This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61987CJ0164
Judgment of the Court (Second Chamber) of 6 July 1988. # Luciano Simonella v Commission of the European Communities. # Officials - Internal competition. # Case 164/87.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 juli 1988.
Luciano Simonella tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Intern vergelijkend onderzoek.
Zaak 164/87.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 juli 1988.
Luciano Simonella tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Intern vergelijkend onderzoek.
Zaak 164/87.
Jurisprudentie 1988 -03807
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:371
ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 6 JULI 1988. - LUCIANO SIMONELLA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - INTERN VERGELIJKEND ONDERZOEK. - ZAAK 164/87.
Jurisprudentie 1988 bladzijde 03807
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . Ambtenaren - Beroep - Procesbelang - Beroep tot nietigverklaring van alle verrichtingen van vergelijkend onderzoek - Kandidaat toegelaten tot examens, maar niet geplaatst op lijst van geschikte kandidaten - Ontvankelijkheid beperkt tot laatste, voor verzoeker bezwarend besluit
( Ambtenarenstatuut, artikel 91 )
2 . Ambtenaren - Beroep - Beroep tegen besluit van jury vergelijkend onderzoek - Middelen ontleend aan onregelmatigheid van aankondiging van vergelijkend onderzoek, waartegen niet tijdig is opgekomen - Niet-ontvankelijkheid
( Ambtenarenstatuut, artikel 91 )
1 . Wanneer een vergelijkend onderzoek uit een reeks afzonderlijke verrichtingen bestaat die aanleiding geven tot handelingen die elk van zich vatbaar zijn voor beroep, is een kandidaat slechts ontvankelijk in zijn beroep tegen voor hem bezwarende besluiten . Nu hij niet op de lijst van geschikte kandidaten is geplaatst en dus pas in de laatste fase van het onderzoek is afgevallen, kan betrokkene niet de nietigverklaring van alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek vorderen .
2 . Een ambtenaar kan, in een tegen een besluit van een jury van vergelijkend onderzoek gericht beroep, geen middelen aanvoeren die zijn ontleend aan een vermeende onregelmatigheid in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, wanneer hij niet binnen de daarvan geldende termijn is opgekomen tegen de onderdelen van de aankondiging waardoor hij zich bezwaard acht . Anders zou een aankondiging van vergelijkend onderzoek nog in geding kunnen worden gebracht lang nadat zij is gepubliceerd en wanneer de meeste, zoniet alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek reeds achter de rug zijn, hetgeen in strijd zou zijn met het rechtszekerheids - en het vertrouwensbeginsel en met het beginsel van goed bestuur .
Anders ligt de situatie wanneer betrokkene zich beroept op onregelmatigheden, waarvan de bron weliswaar aan de tekst van de aankondiging kan worden toegeschreven, maar die zich eerst in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan .
In zaak 164/87,
Luciano Simonella, ambtenaar van de Commissie, vertegenwoordigd door C . Revoldini, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te diens kantore, 21, rue Aldringen,
verzoeker,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur P . Kalbe als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de jury van intern vergelijkend onderzoek COM/A/8/84 om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE ( Tweede kamer ),
samengesteld als volgt : O . Due, kamerpresident, K . Bahlmann en T . F . O' Higgins, rechters,
advocaat-generaal : C . O . Lenz
griffier : D . Louterman, administrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 19 april 1988,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 mei 1988,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 4 juni 1987, heeft Luciano Simonella, ambtenaar in de rang B 3 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, beroep ingesteld tot nietigverklaring van intern vergelijkend onderzoek COM/A/8/84, subsidiair tot nietigverklaring van het besluit van de jury van dat vergelijkend onderzoek om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen .
2 Intern vergelijkend onderzoek COM/A/8/84 op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen, werd door de Commissie georganiseerd met het oog op de vorming van een reserve van administrateurs ( rangen 7 en 6 van categorie A ). Deelneming stond uitsluitend open voor ambtenaren die sedert 1980 in de rangen B 3 tot B 1 waren ingedeeld, ten einde hun overgang van categorie B naar categorie A mogelijk te maken . 283 Sollicitanten, werden tot het vergelijkend onderzoek toegelaten .
