Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CC0368

    Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 22 februari 1989.
    Lieselotte Hartmann Troiani tegen Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundessozialgericht - Duitsland.
    Nabetaling van vrijwillige verzekeringsbijdragen voor ouderdomspensioen.
    Zaak 368/87.

    Jurisprudentie 1989 -01333

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:80

    61987C0368

    Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 22 februari 1989. - LIESELOTTE HARTMANN TROIANI TEGEN LANDESVERSICHERUNGSANSTALT RHEINPROVINZ. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET BUNDESSOZIALGERICHT. - NABETALING VAN VRIJWILLIGE VERZEKERINGSBIJDRAGEN VOOR OUDERDOMSPENSIOEN. - ZAAK 368/87.

    Jurisprudentie 1989 bladzijde 01333


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    1 . In deze zaak gaat het om de vraag, of een persoon op grond van het gemeenschapsrecht aanspraak kan maken op toepassing van een nationale wettelijke regeling krachtens welke vrouwen, die bij huwelijk hun bijdragen voor het ouderdomspensioen terugbetaald hebben gekregen, oude pensioenrechten kunnen laten herleven door bijdragen na te betalen, niettegenstaande dat aan bepaalde voorwaarden van de nationale wettelijke regeling niet is voldaan .

    2 . Verzoekster, mevrouw Lieselotte Hartmann Troiani, werd geboren in 1928 . Van 1 maart 1952 tot 31 augustus 1963 werkte zij in Duitsland en betaalde zij pensioenbijdragen aan het Duitse sociale-zekerheidsstelsel . In 1963 huwde zij met een Italiaan en verkreeg aldus naast haar Duitse ook de Italiaanse nationaliteit . Op grond van haar huwelijk werden haar ingevolge paragraaf 1304 van de Reichsversicherungsordnung ( hierna : RVO ) de pensioenbijdragen terugbetaald, die zij had betaald voor de perioden van tewerkstelling in Duitsland . Na nog elf maanden in Duitsland werkzaam te zijn geweest en tijdens deze periode bijdragen voor de verplichte pensioenverzekering te hebben betaald, ging zij met haar echtgenoot in Italië wonen . Sinds 1964 heeft zij gedurende bepaalde perioden in Italië gewerkt, waar zij uit hoofde van haar dienstbetrekking verplicht verzekerd was .

    3 . Op 23 september 1981 vroeg verzoekster de Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz, verweerder in het hoofdgeding, verlof om op grond van artikel 2, paragraaf 28, van het Arbeiterrentenversicherungs-Neuregelungsgesetz ( Wet tot herziening van de pensioenverzekering voor arbeiders, hierna : ArVNG ) verzekeringsbijdragen na te betalen . Voornoemde bepaling, die de zorg voor de gebrekkige oudedagvoorziening van vele gehuwde vrouwen weerspiegelt, geeft vrouwen die hun pensioenrechten hebben verloren ten gevolge van de restitutie van de pensioenbijdragen bij huwelijk, de mogelijkheid om die rechten opnieuw te verkrijgen door nabetaling van bijdragen voor de periodes waarvoor bijdragen waren teruggestort . De mogelijkheid tot nabetaling is echter afhankelijk van twee voorwaarden : In de eerste plaats moet de vrouw die van deze bepaling gebruik wil maken, ten tijde van de aanvraag een werkzaamheid verrichten waarvoor de Duitse verplichte pensioenverzekering geldt . In de tweede plaats moet zij na de restitutie van haar pensioenbijdragen gedurende ten minste 24 maanden Duitse pensioenbijdragen hebben betaald aan het Duitse verzekeringsorgaan in verband met een werkzaamheid die voor het Duitse ouderdomspensioen een verzekeringsplicht doet ontstaan . Die eerste voorwaarde zal ik de voorwaarde van actuele aansluiting noemen . Zoals de verwijzende rechterlijke instantie opmerkt, geldt de Duitse verplichte pensioenverzekering enkel voor werkzaamheden die op het nationaal grondgebied worden verricht .

