonen, dat in de tweede alinea is uitgewerkt . Het Parlement, dat een der in artikel 4 EEG-Verdrag genoemde instellingen is, is geen rechtspersoon .

Het stelsel van artikel 173, tweede alinea, zou overigens hoe dan ook niet geschikt zijn voor een beroep tot nietigverklaring van het Parlement . De in artikel 173, tweede alinea, bedoelde verzoekers moeten namelijk rechtstreeks en individueel worden geraakt door de inhoud van de bestreden handeling . Het is echter niet de inhoud van de handeling, die voor het Parlement bezwarend zou kunnen zijn, maar de niet-naleving van procedureregels die zijn medewerking voorschrijven . Bovendien ziet artikel 173, tweede alinea, slechts op een beperkte categorie handelingen, namelijk handelingen van individuele aard, terwijl het Parlement juist wil bereiken dat hem een beroepsrecht tegen handelingen van algemene aard wordt toegekend .

Blijkens de tekst van artikel 175, eerste alinea, EEG-Verdrag heeft het Parlement het recht om een verzuim tot handelen van de Raad of de Commissie te doen vaststellen door het Hof en zodoende een einde te maken aan een verlamming van de besluitvormingsmechanismen, die het Parlement zou kunnen beletten zijn bevoegdheden uit te oefenen . Uit dit recht om een nalaten te doen vaststellen, volgt niet, dat het Parlement de bevoegdheid zou moeten worden verleend om een beroep tot nietigverklaring in te stellen .

Er bestaat geen noodzakelijk verband tussen het beroep tot nietigverklaring en het beroep wegens nalaten . Dit blijkt uit het feit, dat het beroep wegens nalaten het Parlement de mogelijkheid biedt om de aanvaarding van handelingen te bereiken, waartegen niet steeds een beroep tot nietigverklaring openstaat . Zo kan het Parlement, zolang de Raad nog geen ontwerp-begroting heeft voorgelegd, een uitspraak van het Hof verkrijgen, waarin het nalaten van de Raad wordt vastgesteld, terwijl tegen de ontwerp-begroting als voorbereidende handeling geen beroep krachtens artikel 173 zou kunnen worden ingesteld .

Tegen een weigering tot handelen, nadat de Raad of de Commissie op grond van artikel 175 EEG-Verdrag tot handelen is uitgenodigd, hoe uitdrukkelijk die weigering ook moge zijn, kan op grond van genoemd artikel worden opgekomen voor het Hof, aangezien die weigering geen einde maakt aan het nalaten .

Uit het in artikel 37 van 's Hofs Statuut-EEG aan het Parlement toegekende recht om zich te voegen in bij het Hof aanhangige geschillen, volgt niet, dat het ook de bevoegdheid zou moeten worden verleend om een beroep tot nietigverklaring in te stellen .

Er bestaat namelijk niet een noodzakelijk verband tussen het recht van voeging en de mogelijkheid een beroep in te stellen . Enerzijds behoeven volgens artikel 37, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG particulieren alleen een "belang bij de beslissing van een voor het Hof aanhangig rechtsgeding" aannemelijk te maken ten einde zich te kunnen voegen, terwijl voor de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring van particulieren is vereist, dat de handeling waarvan zij nietigverklaring vorderen, tot hen is gericht of althans dat zij er rechtstreeks en individueel door worden geraakt . Anderzijds kan het Europees Parlement zich krachtens artikel 37, eerste alinea, bij voorbeeld voegen in niet-nakomingsprocedures tegen Lid-Staten, terwijl het recht om deze procedure bij het Hof aanhangig te maken, is voorbehouden aan de Commissie en de Lid-Staten .

Hoewel tegen handelingen van het Parlement die rechtsgevolgen jegens derden hebben, overeenkomstig het systeem van het Verdrag, dat ten doel heeft een volledig stelsel van rechtsbescherming in te richten tegen handelingen van de gemeenschapsinstellingen die rechtsgevolgen kunnen teweegbrengen, beroep tot nietigverklaring moet kunnen worden ingesteld, brengt dit niet mee dat het Parlement de bevoegdheid heeft gekregen zelf een rechtstreeks beroep in te stellen tegen handelingen van de Raad of de Commissie .

Bij vergelijking van artikel 38 met artikel 33 EGKS-Verdrag blijkt namelijk, dat het Parlement in het stelsel van de Verdragen, daar waar zijn handelingen aan wettigheidscontrole zijn onderworpen, niet de bevoegdheid heeft gekregen zelf een rechtstreeks beroep in te stellen tegen handelingen van de andere instellingen .

De in artikel 203 EEG-Verdrag beschreven begrotingsprocedure wordt gekenmerkt door een reeks voorbereidende handelingen die worden verricht door de twee instellingen die de begrotingsautoriteit vormen en die bijdragen tot de opstelling van de begroting . De begroting krijgt namelijk haar juridisch bindend karakter pas aan het eind van de procedure, namelijk wanneer de voorzitter van het Parlement, in zijn hoedanigheid van orgaan van deze instelling, constateert dat de begroting is vastgesteld .

Hieruit volgt, dat op het vlak van de goedkeuring van de begroting de enige handeling die kan worden nietig verklaard, afkomstig is van een orgaan van het Parlement en derhalve als een handeling van deze instelling zelf moet worden beschouwd . Het Parlement kan zich dus niet beroepen op de budgettaire bevoegdheden als argument voor erkenning van zijn recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen handelingen van de Commissie en de Raad .

Bij de huidige stand van de toepasselijke bepalingen kan het Hof het Parlement niet de bevoegdheid toekennen om beroep tot nietigverklaring in te stellen .

Partijen


In zaak 302/87,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door F . Pasetti Bombardella, juridisch adviseur van het Europees Parlement, bijgestaan door C . Pennera en J . Schoo, beiden lid van de juridische dienst van het Europees Parlement, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, Kirchberg,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A . A . Dashwood, F . Van Craeyenest en B . Laloux, respectievelijk directeur, hoofdadministrateur en lid van de

juridische dienst van de Raad, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J . Kaeser, directeur van de juridische dienst van de Europese Investeringsbank, 100, boulevard Konrad-Adenauer,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : Mackenzie Stuart, president, G . Bosco, O . Due, J . C . Moitinho de Almeida en G . C . Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten; T . Koopmans, U Everling, K . Bahlmann, Y Galmot, C . N . Kakouris, R . Joliet, T . F . O' Higgins en F . A . Schockweiler, rechters,

advocaat-generaal : M . Darmon

griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 24 maart 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 mei 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 2 oktober 1987, heeft het Europees Parlement krachtens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( PB 1987, L 197, blz . 33 ).

2 In dit besluit, dat is gebaseerd op artikel 145 EEG-Verdrag zoals gewijzigd bij artikel 10 van de Europese Akte, stelde de Raad de voorwaarden vast die hij kan verbinden aan de uitoefening van de bevoegdheden die hij aan de Commissie verleent ter uitvoering van de door hem gestelde regels, alsmede de bepalingen inzake de samenstelling, de werkwijze en de taak van de comité' s van vertegenwoordigers van de Lid-Staten, waardoor de Commissie wordt bijgestaan .

3 De Raad heeft krachtens artikel 91, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en het Hof gevraagd, op deze exceptie uitspraak te doen zonder op de zaak ten principale in te gaan .

4 Tot staving van deze exceptie voert de Raad aan, dat artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag niet uitdrukkelijk bepaalt, dat het Europees Parlement een beroep tot nietigverklaring kan instellen . De bevoegdheid daartoe kan het ook niet worden toegekend op grond van het argument, dat de samenhang tussen de rechtsgangen moet worden gewaarborgd . De voeging en het beroep wegens nalaten, die het Europees Parlement volgens de rechtspraak van het Hof ter beschikking staan ( arresten van 29 oktober 1980 in zaak 138/79, Roquette Frères, Jurispr . 1980, blz . 3333, en in zaak 139/79, Maïzena GmbH, ibid ., blz . 3393, alsook van 22 mei 1985, zaak 13/83, Europees Parlement/Raad, "Gemeenschappelijk vervoerbeleid", Jurispr . 1985, blz . 1513 ), zouden losstaan van het beroep tot nietigverklaring .

