This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61987CJ0274
Judgment of the Court of 2 February 1989. # Commission of the European Communities v Federal Republic of Germany. # Free movement of goods - Ban on the importation of meat products which do not comply with German rules. # Case 274/87.
Arrest van het Hof van 2 februari 1989.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.
Vrij verkeer van goederen - Invoerverbod voor vleeswaren die niet aan de Duitse voorschriften voldoen.
Zaak 274/87.
Arrest van het Hof van 2 februari 1989.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.
Vrij verkeer van goederen - Invoerverbod voor vleeswaren die niet aan de Duitse voorschriften voldoen.
Zaak 274/87.
Jurisprudentie 1989 -00229
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:51
ARREST VAN HET HOF VAN 2 FEBRUARI 1989. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN BONDSREPUBLIEK DUITSLAND. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - INVOERVERBOD VAN VLEESPRODUKTEN DIE NIET IN OVEREENSTEMMING MET DE DUITSE WETGEVING ZIJN. - ZAAK 274/87.
Jurisprudentie 1989 bladzijde 00229
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . Vrij verkeer van goederen - Afwijkingen - Bescherming van volksgezondheid - Invoerverbod van levensmiddelen op grond dat zij geringere voedingswaarde hebben dan reeds op markt verkrijgbare produkten - Ontoelaatbaarheid
( EEG-Verdrag, artikel 36 )
2 . Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Verbod op invoer en verhandeling van vleeswaren die andere ingrediënten dan vlees bevatten - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Bescherming van consument - Eerlijkheid van handelstransacties - Geen rechtvaardiging
( EEG-Verdrag, artikel 30 )
3 . Vrij verkeer van goederen - Afwijkende nationale maatregelen - Verbod - Ondersteuning van in kader voor gemeenschappelijke marktordening gevoerd beleid - Ontoelaatbare rechtvaardiging
1 . Een Lid-Staat kan niet met een beroep op de volksgezondheid de invoer van een produkt verbieden, op grond dat dit een geringere voedingswaarde heeft dan een ander produkt dat reeds op de betrokken markt verkrijgbaar is, want het aanbod van voedingsmiddelen voor de consumenten in de Gemeenschap is van dien aard, dat het enkele feit dat een ingevoerd produkt een geringere voedingswaarde zou hebben, geen werkelijk gevaar voor de gezondheid van de mens betekent .
2 . Een Lid-Staat kan voor een verbod op de invoer en de verhandeling op zijn grondgebied van vleeswaren uit andere Lid-Staten, die bepaalde andere ingrediënten dan vlees bevatten, geen rechtvaardiging ontlenen aan vereisten in verband met de bescherming van de consument of met de eerlijkheid van de handelstransacties, op grond van het argument dat de consumenten in het betrokken land in verband met hun vaste voedingsgewoonten een precieze voorstelling zouden hebben waaraan vleeswaren moeten voldoen, respectievelijk dat bepaalde ondernemers zich door gebruik van inferieure, goedkopere produkten een concurrentievoorsprong zouden verschaffen, zonder dat de verschillen in bereiding voor de consument te onderscheiden zijn . De informatie van de consument kan immers worden verzekerd door middelen die niet de invoer van de betrokken produkten belemmeren, met name door de verplichting een passend etiket aan te brengen waarop de eigenschappen van het verkochte produkt zijn vermeld .
3 . Zodra de Gemeenschap voor een bepaalde sector een gemeenschappelijke marktordening tot stand heeft gebracht, moeten de Lid-Staten zich van elke eenzijdige maatregel onthouden, zelfs indien deze de communautaire politiek van de Gemeenschap kan ondersteunen .
Nationale maatregelen, zelfs indien zij een gemeenschappelijk beleid van de Gemeenschap ondersteunen, mogen niet ingaan tegen een van de grondbeginselen van de Gemeenschap, zoals het vrije verkeer van goederen, zonder gerechtvaardigd te zijn uit hoofde van door het gemeenschapsrecht zelf erkende gronden .