    4 . Op 11 januari 1982 werd verzoeksters aanvraag door verweerder afgewezen, op grond dat zij aan geen enkele van bovenstaande voorwaarden voldeed . Die beslissing werd door het Sozialgericht Duesseldorf bij vonnis van 3 mei 1983 bekrachtigd . Bij arrest van 2 september 1985 heeft het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen verzoeksters eis in hoger beroep toegewezen . De zaak kwam in Revision voor het Bundessozialgericht dat van mening was, dat de beslissing afhankelijk was van de vraag in hoeverre het gemeenschapsrecht, en meer bepaald artikel 9, lid 2, van verordening nr . 1408/71 ( PB 1971, L 149, blz . 2 ), op verzoeksters eis van toepassing is .

    5 . Volgens het Bundessozialgericht kan verzoekster ingevolge artikel 9, lid 2, van verordening nr . 1408/71 de in Italië vervulde verzekeringstijdvakken laten meetellen ten einde te voldoen aan de tweede voorwaarde - 24 maanden verplichte verzekering - die het recht om bijdragen na te betalen beperkt . Het Bundessozialgericht betwijfelde echter, of artikel 9, lid 2, ook kan worden toegepast op de eerste voorwaarde, te weten dat de aanvrager ten tijde van de aanvraag werkzaamheden moet verrichten die verzekeringsplichtig zijn voor de Duitse pensioenverzekering . Indien artikel 9, lid 2, niet zou kunnen worden toegepast, vroeg het Bundessozialgericht zich af, of de voorwaarde van actuele aansluiting niet een met de artikelen 48 en volgende EEG-Verdrag strijdige belemmering van het vrije verkeer van werknemers oplevert .

    6 . Dientengevolge heeft het Bundessozialgericht, bij op 7 december 1987 ter griffie van het Hof ingekomen beschikking het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen verzocht :

    "1 ) Moet artikel 9, lid 2, van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, aldus worden uitgelegd, dat het ook betrekking heeft op gevallen waarin een nabetaling van vrijwillige bijdragen voor de pensioenverzekering afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde, dat op het moment van de aanvraag een werkzaamheid wordt verricht die naar nationaal recht onder de verplichte pensioenverzekering valt?

    2 ) Zo neen : Is een nationale regeling als in de eerste vraag omschreven, in strijd met artikel 48 en volgende EEG-Verdrag of met andere gemeenschapsrechtelijke bepalingen?"

    De eerste vraag

    7 . Artikel 9 van verordening nr . 1408/71 luidt als volgt :

    "Toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

    1 ) De bepalingen van de wetgeving van een Lid-Staat welke de toelating tot de vrijwillige of de vrijwillige voortgezette verzekering afhankelijk stellen van het wonen op het grondgebied van deze Staat, gelden niet voor personen die wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat, mits zij tevoren ooit als werknemer of zelfstandige aan de wetgeving van eerstbedoelde Staat onderworpen zijn geweest .

    2 ) Indien de wetgeving van een Lid-Staat de toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, worden, voor zover nodig, de tijdvakken van verzekering of van wonen welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervuld zijn, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat vervuld waren ."

    8 . Ik moet eerst een probleem behandelen, dat niet aan bod is gekomen in de bij het Hof ingediende opmerkingen . Artikel 9 is uitdrukkelijk alleen van toepassing op de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering . Op het eerste gezicht lijkt het twijfelachtig, of het opnieuw verwerven van oude pensioenrechten wel onder het begrip "voortgezette verzekering" kan vallen, een begrip dat eerder betrekking lijkt te hebben op het verwerven van nieuwe rechten dan op het opnieuw verwerven van oude rechten . In het arrest Liégeois ( zaak 93/76, Jurispr . 1977, blz . 543, r.o . 14 ) heeft het Hof na vergelijking van de verschillende taalversies evenwel geoordeeld, dat deze versies "blijk geven van de bedoeling alle soorten van verzekering met een element van vrijwilligheid te dekken, ongeacht of het daarbij gaat om de voortzetting van een tevoren gevestigde verzekeringsverhouding ." Hoewel de feitelijke context waarin het hof tot deze vaststelling kwam, verschilt van die van de onderhavige zaak, is deze uitspraak duidelijk van algemene strekking en ook op dit geval toepasbaar . Er lijkt geen principiële reden te zijn, waarom artikel 9 niet op dezelfde wijze zou gelden voor het opnieuw verwerven van pensioenrechten als voor de voortgezette verzekering . Die uitlegging van artikel 9 is duidelijk in overeenstemming met de doelstellingen van verordening nr . 1408/71 . Bijgevolg is artikel 9 van toepassing op het opnieuw verwerven van vroegere pensioenrechten; dit is, zoals ik zal proberen aan te tonen, van bijzonder belang voor het antwoord op de eerste vraag .