3 Het vergelijkend onderzoek omvatte drie fasen : een voorselectie, een opleidingsfase en ten slotte een mondeling examen .
4 Na afloop van de eerste fase wees de jury de kandidaten aan die zij het meest geschikt achtte om aan de volgende fase deel te nemen; zij baseerde zich daarbij op de persoonsdossiers van de kandidaten en een door hen geschreven verhandeling .
5 De aldus voor de tweede fase geselecteerde kandidaten, waaronder verzoeker, namen deel aan een verplicht opleidingsprogramma van vier weken, dat door de jury was samengesteld en georganiseerd .
6 Nadat de kandidaten dit opleidingsprogramma hadden doorlopen, namen zij deel aan een mondeling examen, dat overeenkomstig de aankondiging van het vergelijkend onderzoek de jury in staat moest stellen, aan de hand van een aantal vragen hun kwalificaties en geschiktheid voor een functie in categorie A te beoordelen . Voor dit examengedeelte werden maximaal 50 punten toegekend, waarbij een minimum van 30 punten vereist was om op de lijst van geschikte kandidaten te worden geplaatst . Van de 84 kandidaten, waaronder verzoeker, die aan het mondeling examen deelnamen, zijn er 38 op de lijst van geschikte kandidaten geplaatst .
7 Bij schrijven van 17 juni 1986 werd verzoeker medegedeeld, dat hij niet op de lijst was geplaatst, aangezien hij slechts 24,7 punten had behaald .
8 Tegen dit besluit diende verzoeker bij schrijven van 10 september 1986 een klacht in overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut . Op 9 maart 1987 ontving hij van de Commissie bericht, dat zijn klacht was afgewezen .
9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
De ontvankelijkheid
10 De Commissie stelt dat het beroep, voor zover dit strekt tot nietigverklaring van het gehele vergelijkend onderzoek COM/A/8/84, niet-ontvankelijk is .
11 In dit verband verdient het opmerking, dat een vergelijkend onderzoek, en met name het onderhavige, uit een reeks afzonderlijke verrichtingen bestaat, die aanleiding geven tot handelingen die elk voor zich vatbaar zijn voor beroep .
12 Nu verzoeker met succes heeft deelgenomen aan de eerste twee fasen van het in geding zijnde vergelijkend onderzoek, waarvan hij de grondslag zelf niet betwist, kan het geheel van de verrichtingen ervan niet bezwarend voor hem zijn . Verzoeker heeft dus geen reden om krachtens artikel 91, lid 1, van het Statuut in algemene zin en ongespecificeerd nietigverklaring te vorderen van alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek .
13 Hieruit volgt dat het beroep slechts ontvankelijk is voor zover het de subsidiaire vordering betreft, dat wil zeggen nietigverklaring van het besluit van de jury om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen .
14 Voorts stelt de Commissie, dat de door verzoeker tegen de aankondiging van het vergelijkend onderzoek aangevoerde middelen niet-ontvankelijk zijn wegens termijnoverschrijding .
15 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens de rechtspraak van het Hof ( zie arrest van 11 maart 1986, zaak 294/84, Adams e.a ., Jurispr . 1986, blz . 977, 984 ) de ambtenaar die zich bezwaard acht door een naar zijn mening onregelmatige aankondiging van vergelijkend onderzoek, hiertegen tijdig moet opkomen . Anders zou een aankondiging van vergelijkend onderzoek nog in geding kunnen worden gebracht lang nadat zij is gepubliceerd en wanneer de meeste, zoniet alle verrichtingen van het vergelijkend onderzoek reeds achter de rug zijn, hetgeen in strijd zou zijn met het rechtszekerheids - en het vertrouwensbeginsel en met het beginsel van goed bestuur .