In zaak 274/87,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J . Sack, juridisch adviseur, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door M . Seidel, Ministerialrat bij het Ministerie van Economische Zaken, en M . Loschelder, advocaat te Keulen, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Duitse ambassade
verweerster,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door de invoer te verbieden van vleeswaren die niet aan de Duitse voorschriften inzake vlees voldoen, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt : O . Due, T . Koopmans, R . Joliet, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias, M . Díez de Velasco en M . Zuleeg, rechters,
advocaat-generaal : M . Darmon
griffier : D . Louterman, administrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 16 november 1988,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 november 1988,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 16 september 1987, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door de invoer en de verhandeling op haar grondgebied te verbieden van vleeswaren uit andere Lid-Staten, die niet aan de artikelen 4 en 5 van de Fleisch-Verordnung van 21 januari 1982 ( BGBl I, blz . 89 ) voldoen, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen .
2 De litigieuze bepalingen van de Fleisch-Verordnung verbieden het in de handel brengen van vleeswaren die bepaalde andere bestanddelen dan vlees bevatten, behoudens uitzonderingen voor bepaalde produkten, waarvan de samenstelling wordt gedefinieerd, en, in enkele gevallen, op voorwaarde dat nauwkeurige aanduidingen op verpakking of prijskaartje zijn aangebracht . Het verbod op het in de handel brengen van deze produkten is aangevuld bij artikel 47, lid 1, van het Lebensmittel - und Bedarfsgegenstaendegesetz van 15 augustus 1974 ( BGBl I, blz . 1945; III, 2125-40 ), dat de invoer verbiedt van levensmiddelen die niet aan de Duitse normen voldoen . Strafrechtelijke of administratieve sancties moeten de naleving van deze voorschriften verzekeren .
3 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
4 Vooropgesteld zij, dat niet wordt betwist dat de gewraakte regeling de invoer beperkt van vleeswaren die in andere Lid-Staten rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht . Tussen partijen is in geschil, of de betrokken maatregelen gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de door de Duitse regering aangevoerde gronden, te weten de bescherming van de gezondheid, alsmede dwingende vereisten in verband met de consumentenbescherming, de eerlijkheid van de handelstransacties, en het gemeenschappelijke landbouwbeleid .
5 Eveneens zij vooropgesteld, dat de litigieuze regeling het in de handel brengen van de betrokken produkten op het Duitse grondgebied verbiedt, zonder in dit opzicht onderscheid te maken tussen binnenlandse en buitenlandse produkten . Een dergelijke maatregel die zonder onderscheid van toepassing is, ontkomt aan het verbod van maatregelen van gelijke werking voor zover zij noodzakelijk is om aan bepaalde dwingende vereisten te voldoen ( zie met name het arrest van 17 juni 1981, Commissie/Ierland, zaak 113/80, Jurispr . 1981, blz . 1625 ).
Rechtvaardiging ontleend aan de bescherming van de gezondheid in de zin van artikel 36 van het Verdrag
6 Alvorens de door de Duitse regering op dit punt aangevoerde argumenten worden onderzocht, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de gezondheid en het leven van personen weliswaar tot de door artikel 36 beschermde belangen behoren, en het aan de Lid-Staten is om binnen de grenzen van het Verdrag te bepalen welk niveau van bescherming zij wensen te verzekeren, maar een nationale regeling die de invoer beperkt slechts verenigbaar is met het Verdrag voor zover zij noodzakelijk is voor een doeltreffende bescherming van die belangen, en dit doel niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire verkeer minder beperken ( arresten van 20 mei 1976, zaak 104/75, De Peijper, Jurispr . 1976, blz . 613, en van 4 februari 1988, zaak 261/85, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1988, blz . 547 ).
