Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CC0293

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 30 november 1988.
    Francois Vainker tegen Europees Parlement.
    Ambtenaar - Artikel 45 van het Statuut - Bevordering bij keuze - Verdiensten.
    Zaak 293/87.

    Jurisprudentie 1989 -00023

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:520

    61987C0293

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 30 november 1988. - FRANCOIS VAINKER TEGEN EUROPEES PARLEMENT. - AMBTENAAR - ARTIKEL 45 VAN HET STATUUT - BEVORDERING NAAR KEUZE - VERDIENSTE. - ZAAK 293/87.

    Jurisprudentie 1989 bladzijde 00023


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    1 . Op 30 oktober 1986 nam de secretaris-generaal van het Europees Parlement in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag drie besluiten, tot bevordering van negen ambtenaren naar rang A 4 . F . Vainker, ambtenaar in rang A 5 van het Europees Parlement, verzoekt om nietigverklaring van deze besluiten wegens strijd met het Statuut van de Ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, in het bijzonder van artikel 45 daarvan, dat luidt als volgt :

    "Bevordering geschiedt uitsluitend bij keuze uit die ambtenaren welke reeds een minimumdiensttijd in hun rang hebben, na een onderzoek waarbij de verdiensten der ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen, alsmede de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht, onderling worden vergeleken ."

    2 . In dupliek heeft het Europees Parlement betoogd, dat verzoeker er geen enkel belang meer bij had om de besluiten van 30 oktober 1986 aan te vechten, daar hij bij besluit van 10 december 1987 per 1 januari 1987 is bevorderd tot rang A 4 .

    3 . Ik meen echter dat er wel degelijk nog steeds procesbelang bestaat . Wanneer de besluiten van 30 november mochten worden nietig verklaard, zou verzoeker immers de kans hebben dat zijn bevordering ingaat op 1 oktober 1985, op welke datum de aanstelling van twee van de in het kader van de bestreden besluiten bevorderde personen is ingegaan . Behalve dat dit besluit hem recht zou geven op nabetaling van salaris, zou het hem ook een langere diensttijd in de rang geven met het oog op een toekomstige bevordering naar A 3 .

    4 . Laten wij derhalve overgaan tot het onderzoek van verzoekers bezwaren . Verzoeker heeft onweersproken betoogd, dat het tot aanstelling bevoegde gezag ten onrechte geen vergelijkend onderzoek heeft gedaan naar de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren ( 1 ), maar dat het zich ertoe heeft beperkt de ambtenaren te bevorderen die op een door het bevorderingscomité opgestelde lijst voorkwamen .

    5 . Evenmin is weersproken, dat het bevorderingscomité bij de opstelling van deze lijst de regels heeft toegepast neergelegd in een naar het schijnt begin 1986 tussen de directeur-generaal personeel, begroting en financiën en de vertegenwoordigers van het personeelscomité gesloten akkoord . Dit akkoord stelt in punten uit te drukken criteria vast voor de vaststelling van de lijst van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren .

    6 . Volgens die criteria worden aan iedere ambtenaar punten toegekend voor de diensttijd in de rang, diensttijd in de betrokken categorie en leeftijd : het maximum kan 35 bedragen . De verdiensten van de kandidaat worden eveneens in aanmerking genomen en kunnen maximaal 12 punten opleveren .

    7 . Verzoeker meent dat deze selectiemethode, die doorslaggevende betekenis toekent aan de anciënniteit, in strijd is met artikel 45 van het Statuut, dat de verdiensten duidelijk als voornaamste bevorderingscriterium stelt . Het bewijs, dat de op basis van deze methode vastgestelde bevorderingsbesluiten zijn aan te merken als een abnormale en onjuiste uitoefening van zijn bevoegdheden door het tot aanstelling bevoegde gezag, zou met name blijken uit het feit dat verzoeker, die 11 punten voor verdiensten had, en een andere ambtenaar, die hiervoor 12 punten had, niet zijn bevorderd, maar wel bij voorbeeld een ambtenaar aan wie voor verdiensten slechts 8 punten waren toegekend .