    9 . Zoals in de verwijzingsbeschikking wordt gesteld, gaat het er bij de eerste vraag om, of artikel 9, lid 2, niet alleen de gelijkstelling voorschrijft van tijdvakken van verzekering die in een andere Lid-Staat zijn vervuld, doch ook de gelijkstelling van de actuele tewerkstelling en aansluiting in een andere Lid-Staat, ingeval een nationale wettelijke regeling de uitoefening van een in het binnenland verzekeringsplichtige werkzaamheid als voorwaarde stelt voor toelating tot een stelsel van vrijwillige pensioenverzekering . Uit het dossier blijkt, dat verzoekster ten tijde van de aanvraag in Italië onder de verplichte pensioenverzekering viel .

    10 . In haar schriftelijke opmerkingen stelt verzoekster, dat artikel 9, lid 2, ruim dient te worden uitgelegd . De Commissie voert daarentegen aan, dat artikel 9, lid 2, alleen ziet op de gelijkstelling van verzekeringstijdvakken stricto sensu, en niet op andere voorwaarden voor toelating tot een verzekeringsstelsel, die niets te maken hebben met de vervulling van verzekeringstijdvakken als zodanig . De Commissie verwijst in dit verband naar een aantal arresten waarin het Hof heeft geweigerd om de werkingssfeer van bepalingen van verordening nr . 1408/71 met betrekking tot de gelijkstelling van de verzekeringstijdvakken uit te breiden tot andere voorwaarden inzake de aansluiting bij verzekeringsstelsels .

    11 . Zo wijst de Commissie erop , dat het Hof in zaak 20/75 ( d' Amico, Jurispr . 1975, blz . 891 ) oordeelde, dat artikel 45, lid 1, van verordening nr . 1408/71 niet van toepassing was op een Duits voorschrift, krachtens hetwelk de belanghebbende voor het verkrijgen van recht op vervroegd ouderdomspensioen gedurende een bepaalde tijd werkloos moest zijn geweest, zodat de Duitse verzekeringsorganen geen rekening behoefden te houden met het feit, dat d' Amico in een andere Lid-Staat als werkloze was ingeschreven .

    12 . De Commissie verwijst voorts naar zaak 70/80 ( Vigier, Jurispr . 1981, blz . 229 ) die meer gelijkenissen vertoont met de onderhavige zaak . Het betrof een Franse onderdaan die gebruik wilde maken van de Duitse wettelijke regeling die slachtoffers van de Nazi-vervolging de mogelijkheid biedt om sociale-verzekeringsbijdragen na te betalen . Het Hof bevestigde, dat artikel 9, lid 2, van verordening nr . 1408/71 niet de gelijkstelling vereiste van in Frankrijk vervulde verzekeringstijdvakken, om zo te kunnen voldoen aan een voor het recht op nabetalingen gestelde voorwaarde, dat de belanghebbende bij het nationale sociale-zekerheidstelsel moest zijn aangesloten ter verkrijging van de hoedanigheid van "verzekerde ".

    13 . Ik kan het standpunt van de Commissie niet aanvaarden . Ik geef toe, dat het Hof in de aangehaalde jurisprudentie niet genegen was om de werkingssfeer van bepalingen betreffende de gelijkstelling van verzekeringstijdvakken uit te breiden tot andere voorwaarden die geen verband houden met het vervullen van verzekeringstijdvakken als zodanig . Waar ik het niet met de Commissie eens ben, is dat een voorwaarde van actuele aansluiting bij een stelsel van verplichte verzekering geen verband zou houden met de vervulling van verzekeringstijdvakken . Aansluiting bij een verzekeringsstelsel is toch immers een essentieel onderdeel van het vervullen van verzekeringstijdvakken en moet bijgevolg worden geacht daarmee volledig te zijn verbonden .

