EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CC0196

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 5 juli 1988.
Udo Steymann tegen Staatssecretaris van Justitie.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Raad van State - Nederland.
Economische activiteiten van leden van religieuze gemeenschappen - Vrij verrichten van diensten.
Zaak 196/87.

Jurisprudentie 1988 -06159

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:365

61987C0196

Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 5 juli 1988. - UDO STEYMANN TEGEN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NEDERLANDSE RAAD VAN STATE. - ECONOMISCHE ACTIVITEIT VAN LEDEN VAN RELIGIEUZE GEMEENSCHAPPEN - VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN. - ZAAK 196/87.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 06159
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00751
Finse bijz. uitgave bladzijde 00771


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1 . Gelet op de feiten, zoals uiteengezet in de verwijzingsbeschikking van de Raad van State, en om deze rechterlijke instantie een bruikbaar antwoord te kunnen geven, lijkt het mij wenselijk om vanaf het begin afstand te nemen van iedere verwijzing naar de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag en, meer in het algemeen, van iedere verwijzing naar de vrijheid van dienstverrichting, waarom het gaat in de tweede en de derde prejudiciële vraag . Die vrijheid heeft in wezen immers betrekking op de incidentele en tijdelijke uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit .

2 . Op de gemeenschapsbepalingen inzake dienstverrichting kan men geen beroep doen in een blijvende situatie van onbepaalde duur . Dit geldt zowel voor de dienstverrichters als voor degenen te wier behoeve de dienst wordt verricht .

3 . Volgens artikel 4, lid 2, eerste alinea, van 's Raads richtlijn 73/148/EEG van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten ( 1 ), komt voor de personen die diensten verrichten, en degenen te wier behoeve

de dienst wordt verricht, "het verblijfsrecht overeen met de duur van de dienstverrichting", en volgens de tweede alinea wordt, indien die duur meer dan drie maanden bedraagt, ten bewijze van dit recht een verblijfsvergunning afgegeven .

4 . Om personen te wier behoeve een dienst wordt verricht, gaat het met name in het arrest Luisi en Carbone, waarin het vereiste dat de dienstverrichting een tijdelijk karakter moet hebben, duidelijk tot uitdrukking komt . Het Hof overwoog daarin immers :

"De vrijheid van dienstverrichting impliceert ... de vrijheid van degenen te wier behoeve diensten worden verricht, om zich met het oog daarop naar een andere Lid-Staat te begeven ...; als personen te wier behoeve een dienst wordt verricht, zijn mede te beschouwen toeristen alsmede zij die geneeskundige behandeling behoeven, en zij die zich voor studie of zaken op reis begeven ." ( 2 )

Het is dus duidelijk, dat een blijvende activiteit of althans een activiteit waarvan niet te voorzien valt hoe lang zij zal duren, niet onder de gemeenschapsbepalingen inzake dienstverrichting valt .

5 . De eerste vraag van de verwijzende rechter heeft daarentegen een algemene strekking en moet in dat perspectief worden benaderd . Kort samengevat luidt deze vraag, in hoeverre een activiteit die verricht wordt in het kader en naar aanleiding van het deelnemen aan een op religie of een andere levensbeschouwing gestoelde levensgemeenschap, als een economische activiteit in de zin van het Verdrag kan worden beschouwd .

6 . Het valt niet bij voorbaat uit te sluiten, dat een activiteit in een dergelijk kader omschreven kan worden als een economische activiteit en dat zij uit dien hoofde onder het gemeenschapsrecht valt . De gestelde vraag kan echter niet in abstracto worden beantwoord . Deelneming in een vereniging als waarop de verwijzende rechter het oog heeft, kan de uitoefening inhouden van bepaalde beroepswerkzaamheden die als een economische activiteit in de zin van het Verdrag zijn aan te merken . In concreto zal de nationale rechter de aard en de frequentie van de betrokken werkzaamheden in aanmerking moeten nemen alsook de verhouding tussen degene die ze verricht, en degene die ze beloont, en hij zal met name moeten beoordelen of, wat ook de aard van die werkzaamheden is, de ontvangen beloning de tegenprestatie is voor het verrichte werk .

7 . In een situatie van onbepaalde duur zou de economische activiteit ofwel in het kader van het vrije verkeer van werknemers kunnen worden verricht, ofwel in het kader van het recht van vestiging .