    8 . Het Europees Parlement meent daarentegen dat de onderhavige bevorderingsmethode naar behoren rekening houdt met de verdiensten van de kandidaten, dat aan de eisen van het Statuut is voldaan wanneer de kandidaten zorgvuldig en onpartijdig zijn behandeld, en dat er geen sprake is geweest van een kennelijk onjuist handelen .

    9 . Ik ben ervan overtuigd, dat een methode waarbij het aantal punten dat voor verdiensten kan worden toegekend ( 12 ) nauwelijks hoger is dan een vierde van het totale aantal punten ( 47 ) dat een kandidaat kan krijgen, niet verenigbaar is met artikel 45 van het Statuut .

    10 . Terwijl bovendien artikel 44 van het Statuut bepaalt : "een ambtenaar die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang", bepaalt artikel 45 daarentegen : "bevordering geschiedt uitsluitend bij keuze ". Dit sluit stellig niet uit, dat een bevorderingscomité voor de vaststelling van een voorlopige rangorde in punten uitgedrukte criteria in aanmerking kan nemen, maar het tot aanstelling bevoegde gezag kan zich niet in een situatie plaatsen, waarin het automatisch de ambtenaren moet bevorderen waarvan de namen hem als resultaat van een dergelijke methode worden voorgelegd .

    11 . De rechtspraak van het Hof is op dit punt overigens geheel duidelijk . Het Hof erkent inderdaad

    " dat het tot aanstelling bevoegd gezag bij de evaluatie van het dienstbelang en van de in aanmerking te nemen verdiensten in het kader van een besluit als bedoeld in artikel 45 Ambtenarenstatuut, over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt en dat het Hof zich op dit gebied moet beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar oordeel konden brengen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet een kennelijk onjuist gebruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt" ( arrest van 24 maart 1983, zaak 298/81, Colussi, Jurispr . 1983, blz . 1131, r.o . 20 ).

    12 . Maar het Hof heeft deze grenzen ook verduidelijkt door vast te stellen dat op het gebied van bevordering

    " anciënniteit slechts één van de beoordelingscriteria is en in geen geval belangrijker kan zijn dan de verdiensten van de kandidaten" ( arrest van 14 juli 1983, zaak 9/82, OEhrgaard en Delvaux, Jurispr . 1983, blz . 2379, r.o . 19 ).

    13 . Bij de binnen het Parlement geldende methode heeft de anciënniteit echter duidelijk voorrang . Verzoeker heeft gelijk, wanneer hij erop wijst dat een kandidaat zonder enige verdiensten, die gedurende vijf jaar voor bevordering in aanmerking is gekomen, op die enkele grond 15 punten krijgt, en derhalve voorgaat boven een kandidaat die sedert kort voor bevordering in aanmerking komt en die het maximum aantal punten voor verdiensten heeft .

    14 . Het argument van het Parlement, dat verzoeker zorgvuldig en onpartijdig is behandeld, kan deze conclusie niet ontkrachten . Een met het Statuut onverenigbare methode wordt niet toelaatbaar op de enkele grond dat zij zorgvuldig en onpartijdig op de basisgegevens van iedere kandidaat wordt toegepast .

    15 . Voorts moet ik nog wijzen op een tegenstrijdigheid in het betoog van het Parlement . Het betoogt namelijk, dat in de gekozen methode aan de verdiensten voldoende belang wordt gehecht . Maar tegelijkertijd stelt het Parlement dat tussen de cijfers 8 tot 11, en zelfs 12, - dat wil zeggen een derde van de beschikbare punten - geen noemenswaardig verschil bestaat . Verzoeker heeft zeker gelijk wanneer hij stelt, dat wanneer op een totaal van 47 punten slechts 12 punten voor verdiensten kunnen worden toegekend, een verschil van 1 punt zeer belangrijk is .