    14 . Mijns inziens kan de door de Commissie aangehaalde jurisprudentie gemakkelijk worden onderscheiden van de onderhavige zaak . Zowel het arrest d' Amico als het arrest Brunori ( zaak 266/78, Jurispr . 1979, blz . 2711 ), waar de Commissie ook naar verwijst, hadden betrekking op artikel 45, lid 1, van verordening nr . 1408/71, dat het gelijkstellen van in andere Lid-Staten vervulde verzekeringstijdvakken met het oog op het verkrijgen, het behoud of het herstel van pensioenrechten betreft . In beide zaken ging het om voorwaarden om tot verzekeringsstelsels te worden toegelaten, die bovenop de voorwaarden inzake de vervulling van verzekeringstijdvakken kwamen en daarvan losstonden . In het onderhavige geval gaat het om artikel 9 van verordening nr . 1408/71; om redenen die ik zal uiteenzetten, kan de hier omstreden voorwaarde worden gelijkgesteld met de in artikel 9 vermelde voorwaarden .

    15 . Op het eerste gezicht lijkt het of het punt van geschil in de zaak Vigier hetzelfde was als in de onderhavige zaak, namelijk of krachtens artikel 9, lid 2, de hoedanigheid van verzekerde uit hoofde van de aansluiting bij een verzekeringsstelsel in de ene Lid-Staat als gelijkwaardig kan worden beschouwd met het oog op het verwerven van die hoedanigheid in een andere Lid-Staat . Nochtans zijn er wezenlijke verschillen tussen die zaak en de onderhavige . In het arrest Vigier stelde het Hof vast, dat een sociaal verzekeringsorgaan van een Lid-Staat uit hoofde van artikel 9, lid 2, niet verplicht is om, met het oog op de verwerving van de hoedanigheid van verzekerde, rekening te houden met tijdvakken van verzekering die in een andere Lid-Staat zijn vervuld, wanneer de betrokkene nooit bij het verzekeringsstelsel van de eerste Lid-Staat aangesloten is geweest, met andere woorden nooit de bijdrage heeft betaald die krachtens de wettelijke regeling van dat land vereist is om de hoedanigheid van verzekerde te kunnen verwerven . In casu was verzoekster voor haar vertrek naar Italië aangesloten bij het Duitse sociale-zekerheidsstelsel en had zij gedurende een aantal jaren bijdragen betaald . De in geding zijnde nationale bepalingen kunnen inderdaad naar hun aard enkel worden toegepast op personen die aangesloten zijn geweest en bijdragen hebben betaald . In de zaak Vigier kon verzoekster, die van kindsbeen af in Frankrijk had gewoond, bovendien niet worden beschouwd als migrerend werknemer in de zin van verordening nr . 1408/71, zodat artikel 9, lid 2, dat juist de kwestie van opeenvolgende perioden van tewerkstelling in verschillende Lid-Staten wil regelen, terecht niet van toepassing werd geacht . Bijgevolg staat het arrest Vigier er mijns inziens niet aan in de weg, dat artikel 9, lid 2, in dit geval wordt toegepast .

    16 . In elk geval blijkt, dat wanneer wij artikel 9 in zijn geheel beschouwen in plaats van ons louter op het tweede lid ervan te concentreren, deze bepaling kan worden gebruikt ter toetsing van een voorwaarde van actuele aansluiting zoals die welke in de onderhavige zaak in geding is .

    17 . In de eerste plaats moet ook rekening worden gehouden met de bepalingen van artikel 9, lid 1 . Ingevolge deze bepaling moet, wanneer een nationale wetgeving de toelating tot een stelsel van vrijwillige pensioenverzekering afhankelijk stelt van het wonen op het nationaal grondgebied, de actuele woonplaats in een andere Lid-Staat als gelijkwaardig worden erkend . Anders dan in het bijzondere geval van grensarbeiders, komt bij werknemers de voorwaarde van aansluiting op hetzelfde neer als het woonplaatsvereiste .

