This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61987CJ0301
Judgment of the Court of 14 February 1990. # French Republic v Commission of the European Communities. # State aid - Prior notification - Capital contributions, provision of loans at reduced rates of interest and reduction in social security charges. # Case C-301/87.
Arrest van het Hof van 14 februari 1990.
Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Steunmaatregelen van staten - Voorafgaande kennisgeving - Inbreng van kapitaal, leningen tegen verlaagde rente en vermindering van sociale lasten.
Zaak C-301/87.
Arrest van het Hof van 14 februari 1990.
Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Steunmaatregelen van staten - Voorafgaande kennisgeving - Inbreng van kapitaal, leningen tegen verlaagde rente en vermindering van sociale lasten.
Zaak C-301/87.
Jurisprudentie 1990 I-00307
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:67
ARREST VAN HET HOF VAN 14 FEBRUARI 1990. - FRANSE REPUBLIEK TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - STEUNMAATREGELEN VAN STATEN - VOORAFGAANDE KENNISGEVING - INBRENG VAN KAPITAAL, LENINGEN TEGEN VERLAAGDE RENTE EN VERMINDERING VAN SOCIALE LASTEN. - ZAAK 301/87.
Jurisprudentie 1990 bladzijde I-00307
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00303
Finse bijz. uitgave bladzijde 00319
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . Steunmaatregelen van Staten - Voorgenomen steunmaatregelen - Geen kennisgeving - Uitvoering vóór definitieve beschikking van Commissie - Bevoegdheid van Commissie om Lid-Staten bevelen te geven - Weigering om bevel op te volgen - Gevolgen
( EEG-Verdrag, artikel 93, leden 2 en 3 )
2 . Gemeenschapsrecht - Beginselen - Rechtszekerheid - Steunmaatregelen van Staten - Onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen door Commissie - Ongebruikelijke duur - Rechtvaardiging - Houding van betrokken Lid-Staat
( EEG-Verdrag, artikel 93 )
3 . Gemeenschapsrecht - Beginselen - Rechten van verdediging - Toepassing op door Commissie ingeleide administratieve procedures - Onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen - Draagwijdte
( EEG-Verdrag, artikel 93, lid 2 )
4 . Steunmaatregelen van Staten - Beschikking van Commissie waarin zij vaststelt dat niet-aangemelde steunmaatregel onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt - Motiveringsplicht - Draagwijdte
( EEG-Verdrag, artikel 93, lid 3, en 190 )
5 . Steunmaatregelen van Staten - Begrip - Door Lid-Staat aan onderneming verleende financiële steun - Beoordelingscriterium - Situatie van onderneming ten opzichte van particuliere kapitaalmarkten
( EEG-Verdrag, artikel 92 )
6 . Steunmaatregelen van Staten - Verbod - Afwijkingen - Steun die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Verwijzing naar communautair kader - Zodanige verandering van voorwaarden waaronder handelsverkeer plaatsvindt, dat gemeenschappelijk belang wordt geschaad
( EEG-Verdrag, artikel 92, lid 3, sub c )
1 . Terwijl de in artikel 93, lid 3, eerste volzin, EEG-Verdrag neergelegde verplichting tot aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen beoogt te verzekeren, dat de Commissie in het algemene belang van de Gemeenschap tijdig toezicht kan uitoefenen op elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen, beoogt het in artikel 93, lid 3, laatste volzin, voorziene uitvoeringsverbod te waarborgen, dat een steunregeling geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke tijd heeft gehad om het ontwerp nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden .
Wil dit systeem effectief zijn, dan moeten er conservatoire maatregelen kunnen worden genomen om schending van de regels van artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag tegen te gaan, en om de gerechtvaardigde belangen van de Lid-Staten veilig te stellen, moet er tegen die maatregelen beroep kunnen worden ingesteld . Wanneer de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel zonder voorafgaande aanmelding is ingevoerd of gewijzigd, beschikt zij derhalve over een bevoegdheid om de Lid-Staten bevelen te geven . Na de betrokken Lid-Staat in de gelegenheid te hebben gesteld, zijn opmerkingen te maken, kan zij hem middels een voorlopige beschikking - in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de steunmaatregel - gelasten, de betaling van de steun onmiddellijk op te schorten en de Commissie, binnen de door haar vastgestelde termijn, alle documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen die nodig zijn om de steunmaatregel te onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt . Zij beschikt over dezelfde bevoegdheid wanneer de steunmaatregel wél bij haar is aangemeld, maar de betrokken Lid-Staat, zonder de afloop van de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag af te wachten, de maatregel in strijd met het in artikel 93, lid 3, neergelegde verbod tot uitvoering brengt .
Wanneer de Lid-Staat het bevel van de Commissie om de gevraagde inlichtingen te verstrekken, volledig opvolgt, moet laatstgenoemde overeenkomstig de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag onderzoeken, of de steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt . Laat de Lid-Staat niettegenstaande het bevel van de Commissie evenwel na, de gevraagde inlichtingen te verstrekken, dan is de Commissie bevoegd de procedure te beëindigen en op basis van de haar ter beschikking staande gegevens vast te stellen, of de steunmaatregel al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt . In voorkomend geval kan in deze beschikking terugvordering van de reeds betaalde steun worden gelast .
Indien de Lid-Staat niettegenstaande het bevel van de Commissie de betaling van de steun niet opschort, is de Commissie gerechtigd deze verdragsschending, hangende het onderzoek ten gronde, rechtstreeks aan het Hof van Justitie voor te leggen . Gelet op de spoedeisendheid is een dergelijk beroep gerechtvaardigd, aangezien er een bevel is uitgevaardigd nadat de betrokken Lid-Staat in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen kenbaar te maken, en dus na een contradictoire precontentieuze procedure, zoals in geval van de in artikel 93, lid 2, tweede alinea, EEG-Verdrag voorziene beroepsgang, die niet meer dan een variant is van het beroep wegens niet-nakoming, specifiek aangepast aan de bijzondere problemen die steunmaatregelen van staten meebrengen voor de mededinging in de gemeenschappelijke markt .
2 . Wanneer de Commissie, nadat zij niet overeenkomstig artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag tijdig op de hoogte is gebracht om haar opmerkingen te maken over de voorgenomen steunmaatregelen en slechts onvolledige gegevens heeft ontvangen, zich een periode voor beraad en onderzoek gunt alvorens een Lid-Staat overeenkomstig artikel 93, lid 2, in gebreke te stellen, schendt zij het algemene rechtszekerheidsbeginsel niet . Haar kan evenmin woren verweten, vrij veel tijd te hebben laten verstrijken alvorens haar definitieve beschikking te geven, wanneer zij door de houding van de betrokken Lid-Staat slechts zeer laat over alle gegevens beschikte die nodig waren om de steunmaatregelen te onderzoeken op hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt .
3 . De eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure tegen een persoon, die tot een voor deze laatste nadelige handeling kan leiden, is te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij gebreke van enig specifiek voorschrift omtrent de te volgen procedure in acht moet worden genomen . Toegepast op het onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen door de Commissie brengt dit beginsel mee, dat de betrokken Lid-Staat in staat moet zijn gesteld, naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de door belanghebbende derden overeenkomstig artikel 93, lid 2, EEG-Verdrag ingediende opmerkingen, waarop de Commissie haar beschikking wil gronden . In de mate waarin de Lid-Staat niet in staat is gesteld zijn mening over die opmerkingen kenbaar te maken, kan de Commissie ze in haar beschikking niet tegen die Lid-Staat gebruiken zonder de rechten van de verdediging te schenden . Een dergelijke schending van de rechten van de verdediging kan evenwel slechts tot nietigverklaring leiden, indien de procedure zonder die onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben .
4 . Wanneer een Lid-Staat steun heeft verleend zonder het steunvoornemen vooraf bij de Commissie te hebben aangemeld, behoeft de beschikking houdende vaststelling van de onverenigbaarheid van die steun met de gemeenschappelijke markt niet te worden gemotiveerd door de werkelijke invloed van de steun op de mededinging en op het handelsverkeer tussen Lid-Staten aan te tonen . Anders zouden Lid-Staten die steun verlenen zonder zich te houden aan de in artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag neergelegde aanmeldingsplicht, worden bevoordeeld boven Lid-Staten die hun steunvoornemens wél aanmelden .
5 . Om te bepalen of door een Lid-Staat aan een onderneming toegekende financiële bijdragen het karakter van staatssteun hebben, moet het criterium worden toegepast dat is gebaseerd op de mogelijkheden voor de onderneming om de betrokken bedragen op de particuliere kapitaalmarkten te verkrijgen .
6 . In het kader van artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader . Zonder de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid te overschrijden, kan de Commissie dan ook tot het oordeel komen, dat steunmaatregelen die de kosten van de begunstigde onderneming hebben verlaagd, waardoor de concurrentiepositie van andere fabrikanten in de Gemeenschap werd verzwakt, die tot dusver hun bedrijven draaiende hadden weten te houden door zelf bekostigde herstructurering en verbetering van produktiviteit en kwaliteit, en die nu wellicht uit de markt werden gedrongen, niet in aanmerking komen voor toepassing van de in artikel 92, lid 3, sub c, EEG-Verdrag voorziene uitzondering voor steunmaatregelen die zijn bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad .
In zaak C-301/87,
Franse Republiek, vertegenwoordigd door R . de Gouttes, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en E . Belliard, onderdirecteur bij die directie, als gemachtigden, en door C . Colonna, als plaatsvervangend gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, 9, boulevard du Prince-Henri,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur J . H . J . Bourgeois, en vervolgens door haar juridisch hoofdadviseur A . Abate en haar juridisch adviseur T . F . Cusak, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
ondersteund door
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door S . J . Hay als gemachtigde en R . Plender, QC, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Britse ambassade, 14, boulevard Roosevelt,
interveniënt,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 87/585/EEG van de Commissie van 15 juli 1987 betreffende door de Franse regering aan de fabrikant van textiel, kleding en papierprodukten Boussac Saint Frères verleende steun ( PB 1987, L 352, blz . 42 ),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt : O . Due, president, C . N . Kakouris, F . A . Schockweiler, kamerpresidenten, T . Koopmans, G . F . Mancini, F . Grévisse, M . Díez de Velasco, rechters,
advocaat-generaal : F . G . Jacobs
griffier : J.-G . Giraud
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 8 juni 1989,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 oktober 1989,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 4 oktober 1987, heeft de Franse Republiek krachtens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van beschikking 87/585/EEG van de Commissie van 15 juli 1987 betreffende door de Franse regering aan de fabrikant van textiel, kleding en papierprodukten Boussac Saint Frères verleende steun ( PB 1987, L 352, blz . 42 ).
2 Blijkens het dossier verleende de Franse overheid van juni 1982 tot augustus 1984 financiële steun aan de Franse textiel -, kleding - en papierproduktenfabrikant Compagnie Boussac Saint Frères ( hierna : CBSF ). Die financiële steun werd verleend in de vorm van een deelneming in het kapitaal door het Institut de Développement Industriel ( hierna : IDI ), die later werd overgedragen aan de Société de Participation et de Restructuration Industrielle ( hierna : Sopari ), die zelf nieuw kapitaal inbracht in CBSF, laagrentende leningen verstrekte en krachtens de steunregeling voor de textiel - en kledingindustrie verminderingen van de sociale lasten toekende .
3 Na herhaalde verzoeken van de Commissie stelde de Franse regering deze bij telex en brief van 22 maart respectievelijk 23 augustus 1984 op de hoogte van aan CBSF verleende financiële steun . Na een eerste onderzoek stelde de Commissie vast, dat de steunvoornemens niet tevoren bij haar waren aangemeld, zodat de verleende steun onrechtmatig moest worden geacht . Zij was tevens van mening, dat al die steunmaatregelen onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag en niet in aanmerking kwamen voor toepassing van een van de in artikel 92, lid 3, genoemde uitzonderingen .
4 Bij schrijven van 3 december 1984 leidde de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, eerste alinea, EEG-Verdrag in en maande zij de Franse regering aan, haar opmerkingen kenbaar te maken .
5 De Franse regering maakte haar opmerkingen kenbaar bij brieven van 4 februari, 4 juni en 11 oktober 1985, 5 februari, 19 juni en 21 juli 1986, 27 maart en 21 mei 1987, en in drie bijeenkomsten met de vertegenwoordigers van de Commissie, namelijk op 18 oktober 1985 en op 14 mei en 4 juli 1986 .
6 Op 15 juli 1987 gaf de Commissie beschikking 87/585, waartegen het onderhavige beroep is gericht . Hierin stelt zij vast, dat de toegekende financiële bijdragen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregelen in de zin van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag zijn, dat deze steun onrechtmatig is omdat hij in strijd met artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag is verleend, en dat hij niet op grond van artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden geacht . Luidens artikel 2 van de beschikking moet een deel van de steun worden teruggevorderd en moet de Franse regering de Commissie in kennis stellen van de maatregelen die zij heeft getroffen om hieraan te voldoen . In de considerans van de beschikking vermeldt de Commissie voorts, dat vier andere Lid-Staten, zes ondernemersverenigingen en een afzonderlijke onderneming commentaar hebben gegeven in het kader van de aan de beschikking voorafgaande procedure .
7 Voor een nadere uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
8 De door de Franse regering tot staving van haar beroep aangevoerde middelen zijn ontleend aan schending van de procedureregels van artikel 93 EEG-Verdrag, ontoereikende motivering van de bestreden beschikking, onjuiste toepassing van artikel 92 EEG-Verdrag en schending van het algemene evenredigheidsbeginsel .
A - Gevolgen van niet-aanmelding
9 Om te beginnen moet worden ingegaan op een door de Commissie opgeworpen probleem . Deze is van mening dat, aangezien het Hof rechtstreekse werking heeft toegekend aan de duidelijke en dwingende bepalingen van artikel 93, lid 3, laatste volzin, EEG-Verdrag, die van openbare orde zijn, niet-naleving van deze bepalingen op zichzelf al de onwettigheid van de steun meebrengt . Hierdoor zou ieder onderzoek ten gronde overbodig worden en zou de Commissie terugvordering van de steun mogen gelasten . De Commissie leidt hieruit af, dat de grieven die de Franse regering heeft opgeworpen tegen het onderdeel van de bestreden beschikking, waarin de Commissie de betrokken steunmaatregelen onverenigbaar met artikel 92 EEG-Verdrag verklaart, door het Hof niet in aanmerking behoeven te worden genomen .
10 De Franse regering betoogt, dat eventuele niet-nakoming van de procedureregels van artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag de financiële steun nog niet onrechtmatig maakt en op zichzelf nog niet de terugvordering van de steun rechtvaardigt . De Commissie zou de gewraakte maatregelen hoe dan ook aan een onderzoek ten gronde moeten onderwerpen .
11 Vastgesteld moet worden, dat geen van deze twee stellingen zonder aanzienlijke problemen kan worden toegepast . De door de Commissie verdedigde opvatting zou erop neerkomen, dat met de gemeenschappelijke markt verenigbare steun kan worden verboden wegens vormgebreken . Evenmin aanvaardbaar is de door de Franse regering verdedigde stelling, dat de Commissie, ingeval een Lid-Staat een steunmaatregel invoert of wijzigt in strijd met de in artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag voorziene procedure, slechts de rechten en plichten heeft die haar ook toekomen wanneer er sprake is van een volgens de regels aangemelde steunmaatregel . Een dergelijke uitlegging zou immers de niet-naleving door de betrokken Lid-Staat van artikel 93, lid 3, in de hand werken en deze bepaling haar nuttig effect ontnemen .
12 Een en ander betekent, dat het probleem moet worden onderzocht op basis van een analyse van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie respectievelijk de Lid-Staten in geval van invoering of wijziging van steunmaatregelen .
13 Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat de artikelen 92 tot en met 94, die deel uitmaken van de derde afdeling van het Verdrag, getiteld "Steunmaatregelen van de staten", voorzien in mechanismen aan de hand waarvan de Commissie op basis van de haar ter beschikking staande gegevens moet kunnen vaststellen, of de gewraakte financiële maatregelen steunmaatregelen in de zin van deze bepalingen zijn .
14 Vervolgens moet worden vastgesteld, dat de Raad tot op heden nog niet op basis van artikel 94 EEG-Verdrag een verordening voor de toepassing van de artikelen 92 en 93 EEG-Verdrag heeft vastgesteld .
15 Verder moet worden herinnerd aan de rechtspraak van het Hof . In zijn arrest van 22 maart 1977 ( zaak 78/76, Steinike & Weinlig, Jurispr . 1977, blz . 595 ) overwoog het Hof, dat het verbod van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag absoluut noch onvoorwaardelijk is, aangezien met name lid 3 van dit artikel de Commissie een ruime beoordelingsvrijheid laat om in afwijking van het algemene verbod van voornoemd lid 1 steunmaatregelen toe te staan . In die gevallen rijzen bij de vraag of een steunmaatregel van een staat al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, problemen die nopen tot het in aanmerking nemen en afwegen van ingewikkelde economische feiten en omstandigheden, die aan snelle verandering onderhevig kunnen zijn .
16 Daarom is bij artikel 93 EEG-Verdrag een bijzondere procedure ingesteld, waarbij het voortdurend onderzoek van en het toezicht op steunmaatregelen aan de Commissie is opgedragen . Ten aanzien van nieuwe steunmaatregelen die de Lid-Staten voornemens zijn in te voeren, is voorzien een voorafgaande procedure, zonder welke geen steunmaatregel kan worden geacht regelmatig te zijn ingevoerd . Door bij artikel 93 het voortdurend onderzoek van en het toezicht op steunmaatregelen aan de Commissie op te dragen, beoogt het Verdrag de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt te doen vaststellen door middel van een geëigende procedure, voor de toepassing waarvan de Commissie verantwoordelijk is, zulks onder toezicht van het Hof van Justitie .
17 Voorts is in de rechtspraak van het Hof ( zie het arrest van 9.10.1984, gevoegde zaken 91 en 127/83, Heineken, Jurispr . 1984, blz . 3435 ) bepaald, dat artikel 93, lid 3, eerste volzin, beoogt te verzekeren, dat de Commissie in het algemene belang van de Gemeenschap tijdig toezicht kan uitoefenen op elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen . De laatste volzin van artikel 93, lid 3, vormt de sluitsteen van de bij dit artikel in het leven geroepen controleregeling, die op haar beurt van wezenlijk belang is ter verzekering van de goede werking van de gemeenschappelijke markt . Het in dit artikel neergelegde uitvoeringsverbod beoogt te waarborgen, dat een steunregeling geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke tijd heeft gehad om het ontwerp nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden .
18 Wil het hierboven geschetste systeem effectief zijn, dan moeten er maatregelen kunnen worden genomen om schending van de regels van artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag tegen te gaan, en om de gerechtvaardigde belangen van de Lid-Staten veilig te stellen, moet er tegen die maatregelen beroep kunnen worden ingesteld . In het licht van dit systeem kan niet worden voorbijgegaan aan de noodzaak om, wanneer de praktijken van bepaalde Lid-Staten op het gebied van steunmaatregelen de door de artikelen 92 en 93 EEG-Verdrag ingestelde regeling frustreren, conservatoire maatregelen te treffen .
19 Wanneer de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel zonder voorafgaande aanmelding is ingevoerd of gewijzigd, is zij derhalve bevoegd om de betrokken Lid-Staat, na deze in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken, middels een voorlopige beschikking - in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de steunmaatregel - te gelasten, de betaling van de steun onmiddellijk op te schorten en de Commissie, binnen de door haar vastgestelde termijn, alle documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen die nodig zijn om de steunmaatregel te onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt .
20 De Commissie beschikt over dezelfde bevoegdheid wanneer de steunmaatregel wél bij haar is aangemeld, maar de betrokken Lid-Staat, zonder de afloop van de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag af te wachten, de maatregel in strijd met het in artikel 93, lid 3, neergelegde verbod tot uitvoering brengt .
21 Wanneer de Lid-Staat het bevel van de Commissie volledig opvolgt, moet laatstgenoemde overeenkomstig de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag onderzoeken, of de steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt .
22 Laat de Lid-Staat niettegenstaande het bevel van de Commissie na, de gevraagde inlichtingen te verstrekken, dan is de Commissie bevoegd de procedure te beëindigen en op basis van de haar ter beschikking staande gegevens vast te stellen, of de steunmaatregel al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt . In voorkomend geval kan in deze beschikking terugvordering van de reeds betaalde steun worden gelast .
23 Indien de Lid-Staat geen gevolg geeft aan het bevel tot opschorting van de steun, is de Commissie gerechtigd deze verdragsschending, hangende het onderzoek ten gronde, rechtstreeks aan het Hof van Justitie voor te leggen . Gelet op de spoedeisendheid is een dergelijk beroep gerechtvaardigd, aangezien er een bevel is uitgevaardigd nadat de betrokken Lid-Staat in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen kenbaar te maken, en dus na een contradictoire precontentieuze procedure, zoals in geval van de in artikel 93, lid 2, tweede alinea, EEG-Verdrag voorziene beroepsgang . Deze beroepsgang is immers niet meer dan een variant van het beroep wegens niet-nakoming, specifiek aangepast aan de bijzondere problemen die steunmaatregelen van staten meebrengen voor de mededinging in de gemeenschappelijke markt .
24 In casu staat vast dat de Commissie, zij het subsidiair, de steun op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt heeft getoetst . Mitsdien kan dit onderzoek voorwerp zijn van het onderhavige geding .
B - Schending van procedureregels
25 In het kader van dit middel betoogt de Franse regering om te beginnen, dat de Commissie het algemene rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, aangezien zij, nadat haar door de Franse overheid tijdig gedetailleerde gegevens waren verstrekt, niet binnen een redelijke termijn heeft gehandeld . Bovendien zou de Commissie in casu de rechten van de verdediging hebben geschonden, omdat zij de Franse regering niet op de hoogte heeft gebracht van de overeenkomstig artikel 93, lid 2, EEG-Verdrag door derde belanghebbenden gemaakte opmerkingen .
26 Met betrekking tot de eerste grief moet worden vastgesteld, dat de Franse autoriteiten, zoals blijkt uit het dossier, ondanks herhaalde verzoeken van de Commissie de eerste gegevens pas hebben verstrekt nadat het grootste deel van de betrokken steun reeds was uitbetaald . Het staat dan ook vast, dat de Commissie niet overeenkomstig artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag tijdig op de hoogte is gebracht om haar opmerkingen te kunnen maken over de voorgenomen steunmaatregelen ten behoeve van CBSF . Bovendien waren de door de Franse regering in maart 1984 aan de Commissie verstrekte gegevens verre van volledig . Zo werd pas op 23 augustus 1984 de deelneming van achtereenvolgens het IDI en de Sopari in het kapitaal van CBSF bevestigd, en dan nog werden niet alle gegevens verschaft .
27 Gezien deze omstandigheden had de Commissie dus goede gronden om zich na 23 augustus 1984 een periode van drie maanden voor beraad en onderzoek te gunnen, alvorens op 3 december 1984 met de schriftelijke ingebrekestelling te komen . Bovendien werd een gedeelte van de aan de Commissie verstrekte gegevens door de Franse regering herhaaldelijk gecorrigeerd en aangevuld . Eerst bij brieven van 27 maart en 21 mei 1987 deed de Franse regering de Commissie de noodzakelijke verduidelijkingen toekomen en stelde zij haar in het bezit van de definitieve informatie op basis waarvan de beschikking van 15 juli 1987 kon worden vastgesteld .
28 Er is weliswaar vrij veel tijd verstreken tussen de eerste brief van de Franse regering van 22 maart 1984 en de ingebrekestelling van 3 december 1984, respectievelijk tussen deze ingebrekestelling en de beschikking van 15 december 1987, maar dit neemt niet weg, dat de Commissie pas vanaf 21 mei 1987 over alle gegevens beschikte die nodig waren om de steunmaatregelen te onderzoeken op hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt . Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de Commissie door haar gedrag niet het algemene rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden .
29 Met betrekking tot de tweede grief, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, moet worden beklemtoond dat volgens vaste rechtspraak van het Hof ( zie de arresten van 10.7.1986, zaken 234/84 en 40/85, Koninkrijk België/Commissie, Jurispr . 1986, blz . 2263 resp . 2321, en 11.11.1987, zaak 259/85, Franse Republiek/Commissie, Jurispr . 1987, blz . 4393 ) de eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure tegen een persoon, die tot een voor deze laatste nadelige handeling kan leiden, is te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij gebreke van enig specifiek voorschrift omtrent de te volgen procedure in acht moet worden genomen .
30 Volgens bovengenoemde arresten brengt dit beginsel mee, dat de betrokken Lid-Staat in staat moet zijn gesteld, naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de door belanghebbende derden overeenkomstig artikel 93, lid 2, ingediende opmerkingen, waarop de Commissie haar beschikking wil gronden . In de mate waarin de Lid-Staat niet in staat is gesteld zijn mening over die opmerkingen kenbaar te maken, kan de Commissie ze in haar beschikking niet tegen die Lid-Staat gebruiken .
31 Een dergelijke schending van de rechten van de verdediging kan evenwel slechts tot nietigverklaring leiden, indien de procedure zonder die onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben . Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de opmerkingen waarom het hier gaat, die op verzoek van het Hof bij het Hof zijn neergelegd, niets toevoegen aan de gegevens waarover de Commissie reeds beschikte en die de Franse regering kende . Onder deze omstandigheden heeft de omstandigheid dat de Franse regering haar mening over deze opmerkingen niet kenbaar heeft kunnen maken, geen gevolgen gehad voor de uitkomst van de administratieve procedure . Bijgevolg moet ook deze grief worden afgewezen .
C - Motivering van de beschikking
32 Volgens de Franse regering is de bestreden beschikking onvoldoende met redenen omkleed, in de eerste plaats doordat zij niets zegt over de werkelijke invloed van de reeds betaalde steun op de mededinging en op het handelsverkeer tussen Lid-Staten, en in de tweede plaats doordat zij tegenstrijdig lijkt waar het gaat om de sluiting van de produktie-eenheden . De motivering van de beschikking zou tevens tekort schieten doordat zij is gebaseerd op een onjuiste beoordeling van het marktaandeel van CBSF en van de handelsstromen tussen Lid-Staten . Deze laatste grief heeft in wezen ook betrekking op de verenigbaarheid van de financiële bijdragen met de gemeenschappelijke markt en zal dan ook tegelijk met het middel ontleend aan schending van artikel 92 worden besproken .
33 De eerste grief moet worden afgewezen . Zo de Commissie in haar beschikking de werkelijke invloed van de reeds verleende steun moest aantonen, zou dit er immers toe leiden, dat Lid-Staten die steun verlenen zonder zich te houden aan de in artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag neergelegde aanmeldingsplicht, worden bevoordeeld boven Lid-Staten die hun steunvoornemens wél aanmelden . De motivering van de bestreden beschikking behoefde derhalve geen bijgewerkte beoordeling te bevatten van de gevolgen van de ingevoerde steunmaatregelen, die niet vooraf waren aangemeld .
34 Met betrekking tot de tweede grief betoogt de Franse regering meer in het bijzonder, dat de bestreden beschikking tegenstrijdig is voor zover zij rekening houdt met de capaciteitsverminderingen die te wijten waren aan de sluiting van produktie-eenheden die kort tevoren waren overgedragen aan andere producenten, terwijl zij geen rekening houdt met capaciteitsverminderingen binnen CBSF zelf .
35 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat in de considerans van de beschikking een diepgaande analyse van de capaciteitsverminderingen wordt gegeven . Zo stelt de Commissie om te beginnen, dat het produktengamma van CBSF in de textiel - en kledingsector zeer heterogeen en gediversifieerd was, en dat haar capaciteitsveranderingen slechts een vage indicatie van een algemene tendens zijn . Vervolgens stelt de Commissie, dat in bepaalde sub-sectoren van de textielindustrie, zoals bij voorbeeld linnen en katoen, die voor CBSF van groot belang zijn, de vraag dermate is teruggelopen, dat bedrijven in de gehele Gemeenschap zich aan deze nieuwe toestand hebben moeten aanpassen . In de derde plaats zouden bepaalde verminderingen het gevolg zijn van het opruimen van totaal verouderde machines, die nog van voor de Eerste Wereldoorlog dateerden . De Commissie stelt ook nog, dat de cijfers betreffende de capaciteitsverminderingen moeten worden gerelateerd aan de werkelijke omzetcijfers van de onderneming ( tegen constante prijzen van 1982 ), en dat dan de werkelijke vermindering aanzienlijk minder spectaculair lijkt . Wanneer men bedenkt dat 27 produktie-eenheden naar andere fabrikanten werden overgeplaatst, waar zij - gedeeltelijk - nog steeds deel uitmaken van de textielproduktie, is er volgens de Commissie vrijwel geen reële vermindering van de produktie aan te wijzen . Tot slot stelt de Commissie, dat 13 van deze produktie-eenheden kort na hun overdracht moesten worden gesloten en dat de textielproduktie er definitief moest worden beëindigd .
36 Gelet op deze gedetailleerde vaststellingen kan de Franse regering niet volstaan met de opmerking, dat de beschikking tegenstrijdig is, zonder daartoe andere argumenten aan te voeren dan die waarop de Commissie in de considerans van de bestreden beschikking reeds is ingegaan . De beschikking is op dit punt voldoende uitdrukkelijk en omstandig om de Franse regering in staat te stellen, de beweegredenen van de Commissie te kennen en te beoordelen, en om toetsing van de gegrondheid van de beschikking door het Hof mogelijk te maken . Bijgevolg moet deze tegen de motivering gerichte grief worden afgewezen .
D - Toepassing van artikel 92 EEG-Verdrag
37 De Franse regering stelt primair, dat de financiële bijdragen geen steunmaatregelen zijn, dat zij het handelsverkeer tussen Lid-Staten niet ongunstig beïnvloeden en dat zij niet door begunstiging van bepaalde ondernemingen de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen . Subsidiair voert zij aan, dat de steunmaatregelen op grond van artikel 92, lid 3, sub a en c, EEG-Verdrag verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt en dat zij in overeenstemming zijn met de verschillende door de Commissie in 1971, 1977 en 1984 uitgevaardigde richtlijnen en mededelingen .
38 Tot staving van haar primaire stelling voert de Franse regering om te beginnen aan, dat het ingebrachte kapitaal, de tegen verlaagde rente verstrekte leningen en de verminderingen van de sociale lasten in geding niet als steunmaatregelen zijn aan te merken, aangezien zij CBSF werden toegekend onder de voorwaarden van een markteconomie en gelijk opgingen met particuliere investeringen . Zo zouden de Franse autoriteiten in samenspraak met particuliere investeerders hebben besloten tot de financiële steunverlening aan CBSF, en wel op basis van een marktanalyse en een onderzoek van de onderneming, die erop wezen dat de onderneming middels een herstructurering binnen een redelijke termijn weer rendabel zou kunnen worden gemaakt . Die herstructurering bestond met name in opheffing van de overcapaciteiten, vermindering van het aantal arbeidsplaatsen, omschakeling van niet-rendabele of al te kwetsbare activiteiten naar rendabele activiteiten, rationalisatie van de produktie en verbetering van de produktiviteit .
39 Om te bepalen of dergelijke maatregelen het karakter van staatssteun hebben, moet het in de beschikking van de Commissie vermelde - en overigens door de Franse regering niet bestreden - criterium worden toegepast, dat is gebaseerd op de mogelijkheden voor de onderneming om de betrokken bedragen op de kapitaalmarkt te verkrijgen .
40 Blijkens het dossier was de financiële situatie van de onderneming in 1981 van dien aard, dat een aanvaardbare rentabiliteit van de investeringen niet binnen afzienbare tijd kon worden verwacht, en zou CBSF bovendien, gezien haar onvoldoende cash-flow, de benodigde gelden niet op de kapitaalmarkt bijeen hebben kunnen brengen . Verder moet worden vastgesteld, dat de eerste particuliere investeringen, die overigens veel onbeduidender waren dan het van overheidswege ingebrachte kapitaal, pas werden verricht nadat de overheidssteun reeds was verleend . Het na overdracht van het IDI door de Sopari in CBSF ingebrachte kapitaal is dus aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag .
41 Hetzelfde geldt voor de laagrentende leningen en de vermindering van de sociale lasten, omdat ook deze voor CBSF een verlichting betekenden van kosten die normaal gesproken ten laste van haar eigen financiële middelen zouden zijn gekomen, en daardoor verhinderden, dat de op de markt aanwezige krachten hun normale werking hadden .
42 De Franse regering betoogt voorts, dat de financiële steun het handelsverkeer niet ongunstig beïnvloedt en de mededinging tussen Lid-Staten niet vervalst of dreigt te vervalsen . Zo zou het aandeel van CBSF op de Europese textielmarkt - waar ongeveer 115 miljard ecu omgaat - minder dan 0,5% bedragen, zouden de exporten van CBSF tussen 1982 en 1986 niet zijn toegenomen, maar juist met 33% zijn afgenomen, en zouden de door de Commissie genoemde cijfers ook activiteiten van CBSF omvatten die geen staatssteun hadden ontvangen; bovendien zouden die cijfers geen rekening houden met de conjuncturele opleving in de linnenindustrie in de jaren 1983 en 1984 .
43 Al deze door de Franse regering genoemde elementen komen in de bestreden beschikking aan de orde . Het redengevende gedeelte van de beschikking behelst immers een analyse van de textiel - en kledingmarkt in Frankrijk . Na te hebben vastgesteld, dat de Franse industrie in deze sectoren ongeveer 20% van de toegevoegde waarde in de gemeenschappelijke markt voor haar rekening neemt en zeer actief deelneemt aan het intracommunautaire handelsverkeer, aangezien ongeveer 40% van haar totale produktie naar andere Lid-Staten wordt uitgevoerd, merkt de Commissie in haar beschikking op, dat CBSF de op twee na grootste producent van textiel en kleding in Frankrijk is, met een omzet van 4,7 miljard FF in 1986, waarvan 56% in de textiel - en kledingsector . CBSF zou de op vier na grootste producent in de Gemeenschap zijn en aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen door 16% van haar textielproduktie naar andere Lid-Staten uit te voeren en 9% naar derde landen . De Commissie merkt verder nog op, dat voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de financiële bijdragen met de gemeenschappelijke markt, de periode in aanmerking moet worden genomen waarin de financiële steun werd verleend . In dat tijdvak, van juli 1982 tot eind 1984, zou de textieluitvoer naar de andere Lid-Staten met 32% zijn gestegen en zou CBSF meer dan de helft van haar omzet hebben behaald in de textiel - en kledingsector .
44 In de considerans van de beschikking merkt de Commissie verder nog op, dat de financiële steun die bedoeld was om de financiën van CBSF weer op orde te brengen, de normaal voor rekening van deze onderneming komende kosten zodanig heeft gedrukt, dat zij bevoordeeld werd ten opzichte van haar concurrenten, die hierdoor benadeeld moeten worden geacht . Door de kosten voor rationalisatie en modernisering, die CBSF normaal zelf had moeten dragen, te verminderen, zou de litigieuze steun het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig hebben beïnvloed en de mededinging hebben vervalst of dreigen te vervalsen .
45 Vastgesteld moet worden, dat de overwegingen van de Commissie, in onderling verband beschouwd, de conclusie van de Commissie kunnen rechtvaardigen, dat de verleende steun onrechtmatig is . Mitsdien moeten de grieven betreffende het steunkarakter van de maatregelen en hun onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt, daaronder begrepen die welke betrekking hebben op de motivering van de beschikking, worden afgewezen .
46 Subsidiair verzoekt de Franse regering het Hof, te onderzoeken of de steun op grond van artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden geacht . Zij betoogt, dat CBSF zich onmiskenbaar heeft hersteld en dat de steunmaatregelen de ontwikkeling en de omschakeling van haar industriële bedrijvigheid heeft vergemakkelijkt in de zin van artikel 92, lid 3, sub c, EEG-Verdrag .
47 Verder stelt zij, dat de steun aan CBSF is verleend in streken waar, vergeleken met het communautaire gemiddelde, een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van artikel 92, lid 3, sub a, EEG-Verdrag .
48 Tot slot is de Franse regering van mening, dat de steunmaatregelen stroken met de talrijke voorwaarden die zijn neergelegd in het in 1971 en 1977 door de Gemeenschap vastgestelde en tot alle Lid-Staten gerichte kader inzake steunverlening aan de textiel - en kledingindustrie, en in de Franse steunregeling voor de textiel - en kledingindustrie van 1984 .
49 Verzoeksters argumenten kunnen niet worden aanvaard . Er zij aan herinnerd, dat de Commissie in het kader van artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader .
50 Zonder de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid te overschrijden, kon de Commissie dan ook tot het oordeel komen, dat de aan CBSF toegekende steun niet in aanmerking kwam voor toepassing van de in artikel 92, lid 3, sub c, EEG-Verdrag voorziene uitzondering voor steunmaatregelen die zijn bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad . De steunmaatregelen hebben immers de kosten van CBSF verlaagd, waardoor de concurrentiepositie van andere fabrikanten in de Gemeenschap werd verzwakt, die tot dusver hun bedrijven draaiende hadden weten te houden door zelf bekostigde herstructurering en verbetering van produktiviteit en kwaliteit, en die nu wellicht uit de markt werden gedrongen .
51 Wat het aan de toepassing van artikel 92, lid 3, sub a, EEG-Verdrag ontleende argument betreft, zij eraan herinnerd, dat de Commissie de economische situatie van de betrokken streken moet vergelijken met die van de hele Gemeenschap . Blijkens de door de Commissie en interveniënt overgelegde - en door de Franse regering niet betwiste - statistieken, zijn de streken waar de produktie-eenheden van CBSF, waaraan de steun ten goede is gekomen, zijn gelegen, geen streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst .
52 Tot staving van haar argument met betrekking tot het door de Commissie in 1971 en 1977 vastgestelde kader voor steun aan de textielindustrie, betoogt de Franse regering, dat dankzij de financiële steun een herstructurering van CBSF heeft kunnen plaatsvinden, waarbij in de eerste plaats de produktiecapaciteit en het personeelsbestand is ingekrompen, in de tweede plaats een omschakeling heeft plaatsgevonden van niet-rendabele of kwetsbare activiteiten in de textielsector naar rendabele activiteiten in die sector, en ten slotte door het gebruik van geavanceerde technologieën de produktiviteit is verhoogd . De gewraakte financiële steun zou CBSF dus niet op kunstmatige wijze in stand hebben gehouden en zou bijgevolg niet als reddingssteun kunnen worden aangemerkt .
53 De Commissie is wat dit betreft van mening, dat er geen fundamentele herstructurering van CBSF heeft plaatsgevonden, waardoor zij haar concurrentievermogen via de aanpassing van haar grootte en haar organisatie weer op peil kon brengen . Zij zou haar levensvatbaarheid niet te danken hebben gehad aan particuliere investeringen, zodat de gewraakte financiële steun moet worden aangemerkt als reddingssteun, waarin de richtlijnen voor steun aan de textielsector niet voorzien .
54 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de Commissie in haar beschikking terecht stelt, dat de communautaire produktie in de textiel - en kledingindustrie over het geheel is afgenomen onder de druk van de concurrentie van derde landen, en dat tussen 1975 en 1985 in deze bedrijfstak 40% van de totale werkgelegenheid is weggevallen . De capaciteitsverminderingen van CBSF zijn dus voor een deel te wijten aan de algemene marktontwikkeling in een sector waar de vraag aanzienlijk is gedaald . Bovendien heeft CBSF zich niet geherstructureerd, maar heeft zij zich beperkt tot het opruimen van een totaal verouderd machinepark, dat nog van voor de Eerste Wereldoorlog dateerde, en tot een late modernisering - door middel van hoogtechnologische investeringen - van de produktie-installaties, zodat deze konden blijven draaien, zonder dat dit leidde tot werkelijke veranderingen waardoor het reeds jaren geleden verloren concurrentievermogen kon worden hersteld . De gewraakte financiële steun was erop gericht, sluiting van CBSF, die in een failliete positie verkeerde, op kunstmatige wijze te voorkomen . Met name gelet op de in de betrokken sector bestaande overcapaciteiten valt niet binnen afzienbare tijd te verwachten, dat deze onderneming zonder nieuwe steun het hoofd boven water zal kunnen houden .
55 Bovendien staat vast, dat de financiële steun CBSF niet in korte tijd een concurrentievermogen heeft verschaft dat voldoende is om op de internationale textielmarkt iets te bereiken .
56 De steunverlening aan CBSF was ook strijdig met verschillende voorwaarden die, in 1984, waren verbonden aan de toepassing van een Franse steunregeling voor de textiel - en kledingindustrie, in de vorm van een vermindering van de sociale lasten . Met betrekking tot de voorwaarde, dat de steun slechts voor investeringsdoeleinden mocht worden verleend en uitsluitend indien de onderneming minstens 50% van de investeringskosten uit eigen middelen kon financieren, kan worden volstaan met de opmerking, dat uit het dossier onweersproken blijkt, dat de verleende steun tot 1986 hoger was dan de door CBSF in de textielsector gedane investeringen .
57 In aanmerking genomen de in de beschikking voorkomende gegevens over de situatie van de textiel - en kledingindustrie in de Gemeenschap en in Frankrijk, over het intracommunautaire handelsverkeer en over de beweerde herstructurering van CBSF, moet worden geconcludeerd dat de Commissie, door vast te stellen dat de steunmaatregelen niet in aanmerking kwamen voor toepassing van de in artikel 92, lid 3, EEG-Verdrag voorziene uitzonderingen, de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft overschreden .
58 Op grond van een en ander moet het middel ontleend aan de toepassing van artikel 92 EEG-Verdrag worden afgewezen .
E - Het middel ontleend aan schending van het algemene evenredigheidsbeginsel
59 Volgens de Franse regering levert de bestreden beschikking een schending van het algemene evenredigheidsbeginsel op, in de eerste plaats doordat zij geen rekening houdt met de door CBSF gedragen herstructureringskosten noch met het feit dat CBSF, wanneer herstel was uitgebleven, zou zijn geliquideerd, met aanzienlijke gevolgen voor de schuldeisers en de gemeenschap, en in de tweede plaats doordat de gevorderde terugbetaling in geen verhouding staat tot de inbreuken op de mededinging .
60 Dit middel kan niet slagen . Zoals de Commissie in haar beschikking heeft aangetoond, kan de verleende steun immers niet worden geacht te hebben bijgedragen tot een werkelijke herstructurering van CBSF . Deze onderneming heeft niet meer gedaan dan haar produktieapparaat te moderniseren, zonder dat dit tot wezenlijke veranderingen leidde, door de vervanging van totaal verouderde machines en door een aanpassing van de produktietechnieken en -processen aan een technologische ontwikkeling die elders in de textielindustrie in de Gemeenschap reeds jaren eerder had plaatsgevonden . Gelet op hetgeen in de beschikking wordt vermeldt over de inkrimping van het personeelsbestand en de capaciteitsverminderingen kon de Commissie tot het oordeel komen, dat de steunmaatregelen geen herstructureringsinvesteringen waren, en behoefde zij in haar beschikking geen rekening te houden met de kosten van de beweerde herstructurering .
61 Zoals de Commissie in haar beschikking heeft opgemerkt, werden op zevenentwintig naar onafhankelijke ondernemingen overgeplaatste produktie-eenheden, met 4 730 werknemers, dertien produktie-eenheden met 3 153 werknemers, dat wil zeggen 66,66% van het totale aantal overgedragen arbeidsplaatsen, gesloten en werd de textielproduktie er definitief beëindigd . De steun die was betaald om deze overgang te vergemakkelijken, werd door de Commissie als beëindigd beschouwd . Door dus slechts de terugvordering te gelasten van ongeveer 33% van het totale steunbedrag, heeft de Commissie het evenredigheidsbeginsel in acht genomen .
62 Mitsdien moet ook dit laatste middel worden afgewezen .
63 Aangezien geen van de door de Franse regering aangevoerde middelen kan worden aanvaard, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen .
Kosten
64 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen, daaronder begrepen die van interveniënt .
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende :
1 ) Verwerpt het beroep .
2 ) Verwijst de Franse Republiek in de kosten .