    16 . Het Parlement betoogt ook, dat de directeuren-generaal de kandidaten vooraf selecteren door enkel diegenen voor bevordering voor te dragen, die huns inziens voldoende verdiensten hebben . In casu is dit echter niet gebeurd . Overigens, zelfs indien door een dergelijke voorselectie de kandidaten wier verdiensten kennelijk onvoldoende zijn, wellicht kunnen worden afgewezen, dan is nog niet gewaarborgd dat de bevorderingen van de andere kandidaten geschieden op basis van hun verdiensten en niet hoofdzakelijk op basis van hun anciënniteit .

    17 . Uit een en ander volgt, dat de de secretaris-generaal van het Europees Parlement zijn besluiten van 30 oktober 1986 heeft genomen zonder vergelijkend onderzoek van de verdiensten van alle ambtenaren, op grond van een "automatische" methode waarbij de anciënniteit van de kandidaten voorrang heeft op hun verdiensten . Derhalve zijn deze besluiten genomen in strijd met artikel 45, zodat zij nietig moeten worden verklaard .

    18 . Verzoeker vordert ook nietigverklaring van het stilzwijgende besluit tot afwijzing van de door hem op 9 maart 1987 tegen de drie besluiten van 30 oktober 1986 ingediende klacht . Verweerder betoogt dat dit verzoek niet ontvankelijk is, daar zijns inziens een afwijzing van een op de voet van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht op zichzelf niet een nieuw bezwarend besluit is, maar een noodzakelijke procedurele handeling in het algemene kader van de in de artikelen 90 en 91 geregelde rechtsmiddelen .

    19 . Ik heb één beslissing gevonden waarin het Hof niet alleen het bestreden besluit, te weten een beoordelingsrapport, maar ook het stilzwijgend genomen besluit van de Commissie tot afwijzing van betrokkenes klacht betreffende dit rapport nietig heeft verklaard ( arrest van 6 februari 1986, gevoegde zaken 173/82, 157/83 en 186/84, Castille, Jurispr . 1986, blz . 497, 527 ). Maar in de zaak Razzouk ( arrest van 20 maart 1984, gevoegde zaken 75 en 117/82, Jurispr . 1984, blz . 1509, 1527 en 1531 ), waarin de betrokkene enkel beroep had ingesteld tegen het besluit tot afwijzing van zijn klacht, heeft het Hof het volgende opgemerkt :

    " Ofschoon de afwijzing van de klacht als louter confirmatoire handeling op zichzelf niet kan worden bestreden, valt niet te ontkennen dat het beroep, dat binnen de door de artikelen 90 en 91 van het Statuut voorziene termijn is ingesteld, duidelijk strekt tot nietigverklaring van de weigering een pensioen op grond van artikel 79 Ambtenarenstatuut toe te kennen . Bijgevolg bestaat er geen twijfel omtrent het eigenlijke voorwerp van het geding, zodat in dit opzicht het beroep stellig ontvankelijk is ."

    Na vervolgens te hebben vastgesteld dat het beroep gegrond was, heeft het Hof in het dictum van het arrest het besluit waarbij het recht op pensioen werd ontzegd nietigverklaard zonder het besluit tot afwijzing van de klacht te noemen .

    20 . Op grond van het arrest Razzouk acht ik bovenstaande opmerking van het Parlement derhalve gegrond . Mijns inziens is echter het verzoek om nietigverklaring van de afwijzing van de klacht eerder zonder voorwerp dan niet-ontvankelijk . Het vormt immers één geheel met de hoofdvordering, die het werkelijke voorwerp van het geding is, en zijn lot hangt geheel af van dat van de hoofdvordering . Mijns inziens behoeft op dit verzoek dan ook niet te worden beslist .

    21 . In de derde plaats vraagt verzoeker het Hof, verweerder te gelasten bepaalde stukken over te leggen . Daar deze stukken zijn overgelegd in bijlage bij het verweerschrift, behoeft op dit punt evenmin te worden beslist .