16 Uit 's Hofs rechtspraak volgt echter ook ( zie arrest van 8 maart 1988, Sergio e.a ., gevoegde zaken 64, 71, 72 en 73 en 78/86, Jurispr . 1988, blz . 0000 ), dat wanneer een verzoeker niet tijdig tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek is opgekomen, dit hem niet belet zich te beroepen op onregelmatigheden die zich in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan, ook al ligt de bron van die onregelmatigheden in de tekst van de aankondiging van vergelijkend onderzoek .
17 Uit het bovenstaande volgt, dat de voorgedragen middelen moeten worden afgewezen voor zover zij de onregelmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek als zodanig betreffen, maar dat zij ten gronde dienen te worden onderzocht voor zover zij betrekking hebben op onregelmatigheden die het verdere verloop van het vergelijkend onderzoek zouden hebben aangetast .
Ten gronde
18 In een eerste middel betoogt verzoeker, zakelijk weergegeven, dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek in strijd met artikel 1, lid 1, sub e, van bijlage III bij het Statuut niet het aantal punten vermeldde dat kon worden toegekend voor de schriftelijke bewijsstukken, de verhandeling en het opleidingsprogramma . Het besluit van de jury zou aldus uitsluitend gebaseerd zijn op de uitslag van het mondeling examen, het enige onderdeel waarvoor in de aankondiging het aantal te behalen punten was vermeld .
19 Uit het hierboven overwogene met betrekking tot de ontvankelijkheid volgt, dat dit middel moet worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op het ontbreken in de aankondiging van een puntenwaardering voor sommige onderdelen van het vergelijkend onderzoek, maar dat het moet worden onderzocht voor zover het betrekking heeft op de motivering van het bestreden besluit .
20 Dienaanaande kan worden volstaan met eraan te herinneren, dat het in geding zijnde vergelijkend onderzoek drie fasen omvatte, te weten een voorselectie, om de jury in staat te stellen de kandidaten aan te wijzen die zij het meest geschikt achtte om aan de volgende fase deel te nemen; een verplicht opleidingsprogramma, waarbij geen beoordeling van de kandidaten plaatsvond; en ten slotte een met maximaal 50 punten te waarderen mondeling examen, waarbij de jury vragen kon stellen ter beoordeling van het kwalificatieniveau van de kandidaten en van hun geschiktheid voor een A-functie .
21 De eerste onderdelen van het vergelijkend onderzoek waren dus uitsluitend bedoeld om de kandidaten te selecteren en op het mondeling examen voor te bereiden, en het besluit om iemand al dan niet op de reservelijst te plaatsen, hing uitsluitend af van de beoordeling van het mondeling examen . De door verzoeker aangevoerde grief is dus kennelijk niet relevant ten aanzien van het bestreden besluit .
22 Het tweede middel van verzoeker houdt, zakelijk weergegeven, in dat de jury bij de vaststelling van de lijst van geschikte kandidaten oneigenlijke criteria heeft gehanteerd . Verzoeker wijst met name op het feit, dat de verhouding tussen het aantal kandidaten uit in Luxemburg gevestigde diensten ( 26 %) en het aantal kandidaten uit in Brussel gevestigde diensten tegen alle waarschijnlijkheid in exact gelijk is gebleven, zowel bij de aantallen tot het mondeling examen toegelaten kandidaten als bij degenen die op de lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst . Verzoeker noemt tevens het feit dat, tegen alle mathematische waarschijnlijkheid in, geen enkele kandidaat die, zoals hijzelf, afkomstig was van het Publikatiebureau, op de lijst van geschikte kandidaten is geplaatst, hoewel van de 23 kandidaten uit Luxemburg die tot het mondelinge examen waren toegelaten, er zes van het Publikatiebureau afkomstig waren . Verzoeker verbindt hieraan de conclusie, dat de jury de bij het Publikatiebureau werkzame kandidaten heeft gediscrimineerd, althans het mondeling examen zo heeft ingericht, dat ongelijkheden die uitsluitend het gevolg waren van de verschillende tewerkstelling der kandidaten, niet werden geëlimineerd .