7 Volgens de Duitse regering is het bestreden invoerverbod gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de gezondheid in de zin van artikel 36 van het Verdrag, daar het noodzakelijk zou zijn om te verzekeren dat de bevolking bepaalde essentiële voedingsstoffen die in vlees voorkomen, met name proteïne, in voldoende mate tot zich neemt .
8 Dienaangaande zij reeds aanstonds opgemerkt, dat dit argument wordt weersproken door de gegevens uit de in 1980 en 1984 door de Duitse regering zelf uitgebrachte rapporten over de voeding . Uit deze rapporten blijkt namelijk, dat de Duitse bevolking over het algemeen ruim voldoende proteïnen tot zich neemt, en dat zelfs voor bepaalde bevolkingsgroepen, met name jongeren, die minder dan de aanbevolen waarden tot zich nemen, deze situatie geen gevaar oplevert voor de gezondheid, gelet op de zekerheidsmarges in de aanbevolen waarden .
9 Uit genoemde rapporten blijkt eveneens, dat sommige uit vlees bestaande ingrediënten schadelijke stoffen bevatten, zoals purine, cholesterol en verzadigde vetzuren . In de rapporten wordt ook een zekere ongerustheid uitgesproken over een mogelijke toename van de vlees - en vleeswarenconsumptie .
10 Wat ten slotte verweersters argument betreft, dat plantaardige proteïnen een geringere voedingswaarde zouden hebben dan dierlijke proteïnen, moet worden benadrukt dat, gelijk het Hof reeds te kennen gaf in zijn arrest van 23 februari 1988 ( zaak 216/84, Commissie/Frankrijk, Jurispr . 1988, blz . 793 ), een Lid-Staat niet met een beroep op de volksgezondheid de invoer van een produkt kan verbieden, op grond dat dit een geringere voedingswaarde heeft dan een ander produkt dat reeds op de betrokken markt verkrijgbaar is, want het aanbod van voedingsmiddelen voor de consumenten in de Gemeenschap is van dien aard, dat het enkele feit dat een ingevoerd produkt een geringere voedingswaarde zou hebben, geen werkelijk gevaar voor de gezondheid van de mens betekent .
11 Uit het bovenstaande volgt dat het invoerverbod niet gerechtvaardigd kan zijn uit hoofde van de bescherming van de gezondheid in de zin van artikel 36 van het Verdrag .
Rechtvaardiging ontleend aan dwingende vereisten in verband met de bescherming van de consument
12 Verweerster stelt, dat het bestreden invoerverbod nodig is voor een doelmatige bescherming van de Duitse consument, die na decennia lang niet anders gewend te zijn, een preciese voorstelling heeft waaraan vleeswaren moeten voldoen : zij moeten namelijk uitsluitend of hoofdzakelijk uit vlees bestaan en aan de kwaliteitsnormen van de artikelen 4 en 5 van de Fleisch-Verordnung voldoen .
13 Gelijk het Hof reeds vaak heeft onderstreept ( met name in de arresten van 12 maart 1987, zaak 178/84, Commissie/Duitsland, Jurispr . 1987, blz . 1127, en van 14 juli 1988, zaak 407/85, Drei Glocken, Jurispr . 1988, blz . 4233 ), is het weliswaar geoorloofd om de consumenten die bijzondere eigenschappen toeschrijven aan bepaalde produkten, in staat te stellen op basis hiervan hun keuze te maken, maar die mogelijkheid kan worden verzekerd door middelen die niet de invoer belemmeren van in andere Lid-Staten rechtmatig vervaardigde en in het verkeer gebrachte produkten, met name door de verplichting een passend etiket aan te brengen waarop de eigenschappen van het verkochte produkt zijn vermeld .
14 Bij vleeswaren kan de aanduiding van alle ingrediënten inderdaad moeilijkheden opleveren, wanneer deze produkten los worden verkocht of in restaurants worden geserveerd . Niettemin moet worden bedacht, dat uit richtlijn 79/112 van de Raad inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen ( PB 1979, L 33, blz . 1 ), en met name uit artikel 12 daarvan, blijkt dat de Lid-Staten bevoegd zijn om de wijze van etikettering van niet voorverpakte, aan de eindverbruiker aangeboden levensmiddelen dusdanig vast te stellen, dat de eindverbruiker over de nodige informatie beschikt om zijn keuze te maken zonder door al te gedetailleerde aanduidingen in verwarring te worden gebracht .
15 Zoals de Commissie overigens ook terecht heeft opgemerkt, blijkt het probleem van de etikettering in de hierboven bedoelde gevallen reeds in de Fleish-Verordnung te zijn onderkend, met name in artikel 5, lid 2, dat een speciale etiketteringsregeling bevat voor onder de uitzondering van het verkoopverbod vallende produkten die los worden verkocht, in het bijzonder in restaurants of gemeenschappelijke kantinevoorzieningen .
16 Dientengevolge kan het bestreden invoerverbod niet zijn gerechtvaardigd uit hoofde van dwingende vereisten in verband met de bescherming van de consument .
Rechtvaardiging ontleend aan dwingende vereisten in verband met de eerlijkheid van de handelstransacties
17 De Duitse regering beweert voorts, dat het invoerverbod een maatregel is die noodzakelijk is om de producenten en distributeurs van zuivere vleesprodukten te beschermen tegen oneerlijke mededinging door bepaalde ondernemers die zich door gebruik van inferieure, goedkopere produkten een concurrentievoorsprong verschaffen, zonder dat de verschillen in bereiding voor de consument te onderscheiden zijn .
18 Dit argument, dat is gebaseerd op het gebrek aan informatie van de consument, is hiervoor reeds verworpen .
19 Dientengevolge kan het bestreden invoerverbod niet gerechtvaardigd zijn uit hoofde van dwingende vereisten in verband met de eerlijkheid van de handelstransacties .
Rechtvaardiging ontleend aan dwingende vereisten in verband met het gemeenschappelijk landbouwbeleid
20 De Duitse regering beweert ten slotte dat het bestreden invoerverbod nodig is om te voldoen aan bepaalde dwingende vereisten in verband met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name de met de gemeenschappelijke marktordeningen in de rundvlees - en varkensvleessector nagestreefde marktstabilisatie .
21 Dit argument kan evenmin worden aanvaard . Gelijk het Hof in de arresten van 23 februari en van 14 juli 1988 ( zaken 216/84, respectievelijk 407/85, reeds aangehaald ) erkende, moeten de Lid-Staten, zodra de Gemeenschap voor een bepaalde sector een gemeenschappelijke marktordening tot stand heeft gebracht, zich van elke eenzijdige maatregel onthouden, zelfs indien deze de communautaire politiek van de Gemeenschap kan ondersteunen .
22 Bovendien blijkt uit deze arresten, dat nationale maatregelen, zelfs indien zij een gemeenschappelijk beleid van de Gemeenschap ondersteunen, niet mogen ingaan tegen een van de grondbeginselen van de Gemeenschap, in casu het vrije verkeer van goederen, zonder gerechtvaardigd te zijn uit hoofde van door het gemeenschapsrecht erkende gronden . Hierboven is evenwel reeds vastgesteld, dat dit laatste bij de onderhavige voorschriften niet het geval is .
23 Uit al het voorafgaande volgt, dat de niet-nakoming is komen vast te staan . Vastgesteld moet dus worden, dat de Bondsrepubliek Duitsland, door de invoer en de verhandeling op haar grondgebied te verbieden van vleeswaren uit andere Lid-Staten, die niet voldoen aan het bepaalde in de artikelen 4 ens 5 van de Fleisch-Verordnung, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen .
Kosten
24 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen .
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende, verstaat :
1 ) Door de invoer en de verhandeling op haar grondgebied te verbieden van vleeswaren uit andere Lid-Staten, die niet voldoen aan het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van de Fleisch-Verordnung, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen .
2 ) De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten van de procedure .