8 . In een andere context ( zaak Walrave en Koch ) heeft het Hof gepreciseerd, dat wanneer een economische activiteit in de zin van artikel 2 van het Verdrag

"het karakter van arbeid in loondienst of van een bezoldigde dienstverrichting heeft, zij meer in het bijzonder binnen de werkingssfeer van de artikelen 48 tot en met 51, respectievelijk 59 tot en met 66 van het Verdrag valt ." ( 3 )

Met andere woorden, er is sprake van een economische activiteit wanneer het om een beloonde beroepsactiviteit gaat .

9 . In het onderhavige geval zullen wij om de hiervoor genoemde redenen afstand moeten nemen van iedere verwijzing naar de bepalingen betreffende de vrijheid van dienstverrichting . Uit genoemd arrest volgt - en dit wordt bevestigd door het arrest Donà ( 4 ) -, dat een betaalde werkzaamheid ipso facto een economische activiteit is .

10 . Om te beoordelen of de situatie waarover de verwijzende rechter zich heeft uit te spreken, beheerst wordt door de gemeenschapsbepalingen betreffende het recht van vestiging of het vrije verkeer van werknemers, moeten wij zien naar het arrest Lawrie-Blum, waarin het Hof overwoog :

"Bij de omschrijving van (( het begrip werknemer )) moet worden uitgegaan van objectieve criteria die, wat de rechten en plichten van de betrokkenen betreft, kenmerkend zijn voor de arbeidsverhouding . Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt ." ( 5 )

11 . Bovendien beklemtoonde het Hof onder verwijzing naar zijn arrest Levin ( 6 ):

"De begrippen werknemer en arbeid in loondienst moeten aldus worden verstaan, dat daaronder ook vallen degenen die, omdat zij geen volledige betrekking hebben, een inkomen verdienen dat lager is dan dat voor een volledige betrekking, mits zij maar reële en daadwerkelijke arbeid verrichten ." ( 7 )

12 . Anders gezegd, het staat aan de nationale rechter te beoordelen, of de positie van verzoeker in het hoofdgeding binnen de betrokken vereniging, de werkzaamheden die hij daar verricht, en de beloning die hij ervoor ontvangt, grond opleveren voor toepassing van de gemeenschapsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers dan wel van die betreffende het recht van vestiging .

13 . De vraag, welke van die bepalingen van toepassing zijn, is in casu evenwel niet van belang, daar Steymann in beroep is gekomen tegen de weigering hem een verblijfsvergunning te verlenen .

14 . In zijn arrest Royer heeft het Hof immers verklaard, dat de bepalingen betreffende de genoemde twee vrijheden gebaseerd zijn op dezelfde beginselen

"met betrekking tot het binnenkomen en het verblijf op het grondgebied der Lid-Staten van onder het gemeenschapsrecht vallende personen ". ( 8 )

15 . Uit een en ander volgt, dat de verwijzende rechter, voor de beslissing van het hoofdgeding en om te bepalen of de gemeenschapsbepalingen inzake het vrije personenverkeer op het onderhavige geval van toepassing zijn, moet onderzoeken wat de aard is van de activiteiten van verzoeker en in hoeverre deze als tegenprestatie voor zijn arbeid wordt beloond en niet los van die arbeid .

16 . Mitsdien geef ik in overweging, te verklaren voor recht :

"De beroepsactiviteit die in een Lid-Staat door een onderdaan van een andere Lid-Staat wordt verricht in het kader of in dienst van een religieuze levensgemeenschap, kan door de nationale rechter als een economische activiteit in de zin van het Verdrag worden beschouwd, wanneer zij de noodzakelijke tegenprestatie vormt voor de beloning, van welke aard ook, die de betrokkene van die levensgemeenschap ontvangt ."

(*) Vertaald uit het Frans .

( 1 ) PB 1973, L 172, blz . 14 .

( 2 ) Arrest van 31 januari 1984, gevoegde zaken 286/82 en 26/83, Jurispr . 1984, blz . 377, r.o . 16 .

( 3 ) Arrest van 12 december 1974, zaak 36/74, Jurispr . 1974, blz . 1405, r.o . 5 .

( 4 ) Arrest van 14 juli 1976, zaak 13/76, Jurispr . 1976, blz . 1333 .

( 5 ) Arrest van 3 juli 1986, zaak 66/85, Jurispr . 1986, blz . 2121, r.o . 17 .

( 6 ) Arrest van 23 maart 1982, zaak 53/81, Jurispr . 1982, blz . 1035 .

( 7 ) Zaak 66/85, reeds aangehaald, r.o . 21 .

( 8 ) Arrest van 8 april 1976, zaak 48/75, Jurispr . 1976, blz . 497, r.o . 12 .

Top