23 De Commissie betoogt, dat de besluiten van de jury in alle onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn genomen, aan de hand van de in de aankondiging vermelde selectiecriteria en zonder dat overwegingen van geografische aard of met betrekking tot de tewerkstelling der kandidaten bij deze of gene dienst van de Commissie een rol hebben gespeeld .
24 Wat het verwijt betreft dat de jury de plaats van tewerkstelling van de kandidaten als criterium heeft laten gelden, moet worden opgemerkt dat, waar concrete aanwijzingen ter zake ontbreken, de enkele overeenstemming van statistische gegevens op dat punt bij twee onderdelen van het vergelijkend onderzoek niet volstaat als bewijs, dat de jury dergelijke criteria heeft gehanteerd .
25 Met betrekking tot het verwijt, dat de jury uit een bepaalde dienst afkomstige kandidaten zou hebben gediscrimineerd, kan eveneens worden volstaan met op te merken dat, waar concrete gegevens ontbreken, een dergelijke discriminatie niet kan worden aangenomen alleen op grond van de verdeling van de positief beoordeelde kandidaten over de verschillende diensten van de Commissie .
26 Wat ten slotte de klacht betreft, dat de kansen van de kandidaten in verband met hun tewerkstelling ongelijk waren, zij eraan herinnerd, dat met het in geding zijnde vergelijkend onderzoek werd beoogd een reserve te vormen van ambtenaren van categorie A, die geschikt waren voor het uitoefenen van met deze categorie overeenstemmende functies bij alle diensten van de Commissie .
27 Voorts was volgens de aankondiging van vergelijkend onderzoek het mondeling examen bedoeld om de jury in staat te stellen, de kwalificaties van de kandidaten te beoordelen alsmede hun geschiktheid voor het uitoefenen van een functie van categorie A .
28 Blijkens de documenten betreffende de jurywerkzaamheden, die door de Commissie op verzoek van het Hof zijn overgelegd, bestond het mondeling examen uit vier onderdelen . Eerst moest de kandidaat een door loting bepaalde vraag van algemene aard beantwoorden . Vervolgens gaf hij een uiteenzetting over zijn opleiding en zijn vroegere en actuele werkzaamheden . Daarna werden hem vragen gesteld over de plaats van zijn actuele werkzaamheden in het kader van een van de beleidsterreinen van de Gemeenschap . Ten slotte moest de kandidaat een vraag beantwoorden op het gebied van een beleidsterrein van de Gemeenschap dat geen verband hield met zijn actuele werkzaamheid . Erkend moet worden, dat een dergelijke procédé zich leent om alle kandidaten gelijke kansen te waarborgen .
29 Anderzijds valt niet te ontkennen dat het meer of minder gespecialiseerde karakter van de werkzaamheden der kandidaten in hun actuele functie invloed kan hebben gehad op hun geschiktheid om een functie van categorie A te vervullen . Het opleidingsprogramma dat deel uitmaakte van het vergelijkend onderzoek, was echter een geschikt middel om dergelijke ongelijkheden op te heffen . In ieder geval was het niet de taak van de jury om die ongelijkheden weg te nemen bij het mondeling examen, dat juist bedoeld was om de geschiktheid voor het vervullen van functies in categorie A te beoordelen .
30 Hieruit volgt, dat dit middel evenmin gegrond is, en dat het beroep mitsdien moet worden verworpen .
Kosten
31 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Volgens artikel 70 van het Reglement blijven echter de kosten die door de instellingen ter zake van beroepen van personeelsleden van de Europese Gemeenschappen zijn gemaakt, te hunnen laste .
HET HOF VAN JUSTITIE ( Tweede kamer ),
rechtdoende :
1 ) Verwerpt het beroep .
2 ) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen .