Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61986CJ0246

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 juli 1989.
    SC Belasco en anderen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Toepassing van artikel 85 EEG-Verdrag op mededingingsregeling betreffende bitumineuze dakbedekking.
    Zaak 246/86.

    Jurisprudentie 1989 -02117

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:301

    61986J0246

    ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 11 JULI 1989. - SC BELASCO EN ANDEREN TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - TOEPASSING VAN ARTIKEL 85 EEG-VERDRAG OP MEDEDINGINGSREGELING BETREFFENDE BUTIMINEUZE DAKBEDEKKING. - ZAAK 246/86.

    Jurisprudentie 1989 bladzijde 02117


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Aantasting van mededinging - Beoordelingscriteria - Overeenkomst tot vaststelling van gemeenschappelijke prijzen - Overeenkomst tot beperking van mededinging - Niet-naleving - Irrelevant

    ( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1 )

    2 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Ongunstige beïnvloeding van handel tussen Lid-Staten - Overeenkomst die markt van één Lid-Staat bestrijkt - Overeenkomst die voorziet in gezamenlijke verdediging tegen buitenlandse concurrentie

    ( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1 )

    3 . Mededinging - Gemeenschapsregels - Inbreuken - Opzet - Begrip

    ( Verordening nr . 17 van de Raad, artikel 15 )

    4 . Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte - Beschikking tot toepassing van mededingingsregels

    ( EEG-Verdrag, artikel 190 )

    Samenvatting


    1 . De vaststelling van gemeenschappelijke prijzen in het kader van een mededingingsregeling vormt, zelfs wanneer die prijzen in de praktijk niet worden gevolgd, een inbreuk op artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, aangezien zij ertoe strekt de mededinging te beperken .

    2 . De enkele omstandigheid dat een ondernemersafspraak alleen de verhandeling der produkten in één enkele Lid-Staat betreft, brengt niet mede dat de handel tussen Lid-Staten niet ongunstig kan worden beïnvloed . Zulks is het geval wanneer op een voor importen gevoelige markt de bij het kartel aangesloten ondernemingen, ten einde hun marktaandelen te behouden, gemeenschappelijke maatregelen van verdediging nemen tegen de concurrentie uit het buitenland .

    3 . Voor de vaststelling dat een inbreuk op de mededingingsregels van het Verdrag opzettelijk is begaan, is niet vereist, dat de onderneming zich ervan bewust was een in die regels neergelegd verbod te overtreden; het volstaat, dat zij niet onwetend kan zijn van de omstandigheid, dat de gewraakte handelwijze ertoe strekte de mededinging te beperken .

    4 . Artikel 190 EEG-Verdrag verplicht de Commissie weliswaar om bij het nemen van een beslissing in het kader van de toepassing van de mededingingsregels de feitelijke elementen waarvan de rechtvaardiging van de beslissing afhangt en de overwegingen rechtens die haar tot het nemen van die beslissing hebben geleid, te vermelden, doch deze bepaling schrijft niet voor dat de Commissie moet ingaan op alle punten feitelijk en rechtens die tijdens de administratieve procedure zijn behandeld .

    Partijen


    In zaak 246/86,

    Belasco CV, Compagnie générale des Asphaltes NV, Antwerps Teer - en Asphaltbedrijf NV, De Boer & Co . NV, Kempisch Asphaltbedrijf NV, Limburgse Asfaltfabrieken PVBA, Lummerzheim & Co . NV, Vlaams Asfaltbedrijf Huyghe & Co . PVBA, vertegenwoordigd door A . De Bluts, G . Vandersanden en L . Defalque, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J . Biver, advocaat aldaar, 8, rue Zithe,

    verzoeksters,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C . Durand, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    ondersteund door

    G . Aerts als curator van het faillissement van Usines Pol Madou NV, vertegenwoordigd door M . Waelbroeck, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E . Arendt, advocaat aldaar, 4, avenue Marie-Thérèse,

    interveniënt,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 10 juli 1986 inzake een procedure op grond van artikel 85 EEG-Verdrag ( zaak IV/31 371; PB 1986, L 232, blz . 15 ) en, subsidiair, tot schrapping of althans verlaging van de hun opgelegde geldboeten,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

    samengesteld als volgt : R . Joliet, kamerpresident, Sir Gordon Slynn, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Zuleeg, rechters,

    advocaat-generaal : J . Mischo

    griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier

    gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandelingen op 21 april 1988 en 14 februari 1989,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 mei 1988 en 28 februari 1989,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 23 september 1986, hebben de Belgische Asfaltcooeperatie ( hierna : Belasco ), Compagnie générale des Asphaltes NV ( hierna : Asphaltco ), Antwerps Teer - en Asphaltbedrijf NV ( hierna : ATAB ), De Boer & Co . NV ( hierna : De Boer ), Kempisch Asphaltbedrijf NV ( hierna : KAB ), Limburgse Asfaltfabrieken PVBA ( hierna : LAF ), Lummerzheim & Co . NV ( hierna : Lummerzheim ) en Vlaams Asfaltbedrijf Huyghe & Co . PVBA ( hierna : Huyghe ), krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, beroep ingesteld strekkende - primair - tot nietigverklaring van beschikking 86/399 van 10 juli 1986 ( IV/31 371, PB 1986, L 232, blz . 15 ), waarbij de Commissie vaststelde dat de betrokken ondernemingen verschillende inbreuken op artikel 85 EEG-Verdrag hadden gemaakt, en - subsidiair - tot schrapping of althans verlaging van de hun bij die beschikking opgelegde geldboeten .

    2 Belasco is een in 1955 opgerichte cooeperatieve vennootschap van Belgische fabrikanten van bitumineuze dakbedekking . De overige verzoeksters zijn leden van die vennootschap, waarvan de voornaamste werkzaamheid bestaat in de deelneming aan het uitwerken van normen van het Belgisch Normalisatie Instituut ( hierna : BNI-normen ).

    3 De leden van Belasco sloten een overeenkomst die op 1 januari 1978 in werking trad . Die overeenkomst voorzag voornamelijk in de vastlegging van voor alle leveringen van bitumineuze dakbedekking in België geldende prijstarieven en verkoopvoorwaarden, de vastlegging van verdelingsquota ter bepaling van het aan elk der leden toekomende marktaandeel, het maken van collectieve reclame, de studie en bevordering van maatregelen voor standaardisatie en rationalisatie van de produktie en afzet, en een verbod om klanten geschenken te geven en met verlies te verkopen . Deze overeenkomst verving een soortgelijke overeenkomst die van eind 1966 dateerde .

    4 De overeenkomst voorzag bovendien in het nemen van beschermende maatregelen om het hoofd te bieden aan concurrentie van de zijde van buitenlandse ondernemingen of aan concurrentie die het gevolg was van de vestiging van nieuwe ondernemingen of van de uitvinding van vervangingsprodukten . Voorts verbonden de leden van Belasco zich ertoe, in geval van faillissement of gedwongen verkoop van een onderneming mee te werken aan de aankoop van alle installaties voor de vervaardiging van de betrokken produkten, alsmede dergelijke produktie-installaties niet te verkopen of te verhuren . De controle op de inachtneming van de vastgestelde prijzen, quota en kortingen was opgedragen aan een accountant en er waren sancties gesteld op de niet-naleving van de overeenkomst of de door de algemene vergadering genomen besluiten . In een dergelijk geval waren de ondernemingen verplicht een forfaitaire vergoeding in een gemeenschappelijk fonds te storten, bij gebreke waarvan die vergoeding kon worden afgetrokken van de door alle ondernemingen aan Belasco contant betaalde waarborgsom .

    5 De overeenkomst werd ten uitvoer gelegd door besluiten van de algemene vergadering van Belasco en aangevuld door twee - in mei respectievelijk oktober 1978 gemaakte - afspraken tussen leden en niet-leden van Belasco, die ertoe strekten de aan de klanten toegekende kortingen in onderling overleg te verlagen .

    6 De overeenkomst en de andere genoemde maatregelen hadden enerzijds betrekking op de "Belasco"-produkten, dat wil zeggen de door het BNI goedgekeurde "Benor"-produkten en daaraan analoge produkten die niet aan de BNI-voorschriften beantwoorden, en anderzijds op bitumineuze dakbedekking die door toevoeging van plastic is verbeterd en meestal een drager uit polyester heeft, de zogeheten "nieuwe produkten", alsmede op andere produkten zoals mastiek en vloeibare bitumen, die grotendeels in samenhang met bitumineuze dakbedekking worden toegepast, de zogenoemde "aanverwante produkten ".

    7 Van oordeel, dat de overeenkomst en de genoemde afspraken alsmede de maatregelen tot uitvoering ervan in strijd waren met artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, legde de Commissie Belasco en haar leden geldboeten op .

    8 De door verzoeksters tot staving van hun beroep aangevoerde middelen komen zakelijk weergegeven op het volgende neer : de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag zijn niet vervuld; verordening nr . 17/62 van de Raad van 6 februari 1962 ( PB 1962, blz . 204 ) en het gelijkheidsbeginsel zijn geschonden; wezenlijke vormvoorschriften zijn niet in acht genomen doordat de beschikking onjuist, tegenstrijdig en ontoereikend is gemotiveerd; het bedrag van de geldboeten is niet gerechtvaardigd .

    9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    I - Schending van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag

    A - Vervalsing van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt

    1 . De aanvaarding van een gemeenschappelijk tarief voor de Belasco-produkten en van gemeenschappelijke prijzen voor de aanverwante en de nieuwe produkten

    10 Verzoeksters stellen, dat zij met de aanvaarding van een gemeenschappelijk tarief voor de Belasco-produkten niet de mededinging beoogden te vervalsen, maar enkel uitvoering wilden geven aan de aanbeveling van de autoriteiten om collectieve aanvragen voor prijsverhogingen in te dienen, ten einde sneller in het bezit te komen van de vereiste goedkeuringen dan bij individuele aanvragen het geval zou zijn . In elk geval zou de aanvaarding van het gemeenschappelijk tarief niet tot concurrentievervalsing hebben geleid, aangezien de op de markt toegepaste prijzen in de praktijk per onderneming verschilden en de betrokken tarieven bovendien aan de niet bij Belasco aangesloten ondernemingen werden meegedeeld, zodat deze hun prijzen daarop konden afstemmen en daarmee hun marktpositie ten opzichte van die van de leden van Belasco konden verbeteren .

    11 Met betrekking tot de gemeenschappelijke vaststelling van de prijzen voor de aanverwante produkten stellen verzoeksters, dat de Commissie in haar beschikking zelf heeft erkend, dat die prijzen in de praktijk niet werden gevolgd . Er zou voor de aanverwante produkten nooit een gemeenschappelijk tarief hebben bestaan, ook al heeft de algemene vergadering dienaangaande tienmaal haar standpunt bepaald . Ook ten aanzien van de nieuwe produkten zou de Commissie in haar beschikking hebben erkend, dat de toepassing van gemeenschappelijke prijzen niet was aangetoond .

    12 Volgens het dossier hebben verzoeksters niet alleen collectieve aanvragen voor prijsverhogingen ingediend, maar ook afspraken gemaakt over de verdeling van de toegestane verhogingen over de verschillende produkten en over het geschiktste moment om die verhogingen toe te passen . Het gemeenschappelijk tarief werd aangevuld door maatregelen inzake de op de markt toe te kennen kortingpercentages . Derhalve moet worden vastgesteld, dat met de aanvaarding van het gemeenschappelijk tarief werd beoogd, de mededinging op het gebied van de prijzen te beperken .

    13 Het meedelen aan niet bij Belasco aangesloten ondernemingen van de voornemens inzake de tot de bestuurlijke autoriteiten te richten aanvragen voor prijsverhogingen en inzake de overeenkomstig de toegestane verhogingen toe te passen tarieven had tot doel, die ondernemingen ertoe te bewegen hun prijzen aan te passen aan die van de leden, zodat de invloed van het kartel buiten de kring van de leden zou worden versterkt . De mededeling van de betrokken voornemens paste namelijk in het kader van een met de niet bij Belasco aangesloten ondernemingen gevoerd overleg, dat erop was gericht die niet-leden te betrekken bij het door de leden van Belasco gevoerde prijs - en kortingenbeleid en bij de overige in Belasco-verband genomen maatregelen, en hen ertoe aan te zetten hun marktgedrag met dat van de leden in overeenstemming te brengen .

    14 Bovendien stelde de algemene vergadering meermalen gemeenschappelijke prijzen voor de nieuwe produkten vast, al was het op die produkten toegepaste regime minder strikt dan dat voor de overige produkten, zoals de Commissie in punt 107 van haar beschikking erkent .

    15 Ten slotte neemt het feit, dat de door de algemene vergadering vastgestelde gemeenschappelijke prijzen voor de aanverwante produkten in de praktijk niet werden gevolgd, nog niet weg, dat de desbetreffende besluiten van de algemene vergadering wel degelijk de mededinging beoogden te beperken .

    16 Mitsdien kunnen de argumenten betreffende het doel van het gemeenschappelijk tarief en betreffende het feit, dat de gemeenschappelijke prijzen voor de nieuwe en de aanverwante produkten geen toepassing vonden, niet worden aanvaard .

    2 . Verbod van geschenken en van verkoop met verlies

    17 Volgens verzoeksters is het verbod van geschenken en van verkoop met verlies niets anders dan een weergave van de Belgische wettelijke voorschriften op het gebied van de oneerlijke mededinging .

    18 Dat argument faalt . De door verzoeksters aangehaalde Belgische wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken ( Belgisch Staatsblad van 30 juli 1971, blz . 9087 ) heeft immers enkel betrekking op de verkoop aan de eindverbruiker en is derhalve niet van toepassing op de betrekkingen tussen ondernemingen als die welke thans in geding zijn . Het verbod van geschenken en van verkoop met verlies kon in casu dus enkel tot doel hebben, te vermijden, dat de overeengekomen prijzentucht door dergelijke praktijken zou worden omzeild en dat de betrokken ondernemingen elkaar daardoor concurrentie zouden aandoen .

    3 . Toepassing van de quota

    19 Volgens verzoeksters voorzag de overeenkomst weliswaar in verdelingsquota, die waren onderworpen aan controle en waarvoor een systeem van boetebedingen gold, maar is dat systeem nooit toegepast .

    20 Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling, dat de inachtneming van de quota daadwerkelijk werd gecontroleerd, zoals blijkt uit het feit, dat degenen die hun quota hadden overschreden, ermee instemden om als straf soms aanzienlijke bedragen te betalen aan degenen die hun quota niet hadden gehaald . Het aangevoerde argument wordt derhalve door de feiten weersproken .

    4 . De kortingen

    21 Volgens verzoeksters is er nooit een afspraak gemaakt over de hoogte van de kortingen . Integendeel, zoals de aan de Commissie bij wijze van voorbeeld overgelegde facturen laten zien, pasten alle leden van Belasco hun eigen kortingen toe, daarbij rekening houdend met het belang van de klant en de omvang van de order .

    22 De Commissie heeft evenwel aangetoond, dat de overeenkomst van 30 oktober 1978 voorzag in een kortingentucht, die tot juli/augustus 1980 daadwerkelijk werd toegepast . Weliswaar werd die regeling niet altijd gevolgd, maar bij niet-naleving ervan werden er bij de algemene vergadering klachten ingediend door de leden die zich benadeeld achtten .

    23 Ook het argument als zou uit de aan de Commissie overgelegde facturen blijken, dat de kortingentucht in het algemeen niet werd nageleefd, kan niet worden aanvaard . Gelijk de Commissie terecht heeft gesteld, kan aan die facturen immers enkel het bewijs worden ontleend, dat gedurende de periode waarin de overeenkomst van 1978 van toepassing was, slechts drie klanten van de leden van Belasco kortingen kregen .

    5 . Het beginsel van de kristallisatie van de klantenkring

    24 Volgens verzoeksters is het beginsel, dat elke onderneming uitsluitend met haar eigen klanten mag werken - het zogeheten beginsel van de kristallisatie van de klantenkring - nooit in acht genomen . Dit zou duidelijk blijken uit de lijst van de gedurende de relevante periode verworven en verloren klanten .

    25 Dienaangaande zij opgemerkt, dat verschillende leden tijdens de algemene vergaderingen verzochten, bepaalde klanten geen betere offertes te doen . Bovendien beklaagden enkele leden zich over het verlies van klanten aan andere leden . De algemene vergadering bekeek de betrokken klachten en gelastte in een aantal gevallen een onderzoek naar de gegrondheid ervan . In januari 1978, toen er een prijscampagne werd gevoerd door International Roofing Company NV, een niet bij Belasco aangesloten onderneming, spoorde de algemene vergadering de leden aan om bij hun eigen klantenkring te blijven . Ten slotte werd het beginsel van de kristallisatie van de klantenkring in 1981 nog eens bevestigd door de voorzitter van de algemene vergadering .

    26 Een en ander laat zien, dat het beginsel van de kristallisatie van de klantenkring door verzoeksters werd toegepast, zij het, zoals de Commissie in punt 74 vi van haar beschikking erkent, in beperkte mate . Het desbetreffende argument moet dan ook worden afgewezen .

    6 . Gezamenlijke acties tegen concurrerende ondernemingen

    27 Volgens verzoeksters was er geen sprake van een gezamenlijke actie om de aankoop van de Usines Pol Madou ( hierna : UPM ), een voormalig lid van Belasco, door concurrenten - en met name door een buitenlands bedrijf - tegen te gaan . Het faillissement van UPM zou het gevolg zijn geweest van ondoordacht beheer en niet van een gezamenlijke actie van de leden van Belasco .

    28 Gelijk de Commissie heeft aangetoond, trachtten verzoeksters de overname van het failliete bedrijf door één of meer buitenlandse ondernemingen te belemmeren, omdat deze niet bij het kartel waren aangesloten . Deze gezamenlijke actie, die deel uitmaakte van een geheel van acties tegen andere producenten en importeurs, had tot doel, de mededinging te beperken of verzoeksters' marktpositie te verstevigen . De door verzoeksters dienaangaande aangevoerde argumenten zijn derhalve ongegrond en kunnen niet worden aanvaard . Gelijk verzoeksters overigens ter terechtzitting hebben toegegeven, was de gezamenlijke actie om IKO, een niet bij Belasco aangesloten producent, van een lage-prijzenpolitiek af te houden, wel degelijk succesvol .

    7 . Vaststelling van maatregelen voor standaardisatie en rationalisatie

    29 Volgens verzoeksters waren het voeren van een gemeenschappelijk gamma van Belasco-produkten, de besluiten tot cooerdinatie van de kenmerken van de nieuwe produkten, het gebruik van het merk Belasco en de collectieve reclame voor dit merk niet van dien aard dat de mededinging erdoor kon worden vervalst . Het ging veeleer om maatregelen om de kwaliteit van de produkten te verbeteren, de produktie en de afzet te rationaliseren en het aan de architecten aangeboden produktengamma te standaardiseren .

    30 Die maatregelen maakten evenwel deel uit van de overeenkomst van 1978 en versterkten de beperkende strekking ervan . De standaardisatiemaatregelen moesten namelijk tegengaan, dat de leden elkaar door differentiatie van hun produkten concurrentie zouden aandoen . Bovendien had de gemeenschappelijke reclame, zoals het gebruik van het merk Belasco, een beperking van de mededinging tot gevolg, voor zover zij het beeld van de produkten uniformeerde in een sector waar individuele reclame een middel tot differentiatie en daarmee tot concurrentie kon zijn . Verzoeksters' argumenten dienaangaande kunnen dan ook niet worden aanvaard .

    31 Mitsdien moet het middel als zou de vrije mededinging niet zijn vervalst, worden afgewezen .

    B - De ongunstige beïnvloeding van de handel tussen Lid-Staten

    32 Verzoeksters betogen, dat de gewraakte mededingingsregeling enkel Belgische ondernemingen bindt, uitsluitend betrekking heeft op door die ondernemingen vervaardigde produkten en enkel de Belgische markt bestrijkt . Bovendien zou niet zijn aangetoond, dat er gezamenlijke acties zijn ondernomen tegen buitenlandse producenten, en zou de Commissie hebben erkend, dat zij geen aanwijzingen heeft gevonden over de gevolgen die aan de voorgestelde of genomen maatregelen zouden zijn gegeven . Het gewraakte kartel zou de handel tussen Lid-Staten dan ook niet ongunstig hebben beïnvloed .

    33 Het is vaste rechtspraak, dat de enkele omstandigheid dat een ondernemersafspraak alleen de verhandeling der produkten in één enkele Lid-Staat betreft, niet medebrengt dat de handel tussen Lid-Staten niet ongunstig kan worden beïnvloed .

    34 Bovendien kunnen de leden van een nationaal prijskartel hun marktaandeel op een voor importen ontvankelijke markt slechts behouden door zich te wapenen tegen de concurrentie uit het buitenland .

    35 In casu voorzag de overeenkomst in maatregelen van bescherming en verdediging, met name voor het geval de concurrentie van buitenlandse ondernemingen sterker zou worden . Ten einde een verbetering van de concurrentiepositie van derde - met name buitenlandse - ondernemingen tegen te gaan, verbonden de leden zich er bovendien toe, geen produktie-installaties aan derden te verkopen, niet voor rekening van derden te produceren, en het produktieapparaat van failliete leden over te nemen .

    36 Zo besloot de algemene vergadering in februari 1984, dat haar leden in gezamenlijk overleg extra kortingen moesten toekennen aan de klanten van een importeur van bitumineuze dakbedekking ( Canam Sales ), en drongen de leden er in juli 1980 bij de bevoegde regionale autoriteiten op aan, de failliete onderneming UPM, een voormalig lid van het kartel, niet door een buitenlands bedrijf te laten overnemen . Tegelijkertijd gaven zij zelf blijk van belangstelling voor overname van de betrokken onderneming .

    37 Dank zij het aanzienlijke marktaandeel van de leden van Belasco konden de voorziene maatregelen niet alleen worden toegepast, maar konden zij ook effect sorteren . Verzoeksters beschikten namelijk over 57 tot 60% van de markt voor bitumineuze dakbedekking; de rest was verdeeld over hun concurrenten ( ongeveer 20 %) en de importeurs . De Commissie heeft de synthetische produkten terecht van die markt uitgesloten, aangezien deze veel duurder zijn dan de bitumineuze dakbedekkingen en door hoog gekwalificeerd personeel moeten worden aangebracht . Die produkten zijn bestemd voor specifieke doeleinden en kunnen dan ook niet worden gebruikt in de plaats van de produkten waarop de thans in geding zijnde overeenkomsten en gedragingen betrekking hebben .

    38 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat het gewraakte kartel, al had het uitsluitend betrekking op de verhandeling van produkten in één enkele Lid-Staat, het intracommunautaire handelsverkeer kon beïnvloeden .

    II - Schending van artikel 15 van verordening nr . 17

    39 Volgens verzoeksters levert de bestreden beschikking een schending op van artikel 15 van verordening nr . 17 . De hiertoe aangevoerde argumenten betreffen het onopzettelijk karakter van de begane inbreuken en de gevolgen van die inbreuken voor de markt .

    1 . Het onopzettelijk karakter van de inbreuken

    40 Verzoeksters stellen dat zij, gelijk de Commissie zelf zou hebben erkend, zich er niet van bewust waren, dat hun overeenkomst krachtens artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag verboden was . Zij zouden de overeenkomst van 1966 volkomen te goeder trouw hebben voortgezet . Onachtzaamheid alleen zou de aan hen opgelegde geldboeten niet kunnen rechtvaardigen, aangezien geen enkele sanctie is opgelegd aan de niet bij Belasco aangesloten ondernemingen, waarvan de Commissie nochtans heeft erkend, dat zij onachtzaam zijn geweest .

    41 Volgens de rechtspraak van het Hof ( onder meer het arrest van 1 februari 1978, zaak 19/77, Miller, Jurispr . 1978, blz . 131 ) is voor de vaststelling dat een inbreuk opzettelijk is begaan, niet vereist, dat de onderneming zich ervan bewust was het verbod van artikel 85 te overtreden . Het volstaat, dat de onderneming niet onkundig kon zijn van de omstandigheid, dat de gewraakte handelwijze ertoe strekte de mededinging te beperken .

    42 Gelet op de aard van de bepalingen van de gewraakte overeenkomst en afspraken alsmede op de ter uitvoering daarvan genomen maatregelen, is zulks in casu het geval .

    2 . Gevolgen van de begane inbreuken voor de markt

    43 Volgens verzoeksters heeft de Commissie niet duidelijk gemaakt, op welke wijze zij bij de vaststelling van de geldboeten rekening heeft gehouden met de gevolgen van de inbreuken voor de markt . Aangezien zij die gevolgen in hun antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar hebben betwist, was een dergelijke precisering noodzakelijk . Het achterwege laten daarvan zou een schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr . 17 opleveren .

    44 Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling, dat de Commissie in de punten 76 tot en met 82 van de bestreden beschikking wel degelijk heeft aangegeven, welke concurrentiebeperkingen de verschillende onderling afgestemde gedragingen tot gevolg hadden, en wat de weerslag daarvan was op de markt .

    45 Mitsdien is het middel betreffende de schending van artikel 15 van verordening nr . 17 ongegrond en moet het worden afgewezen .

    III - Schending van het beginsel van gelijke behandeling

    46 Verzoeksters betogen, dat de Commissie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door hen anders te behandelen dan de niet-leden .

    47 Dienaangaande behoeft slechts te worden vastgesteld, dat de respectieve situaties van de leden en de niet-leden van Belasco niet vergelijkbaar waren . De niet-leden zijn nooit toegetreden tot het gewraakte kartel . De enige inbreuken die zij volgens de Commissie hebben begaan, hadden betrekking op de in oktober 1978 gemaakte afspraken over de kortingen, die overigens niet voor de nieuwe produkten golden .

    48 Mitsdien moet het middel betreffende de schending van het gelijkheidsbeginsel worden afgewezen .

    IV - Onjuiste, tegenstrijdige en ontoereikende motivering

    1 . Onjuistheid en tegenstrijdigheid van de motivering

    49 Volgens verzoeksters heeft de Commissie zichzelf tegengesproken door hun enerzijds te verwijten, de hoofdkenmerken van hun produkten gemeenschappelijk te hebben vastgesteld, en anderzijds in haar beschikking te stellen, dat dat punt van bezwaar geen betrekking had op de deelneming van de leden van Belasco aan de opstelling van BNI-normen, die het gedurende tien jaar in de handel brengen van gestandaardiseerde produkten onderstelt . Zoals hierboven is opgemerkt, maakten de standaardisatiemaatregelen deel uit van de overeenkomst van 1978 en versterkten zij de beperkende strekking ervan . Zij hadden dus niet ten doel de opstelling van BNI-normen mogelijk te maken .

    50 De Commissie zou zich tevens hebben tegengesproken, door te stellen dat bij de beoordeling van de inbreuken de gevolgen van een kartel in aanmerking moeten worden genomen, doch dit in concreto niet te doen . Gelijk hierboven is opgemerkt, heeft de Commissie de gevolgen van het kartel voor de markt wel degelijk onderzocht .

    51 De bestreden beschikking zou bovendien een tegenstrijdigheid bevatten, waar zij de leveranties van de deelnemers aan het kartel in punt 88 op 57 tot 60% van het verbruik van de betrokken produkten stelt, terwijl die leveranties volgens punt 91 ten minste 70% van dat verbruik uitmaakten . Dat argument faalt . Gelijk de Commissie heeft betoogd, heeft het in punt 88 genoemde percentage uitsluitend betrekking op de leveranties van de leden, terwijl het percentage in punt 91 het gezamenlijke marktaandeel van de leden en de niet-leden betreft .

    52 Ook de punten 88 en 61 van de beschikking zouden met elkaar in tegenspraak zijn : waar de Commissie in punt 88 stelt, dat het gemeenschappelijk optreden tegen de concurrenten geenszins hypothetisch was, merkt zij in punt 61 op, dat zij geen aanwijzingen heeft gevonden over de gevolgen die zouden zijn gegeven aan de twee door een lid van Belasco voorgestelde acties . Dat argument kan niet worden aanvaard . Verzoeksters hebben immers ter terechtzitting erkend, dat de actie tegen IKO effect had gesorteerd . De Commissie heeft weliswaar de gevolgen van de overige onderling afgestemde acties niet nader kunnen aangeven, maar gelet op de aard van die acties alsmede op de middelen waarover de deelnemers aan het kartel dank zij hun marktaandeel beschikten, mag men aannemen, dat het hier geen louter hypothetische acties betrof .

    53 Tot slot zien verzoeksters nog een tegenstrijdigheid in het feit, dat de Commissie hun verwijt een kartel te hebben gesloten dat mede betrekking had op nieuwe typen dakbedekking, terwijl zij haar beschikking juist niet heeft gericht tot Derbit, een niet bij Belasco aangesloten fabrikant van bitumineuze dakbedekking, op grond dat deze uitsluitend nieuwe produkten vervaardigde, waarmee zij zou hebben erkend, dat die produkten niet onder het kartel vielen . Dat argument kan evenmin worden aanvaard . Derbit werd namelijk niet van de kring van adressaten van de beschikking uitgesloten omdat zij uitsluitend nieuwe produkten vervaardigde, maar omdat zij niet behoorde tot de groep van niet bij Belasco aangesloten ondernemingen die met de leden van Belasco overeenkomsten hadden gesloten .

    2 . Ontoereikende motivering

    54 Volgens verzoeksters heeft de Commissie haar punten van bezwaar betreffende de quota en de kortingen ontoereikend gemotiveerd, heeft zij geen aandacht besteed aan de door een accountant opgestelde verslagen waaruit zou blijken dat de leden van het kartel geen van de door hen aangegane verplichtingen zijn nagekomen, en is zij niet ingegaan op verzoeksters' argumenten betreffende de gevolgen van het kartel voor de markt .

    55 Zoals hierboven reeds is opgemerkt, heeft de Commissie de gevolgen van het kartel voor de markt en de wijze waarop de afspraken inzake quota en kortingen door de leden van Belasco werden nageleefd, wel degelijk onderzocht . Wat voorts het verwijt betreft, dat de Commissie niet is ingegaan op bepaalde argumenten van verzoeksters, zij eraan herinnerd, dat volgens de rechtspraak van het Hof ( onder meer het arrest van 17 november 1987, gevoegde zaken 142 en 156/84, BAT & Reynolds, Jurispr . 1987, blz . 4487 ) de Commissie krachtens artikel 190 EEG-Verdrag weliswaar de feitelijke elementen waarvan de rechtvaardiging van de beslissing afhangt en de overwegingen rechtens die haar tot het nemen van die beslissing hebben geleid, moet vermelden, doch dat deze bepaling niet voorschrijft dat de Commissie moet ingaan op alle punten feitelijk en rechtens die tijdens de administratieve procedure zijn behandeld .

    56 Op grond van een en ander moet worden vastgesteld, dat de Commissie melding heeft gemaakt van de feitelijke elementen en de overwegingen rechtens op grond waarvan zij tot de slotsom is gekomen dat de mededingingsregels waren geschonden en verzoeksters geldboeten heeft opgelegd . De bestreden beschikking is dan ook toereikend gemotiveerd .

    57 Mitsdien moet het middel betreffende de onjuiste, tegenstrijdige en ontoereikende motivering van de beschikking worden afgewezen .

    V - Het bedrag van de geldboeten

    58 In de eerste plaats zij opgemerkt, dat sommige van de door verzoeksters met het oog op verlaging van de boeten aangevoerde argumenten identiek zijn aan die waarmee zij de schending van artikel 15 van verordening nr . 17 hebben willen aantonen, en in zoverre in het voorgaande reeds zijn afgewezen .

    59 Verzoeksters betogen voorts, dat de nieuwe produkten niet binnen de werkingssfeer van de overeenkomst vielen en dat de leden van Belasco hun commercieel beleid voor die produkten autonoom bepaalden .

    60 Volgens haar bewoordingen was de Overeenkomst van toepassing op "vilt van allerlei aard ..., geïmpregneerd met bitumen, zowel de soorten die thans in de handel bekend staan als 'bitumineus vilt' ... als soortgelijke materialen die in de toekomst voor hetzelfde doel zullen worden vervaardigd" ( punt 1 b van het hoofdstuk "Voorwerp van de overeenkomst "), en dus op de nieuwe produkten .

    61 Blijkens het dossier hadden een aantal maatregelen tot uitvoering van de overeenkomst betrekking op de nieuwe produkten . Deze produkten werden in aanmerking genomen bij de berekening van de quota en er werden prijzen en maximumkortingen voor vastgesteld . Bovendien werden er daarvoor standaardisatiemaatregelen genomen .

    62 De overeenkomst had dus wel degelijk tevens betrekking op de nieuwe produkten, ook al werd zij volgens de punten 4 c en 74 xi van de bestreden beschikking op deze produkten slechts geleidelijk toegepast .

    63 Verzoeksters betogen voorts, dat de overeenkomst slechts van 1 januari 1978 tot en met 31 december 1983 heeft gegolden . Zo er na die periode al contacten tussen de leden waren geweest, zouden de gevolgen daarvan nog onbeduidender zijn geweest dan gedurende de periode waarin de overeenkomst van kracht was .

    64 Dat argument faalt . Volgens haar bewoordingen werd de overeenkomst immers automatisch voor vijf jaar verlengd, indien zij op 31 december 1983 niet werd ontbonden . Verzoeksters hebben evenwel niet alleen de overeenkomst niet ontbonden, zij hebben zelfs tot en met 9 april 1984 maatregelen tot uitvoering ervan genomen ( vaststelling van quota die vanaf 1 januari 1984 zouden gelden, organisatie van de bezoeken van de accountant aan de leden ) en na die datum in de overeenkomst aan te brengen wijzigingen besproken .

    65 De Commissie heeft de volgende geldboeten opgelegd : 420 000 ECU aan ATAB; 150 000 ECU aan Asphaltco; 20 000 ECU aan Lummerzheim; 30 000 ECU aan LAF; 75 000 ECU aan KAB; 75 000 ECU aan De Boer; 50 000 ECU aan Huyghe en 15 000 ECU aan Belasco . Die boeten liggen tussen de 0,75 en 2,5% van de totale omzet van de betrokken ondernemingen in 1983, dat wil zeggen ruim onder het in artikel 15, lid 2, van verordening nr . 17 bepaalde maximum van 10 %.

    66 Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten heeft de Commissie rekening gehouden met de totale omzet van elk van de betrokken ondernemingen alsmede met hun omzet bij de leverantie van bitumineuze dakbedekking in België en, in het geval van Belasco, met de jaarlijkse uitgaven van deze onderneming . Bovendien heeft zij geoordeeld, dat van de elementen van het kartel de beperkingen inzake de prijzen, de verdeling van de markt, en de gezamenlijke maatregelen tegen concurrenten tot de zwaarste inbreuken op de vrije mededinging behoren .

    67 De Commissie heeft tevens rekening gehouden met het minder strikte regime dat door de leden van Belasco op de nieuwe produkten werd toegepast, alsmede met de duur van het kartel en met het feit, dat het beginsel van de kristallisatie van de klantenkring in de praktijk slechts in beperkte mate werd in acht genomen .

    68 Bij onderzoek van de argumenten van partijen en van de redenering van de Commissie is niet gebleken van feiten of omstandigheden die een verlaging van de geldboeten zou kunnen rechtvaardigen . Het desbetreffende middel moet dan ook worden afgewezen .

    69 Mitsdien moet het beroep in zijn geheel worden verworpen .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    70 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij hoofdelijk worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van interveniënt .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

    rechtdoende :

    1 ) Verwerpt het beroep .

    2 ) Verwijst verzoeksters hoofdelijk in de kosten, daaronder begrepen de kosten van interveniënt .

    Top