    22 . Wat de kosten betreft geef ik het Hof in overweging, deze ten laste van verweerder te brengen .

    23 . Ofschoon ik hiervoor duidelijk mijn standpunt heb bepaald ten aanzien van de door het Parlement gevolgde bevorderingsmethode, is daarmee nog geen oplossing gegeven voor het probleem, welke criteria de bevorderingscomités moeten hanteren . Dienaangaande vraag ik mij met name af, of de kundigheden en verdiensten van de kandidaten werkelijk helemaal gelijk moeten zijn, alvorens hun diensttijd of leeftijd in aanmerking kan worden genomen . ( 2 ) Is een instelling, aangezien er nu eenmaal elk jaar maar een klein aantal posten beschikbaar is, ertoe veroordeeld om alleen die kandidaten te bevorderen, die voor verdiensten het dichtst bij het maximum liggende aantal punten hebben gekregen, dit op het gevaar af, dat diegenen die jaar na jaar slechts de beoordeling "goed" krijgen in plaats van "zeer goed" of "uitstekend", gedoemd zijn nooit te worden bevorderd?

    24 . Een dergelijke situatie lijkt mij niet erg bevredigend . Ook ambtenaren die jarenlang goede en trouwe diensten hebben verricht, moeten eens een bevordering kunnen krijgen, evenals ambtenaren die zich gedurende een klein aantal jaren op buitengewoon briljante wijze van hun taak hebben gekweten .

    25 . De instellingen zouden dus een methode moeten zoeken die voor dit probleem een oplossing biedt en tevens verenigbaar is met artikel 45 . In dit verband is opmerkelijk, dat artikel 45 van het Statuut twee afzonderlijke criteria noemt, te weten de "verdiensten" van de ambtenaren en "de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht ". Dit lijkt erop te wijzen, dat de vaststellingen in de beoordelingsrapporten en de op basis hiervan gegeven punten niet noodzakelijkerwijs de enige manier zijn om de verdiensten van de kandidaten te evalueren . Derhalve rijst de vraag, of het feit dat een kandidaat die jarenlang tot volle tevredenheid zijn werkzaamheden heeft verricht, niet als verdiensten in aanmerking zou kunnen worden genomen .

    26 . Daarnaast zou het misschien aanvaardbaar moeten worden geacht, dat de rangorde die resulteert uit de door de ambtenaren op grond van hun verdiensten verkregen punten, lichtelijk wordt gewijzigd in verband met de punten voor anciënniteit, mits op deze wijze alleen lichte verschillen kunnen worden gecompenseerd . Om te voorkomen dat de anciënniteit niet altijd zwaarder weegt dan de verdiensten, zouden de voor anciënniteit toe te kennen punten slechts een gering percentage mogen uitmaken van het totale aantal te behalen punten . Het spreekt vanzelf, dat de uiteindelijke beoordelingsbevoegdheid van het tot aanstelling bevoegde gezag in ieder geval zou moeten worden gehandhaafd, daar volgens artikel 45 "bevordering uitsluitend geschiedt bij keuze ".

    27 . Het komt mij derhalve voor dat de vraag, welk belang bij bevorderingen binnen de loopbaan aan de anciënniteit moet worden toegekend, door de instellingen nader zou moeten worden bestudeerd en dat de formulering van artikel 45 in voorkomend geval zou moeten worden verduidelijkt .

    (*) Oorspronkelijke taal : Frans .

    ( 1 ) Zie de arresten van 12 oktober 1978 ( zaak 86/77, Ditterich, Jurispr . 1978, blz . 1855, r.o . 17 ); 27 januari 1983 ( zaak 263/81, List, Jurispr . 1983, blz . 103, r.o . 26 ); 21 april 1983 ( zaak 282/81, Ragusa, Jurispr . 1983, blz . 1245, r.o . 11 ).

    ( 2 ) Zie r.o . 22 van het hiervoor genoemde arrest Colussi .

    Top