5 De Raad betoogt voorts, dat noch uit het arrest van 23 april 1986 ( zaak 294/83, Les Verts/Parlement, Jurispr . 1986, blz . 1339 ), noch uit het arrest van 3 juli 1986 ( zaak 34/86, Raad/Europees Parlement, "Begrotingsprocedure", Jurispr . 1986, blz . 2155 ) kan worden afgeleid, dat het Hof het Europees Parlement stilzwijgend de bevoegdheid tot het instellen van een beroep tot nietigverklaring heeft toegekend . Het reeds geciteerde arrest van 23 april 1986 (" Les Verts ") is gebaseerd op de noodzaak een rechtsbescherming te waarborgen tegen alle handelingen die rechtsgevolgen jegens derden kunnen teweegbrengen, ongeacht welke instelling de handelingen heeft verricht . Hieruit kan niet worden afgeleid, dat er een parallellisme tussen de passieve en de actieve deelneming van het Parlement aan geschillen over de wettigheid zou moeten bestaan . Dit parallellisme kan ook niet worden afgeleid uit voornoemd arrest van 3 juli 1986 (" Begrotingsprocedure "), aangezien alle handelingen die de Raad in het kader van de begrotingsprocedure verricht, in ieder geval slechts een voorbereidend karakter hebben .

6 Het Hof heeft op 20 januari 1988 besloten eerst uitspraak te doen op de exceptie .

7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hieronder slechts weergegeven, voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

8 Vooraf moet worden opgemerkt, dat partijen de discussie terecht in het kader van artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag hebben geplaatst .

9 In artikel 173 worden namelijk tegenover elkaar gesteld het beroepsrecht van de instellingen, dat in de eerste alinea is geregeld, en het beroepsrecht van particulieren, natuurlijke of rechtspersonen, dat in de tweede alinea is uitgewerkt . Het Europees Parlement, dat een der in artikel 4 EEG-Verdrag genoemde instellingen is, is geen rechtspersoon .

10 Het stelsel van artikel 173, tweede alinea, zou overigens hoe dan ook niet geschikt zijn voor een beroep tot nietigverklaring van het Europees Parlement . De in artikel 173, tweede alinea, bedoelde verzoekers moeten namelijk rechtstreeks en individueel worden geraakt door de inhoud van de bestreden handeling . Het is echter niet de inhoud van de handeling, die voor het Europees Parlement bezwarend zou kunnen zijn, maar de niet-naleving van procedureregels die zijn medewerking voorschrijven . Bovendien ziet artikel 173, tweede alinea, slechts op een beperkte categorie handelingen, namelijk handelingen van individuele aard, terwijl het Parlement juist wil bereiken dat hem een beroepsrecht tegen handelingen van algemene aard wordt toegekend .

11 Derhalve moet worden onderzocht, of artikel 173, eerste alinea, kan worden uitgelegd in die zin, dat het Europees Parlement de bevoegdheid kan worden toegekend om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen handelingen van de Raad of de Commissie .

12 Blijkens de artikelen 143 en 144 EEG-Verdrag heeft het Europees Parlement de bevoegdheid, politieke controle uit te oefenen op de Commissie die krachtens artikel 155 EEG-Verdrag toeziet "op de toepassing zowel van de bepalingen van dit Verdrag als van de bepalingen welke de instellingen krachtens dit Verdrag vaststellen", en de Commissie zo nodig tot aftreden te dwingen, wanneer zij zich niet naar behoren van deze taak kwijt . Het Europees Parlement oefent voorts politieke controle uit door middel van de beraadslagingen die het kan houden over algemene of bijzondere vraagstukken, en die het de mogelijkheid bieden, moties aan te nemen over het beleid van de Raad of de Commissie .

13 Bovendien is het Europees Parlement los van de budgettaire bevoegdheden die het respectievelijk bij de Verdragen van Luxemburg van 22 april 1970 en van Brussel van 22 juli 1975 zijn toegekend, en ook los van het bij de Europese Akte toegekende medebeslissingsrecht op het gebied van toetreding en associatieovereenkomsten, in staat invloed uit te oefenen op de inhoud van de door de Raad vastgestelde normatieve regelingen, hetzij door het uitbrengen van adviezen in het kader van de consultatieprocedure, hetzij door het bepalen van een standpunt in het kader van de samenwerkingsprocedure .

14 Opmerking verdient, dat het Europees Parlement blijkens de tekst van artikel 175, eerste alinea, EEG-Verdrag het recht heeft om een verzuim tot handelen van de Raad of de Commissie te laten vaststellen door het Hof en zodoende een einde te maken aan een verlamming van de besluitvormingsmechanismen, die het Parlement zou kunnen beletten zijn bevoegdheden uit te oefenen . Voorts beschikt het Europees Parlement ook over de mogelijkheid, zijn stem voor het Hof te laten horen door zich te voegen in aan het Hof voorgelegde geschillen, zoals blijkt uit artikel 37 van 's Hofs Statuut .