    18 . Wanneer in de tweede plaats wordt aanvaard, dat artikel 9 niet alleen geldt voor de voortgezette verzekering doch ook voor het opnieuw verwerven van pensioenrechten, zoals ik op grond van de zaak Liégeois reeds heb betoogd, dan kan deze bepaling worden geacht mede betrekking te hebben op de voorwaarde van actuele aansluiting die bovenop de in leden 1 en 2 uitdrukkelijk genoemde voorwaarden van actuele woonplaats en vervulling van verzekeringstijdvakken komt . In het geval van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering lijkt het niet nodig te verwijzen naar een voorwaarde van actuele aansluiting bij een verplicht stelsel, omdat ervan kan worden uitgegaan, dat actuele aansluiting normaliter wel geen voorwaarde zal zijn om tot een vrijwillig stelsel te worden toegelaten . Daarom is het niet te verwonderen, dat artikel 9 zo een voorwaarde niet uitdrukkelijk vermeldt . Wanneer men echter aanvaardt, dat artikel 9 mede het opnieuw verwerven van pensioenrechten omvat, dan is het duidelijk dat de voorwaarde van actuele aansluiting op dezelfde wijze moet worden behandeld als de voorwaarde inzake de actuele woonplaats en de voorwaarde inzake de vervulling van verzekeringstijdvakken . Wanneer artikel 9 dus in zijn geheel wordt beschouwd, moet het aldus worden uitgelegd, dat een in een andere Lid-Staat bestaande aansluiting voldoet aan de voorwaarde van actuele aansluiting .

    19 . Bovendien heeft artikel 9 tot doel, een werknemer in staat te stellen de voorwaarden voor vrijwillige verzekering in een Lid-Staat te vervullen, wanneer hij in een andere Lid-Staat woont of verzekeringstijdvakken in een andere Lid-Staat heeft vervuld . Dit doel zou worden tenietgedaan door het vereiste van actuele aansluiting in de eerste Lid-Staat .

    20 . Derhalve ben ik van mening, dat op de eerste vraag een bevestigend antwoord moet worden gegeven . Ter verduidelijking van de precieze draagwijdte van de uitspraak, zou ik in overweging willen geven om het antwoord aldus te formuleren :

    "Artikel 9 van verordening nr . 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat indien de wettelijke regeling van een Lid-Staat het recht om vrijwillige bijdragen voor een pensioenverzekering te betalen voor verzekeringstijdvakken die tevoren krachtens de wetgeving van die Lid-Staat werden vervuld, afhankelijk stelt van de aansluiting bij een stelsel van verplichte pensioenverzekering in die Lid-Staat ten tijde van de indiening van het verzoek om vrijwillige bijdragen te mogen betalen, aan die voorwaarde moet worden geacht te zijn voldaan door een op dat tijdstip bestaande aansluiting bij de verplichte pensioenverzekering van een andere Lid-Staat ."

    De tweede vraag

    21 . Gelet op het voorgestelde antwoord op de eerste vraag is een antwoord op de tweede vraag niet echt noodzakelijk . Niettemin zal ik kort mijn visie geven over deze vraag, die een belangrijk probleem aan de orde stelt, namelijk de mogelijke rol van artikel 48 EEG-Verdrag voor de aanvulling van communautaire wetgeving inzake sociale zekerheid .

    22 . Het eerste punt is, of de voorwaarde van actuele aansluiting in strijd is met het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit zoals neergelegd in de artikelen 7 en 48 EEG-Verdrag evenals in artikel 3, lid 1, van verordening nr . 1408/71 . Ik ben het met de Commissie eens, dat dit beginsel in casu niet speelt . Afgezien van alle andere overwegingen ben ik van mening dat de voorwaarde, ook al zou zij objectief niet te rechtvaardigen zijn, niet openlijk discrimineert, aangezien zij geldt voor alle personen, ongeacht hun nationaliteit, die gebruik willen maken van de mogelijkheid tot nabetaling . Ook lijkt het mij twijfelachtig, of deze voorwaarde indirect discrimineert, aangezien zij, zoals deze zaak aantoont, waarschijnlijk voornamelijk diegenen treft die hun loopbaan in Duitsland zijn begonnen en nadien in het buitenland hebben gewerkt, zodat het niet waarschijnlijk is dat zij voornamelijk nadelig werkt voor de onderdanen van andere Lid-Staten .

    23 . De Commissie voert evenwel aan, dat de in artikel 48, lid 1, neergelegde en in het bijzonder door verordening ( EEG ) nr . 1612/68 van de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ( PB 1968, L 257, blz . 2 ) geconcretiseerde garantie van vrij verkeer voor werknemers niet is beperkt tot de afschaffing van discriminatie op grond van nationaliteit, doch ook de afschaffing van belemmeringen van het vrije verkeer inhoudt . Ik ben het met de Commissie eens, dat de omstreden voorwaarde van de Duitse wettelijke regeling een hinderpaal voor het vrije verkeer van werknemers kan vormen, doordat iemand die daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van die vrijheid, erdoor wordt benadeeld . Evenmin kan worden ontkend, dat artikel 48 ruim moet worden uitgelegd . Ik betwijfel echter, of op algemene verdragsbepalingen - zoals artikel 48 - een beroep kan worden gedaan om leemtes op te vullen in de communautaire sociale-zekerheidsregeling . Wij moeten niet vergeten, dat het probleem zich alleen voordoet in het geval dat de communautaire wetgever een hiaat zou hebben gelaten in artikel 9 van verordening nr . 1408/71 . De gedachte, dat wanneer er een gedetailleerd stelsel van wetgeving bestaat, een beroep op het Verdrag kan worden gedaan om een leemte in de wet op te vullen, vind ik verrassend . Zou dit zo zijn, dan zou er weinig of geen behoefte aan wetgeving zijn, zeker niet aan wetswijzigingen . Het lijkt mij duidelijk, dat de hinderpalen die voor het vrije verkeer van werknemers voortvloeien uit vereisten van nationaal recht als de onderhavige, in de opzet van het Verdrag uit de weg moesten worden geruimd door wetgeving in het kader van artikel 51 EEG-Verdrag . Zeker is het noodzakelijk die wetgeving zo uit te leggen, dat de doelstellingen van het Verdrag en in het bijzonder de artikelen 48 en 51 worden verwezenlijkt, maar de oplossing kan niet uitsluitend in een beroep op artikel 48 worden gevonden .

    24 . Het is opmerkelijk, dat de Commissie voor haar stelling geen jurisprudentie heeft aangehaald . Gelet op hun context, denk ik niet dat de arresten van 7 juli 1988 ( zaak 143/87, Stanton, Jurispr . 1988, blz . 3877, en gevoegde zaken 154 en 155/87, Wolf, Jurispr . 1988, blz . 3897 ) de Commissie kunnen baten . In die arresten oordeelde het Hof, dat een bepaling uit de Belgische sociale-zekerheidswetgeving, volgens welke in een andere Lid-Staat verrichte arbeid in loondienst niet relevant was voor de beslissing of zelfstandigen kunnen worden vrijgesteld van de betaling van sociale-zekerheidsbijdragen in België, in strijd was met de artikelen 48 en 52 EEG-Verdrag, omdat die bepaling de uitoefening van beroepswerkzaamheden buiten het grondgebied van die Lid-Staat bemoeilijkte . In verband met deze arresten moet er evenwel op worden gewezen, dat de toepasselijke communautaire regeling - te weten verordening nr . 1390/81 ( EEG ) van de Raad houdende uitbreiding van de toepassing van verordening nr . 1408/71/EEG tot zelfstandigen en hun gezinsleden ( PB 1981, L 143, blz . 1 ) - nog niet in werking was getreden op het moment dat de betrokkenen als zelfstandigen - daar ging het in die zaken om - werkzaam waren, zodat de uitspraak uitsluitend betrekking kon hebben op de uitlegging van de artikelen 48 en 52 .

    Conclusie

    25 . Samenvattend ben ik van mening, dat de eerste vraag van de nationale rechterlijke instantie als volgt moet worden beantwoord :

    "Artikel 9 van verordening nr . 1408/71/EEG moet aldus worden uitgelegd, dat indien de wettelijke regeling van een Lid-Staat het recht om vrijwillige bijdragen voor een pensioenverzekering te betalen voor verzekeringstijdvakken die tevoren krachtens de wetgeving van die Lid-Staat werden vervuld, afhankelijk stelt van de aansluiting bij een stelsel van verplichte pensioenverzekering in die Lid-Staat ten tijde van de indiening van het verzoek om vrijwillige bijdragen te mogen betalen, aan die voorwaarde moet worden geacht te zijn voldaan door een op dat tijdstip bestaande aansluiting bij de verplichte pensioenverzekering van een andere Lid-Staat ."

    (*) Oorspronkelijke taal : Engels .

    Top