15 Uit dit recht om een nalaten vast te stellen en zich te voegen in bij het Hof aanhangige geschillen volgt, anders dan het Europees Parlement stelt, niet, dat het ook de bevoegdheid zou moeten worden verleend om een beroep tot nietigverklaring in te stellen .

16 Er bestaat geen noodzakelijk verband tussen het beroep tot nietigverklaring en het beroep wegens nalaten . Dit blijkt uit het feit, dat het Europees Parlement met een beroep wegens nalaten de aanvaarding van handelingen kan bereiken, waartegen niet steeds een beroep tot nietigverklaring openstaat . Zo blijkt uit het arrest van 12 juli 1988 ( zaak 377/87, Europees Parlement/Raad, Jurispr . 1988, blz . 0000 ), dat het Europees Parlement, zolang de Raad nog geen ontwerp-begroting heeft voorgelegd, een uitspraak van het Hof kan verkrijgen, waarin het nalaten van de Raad wordt vastgesteld, terwijl tegen de ontwerp-begroting als voorbereidende handeling geen beroep krachtens artikel 173 zou kunnen worden ingesteld .

17 Voorts is betoogd, dat zonder de bevoegdheid een beroep tot nietigverklaring in te stellen, het Europees Parlement niet in staat zou zijn, ingeval het de Raad of de Commissie op grond van artikel 175 tot handelen uitnodigde en deze instellingen dit uitdrukkelijk zouden weigeren, tegen die weigering op te treden . Dit argument berust echter op een onjuist uitgangspunt . Tegen een weigering tot handelen, hoe uitdrukkelijk die weigering ook moge zijn, kan op grond van artikel 175 worden opgekomen voor het Hof, aangezien die weigering geen einde maakt aan het nalaten .

18 Evenmin bestaat er een noodzakelijk verband tussen het recht van voeging en de mogelijkheid een beroep in te stellen . Enerzijds behoeven volgens artikel 37, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EEG particulieren alleen een "belang bij de beslissing van een voor het Hof aanhangig rechtsgeding" aannemelijk te maken ten einde zich te kunnen voegen, terwijl voor de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring van particulieren is vereist, dat de handeling waarvan zij nietigverklaring vorderen, tot hen is gericht of althans dat zij er rechtstreeks en individueel door worden geraakt . Anderzijds kan het Europees Parlement zich krachtens artikel 37, eerste alinea, bij voorbeeld voegen in niet-nakomingsprocedures tegen Lid-Staten, terwijl het recht om deze procedure bij het Hof aanhangig te maken, is voorbehouden aan de Commissie en de Lid-Staten .

19 Het Europees Parlement betoogt voorts, dat artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag, uitdrukking geeft aan een beginsel van gelijkheid van de uitdrukkelijk daarin genoemde instellingen in die zin, dat elk daarvan beroep kan instellen tegen handelingen van de andere instellingen en dat omgekeerd haar eigen handelingen door de andere instellingen ter beoordeling aan het Hof kunnen worden voorgelegd . Waar het Hof heeft beslist, dat tegen handelingen van het Europees Parlement die rechtsgevolgen kunnen teweegbrengen, beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld, zou het, ten einde het institutionele evenwicht te handhaven, moeten bepalen dat het Parlement bevoegd is beroep in te stellen tegen de handelingen van de Raad en de Commissie .

20 Dienaangaande moet erop worden gewezen, dat het Hof in het reeds geciteerde arrest van 23 april 1986 (" Les Verts ") de mogelijkheid van een beroep tot nietigverklaring tegen handelingen van het Europees Parlement die rechtsgevolgen jegens derden hebben, heeft aanvaard, omdat een uitlegging die die handelingen had uitgesloten van het bereik van dit rechtsmiddel, zou hebben geleid tot een resultaat dat in strijd is met het systeem van het Verdrag, dat ten doel heeft een sluitend stelsel van rechtsbescherming in te stellen tegen handelingen van de gemeenschapsinstellingen die rechtsgevolgen kunnen teweegbrengen .

21 Bij vergelijking van artikel 38 EGKS-Verdrag, waarnaar het Hof in het arrest "Les Verts" uitdrukkelijk heeft verwezen, met artikel 33 EGKS-Verdrag blijkt echter, dat het Europees Parlement in het stelsel van de Verdragen, daar waar zijn handelingen aan wettigheidscontrole zijn onderworpen, niet de bevoegdheid heeft gekregen zelf een rechtstreeks beroep in te stellen tegen handelingen van de andere instellingen . Het argument van het Europees Parlement, dat er in gedingen over de wettigheid een parallellisme behoort te bestaan tussen de hoedanigheid van verweerder en die van verzoeker, moet derhalve worden afgewezen .

22 Het Europees Parlement betoogt voorts, dat het Hof in het reeds geciteerde arrest van 3 juli 1986 ( Raad/Parlement, "Begrotingsprocedure ") zijn bevoegdheid om beroep tot nietigverklaring in te stellen, stilzwijgend heeft erkend .

23 In dit verband moet worden opgemerkt, dat de in artikel 203, leden 4, 5 en 6, EEG-Verdrag beschreven begrotingsprocedure wordt gekenmerkt door opeenvolgende beraadslagingen van de twee instellingen die de begrotingsautoriteit vormen, waarbij elk van deze instellingen onder de in het Verdrag vastgestelde stemvoorwaarden kan reageren op de standpunten van de andere instelling . Deze beraadslagingen vormen voorbereidende handelingen die leiden tot de opstelling van de begroting . Zoals uit voormeld arrest van 3 juli 1986 ( Raad/Parlement, "Begrotingsprocedure ") blijkt, krijgt de begroting haar juridisch bindende karakter pas aan het einde van de procedure, namelijk wanneer de voorzitter van het Europees Parlement, in zijn hoedanigheid van orgaan van deze instelling, overeenkomstig artikel 203, lid 7, EEG-Verdrag constateert dat de begroting definitief is vastgesteld .

24 Hieruit volgt, dat op het vlak van de goedkeuring van de begroting de enige handeling die kan worden nietig verklaard, afkomstig is van een orgaan van het Europees Parlement en derhalve als een handeling van deze instelling zelf moet worden beschouwd . Het Europees Parlement kan zich dus niet beroepen op de budgettaire bevoegdheden die het in de reeds geciteerde Verdragen van Luxemburg en Brussel zijn toegekend en die overigens in casu niet in geding zijn, als argument voor erkenning van zijn recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen handelingen van de Commissie en de Raad .

25 Het Europees Parlement heeft nog gesteld, dat het zijn eigen prerogatieven niet tegenover de andere instellingen kan verdedigen, wanneer het geen beroep tot nietigverklaring kan instellen .

26 In dit verband moet worden opgemerkt, dat het Europees Parlement van meet af aan de bevoegdheid is verleend, met raadgevende stem aan het wetgevingsproces deel te nemen, doch niet het recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen . De prerogatieven van het Europees Parlement zijn uitgebreid bij de Europese Akte, die het Parlement een medebeslissingsrecht heeft toegekend ten aanzien van toetredingen en associatieovereenkomsten en voorts in bepaalde specifieke gevallen in een samenwerkingsprocedure voorziet, doch zonder dat wijziging is gebracht in artikel 173 EEG-Verdrag .

27 Naast de bovengenoemde, in artikel 175 EEG-Verdrag aan het Europees Parlement toegekende rechten, voorziet het Verdrag in de mogelijkheid, door de Raad verrichte handelingen die inbreuk maken op de prerogatieven van het Parlement, te laten toetsen door het Hof . Terwijl artikel 173, eerste alinea, voor alle Lid-Staten in algemene termen de mogelijkheid opent om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen dergelijke handelingen, belast artikel 155 EEG-Verdrag in het bijzonder de Commissie met de verantwoordelijkheid om toe te zien op de inachtneming van de prerogatieven van het Parlement en om ter zake eventueel beroep tot nietigverklaring in te stellen . Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan bovendien bij inbreuken op de prerogatieven van het Europees Parlement een beroep doen op schending van wezenlijke vormvoorschriften of schending van het Verdrag, ten einde nietigverklaring van de betrokken handeling te verkrijgen dan wel een incidentele verklaring op grond van artikel 184 EEG-Verdrag, dat deze handeling niet toepasselijk is . De onwettigheid van een handeling wegens inbreuk op de prerogatieven van het Europees Parlement kan eveneens worden ingeroepen voor de nationale rechter; in dat geval kan het Hof worden verzocht om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van de betrokken handeling .

28 Uit het voorgaande volgt, dat het Hof bij de huidige stand van de toepasselijke bepalingen het Europees Parlement niet de bevoegdheid kan toekennen om beroep tot nietigverklaring in te stellen .

29 De exceptie van niet-ontvankelijkheid dient derhalve te slagen en het beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

30 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd in de kosten worden verwezen . Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij in de kosten worden verwezen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende :

1 ) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk .

2 ) Verwijst het Europees Parlement in de kosten van het geding .

Top