Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61986CC0240

    Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 13 januari 1988.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
    Invoerbelemmeringen voor graan.
    Zaak 240/86.

    Jurisprudentie 1988 -01835

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:4

    61986C0240

    Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 13 januari 1988. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - INVOERBELEMMERINGEN VOOR GRAAN. - ZAAK 240/86.

    Jurisprudentie 1988 bladzijde 01835


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    A - De feiten

    1 . Het onderhavige beroep van de Commissie strekt tot vaststelling, dat de Griekse regering de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, door van februari 1984 tot april 1986 de graanimporten te belemmeren en bij tijden zelfs onmogelijk te maken . Bovendien zou zij haar verplichting tot samenwerking ex artikel 5 EEG-Verdrag niet zijn nagekomen, door te weigeren de gevraagde inlichtingen mee te delen .

    2 . Alle importen in de Helleense Republiek waren en zijn nog steeds onderworpen aan een stelsel van deviezenvergunningen . Deze algemene regeling is niet het onderwerp van de onderhavige niet-nakomingsprocedure, maar wordt door de Commissie afzonderlijk ter discussie gesteld .

    3 . Ingevolge een tot de Bank van Griekenland gericht besluit van het Ministerie van Economische Zaken van 16 februari 1984 ( nr . E 6/885 ) was voor alle tarwe-importen de goedkeuring vereist van een Comité regeling invoervraagstukken bij de Bank van Griekenland ( hierna : het comité ). Een later ministerieel besluit van 21 februari 1984 ( nr . E 6/963 ) bevatte de instructie, dat van de vóór 16 februari 1984 afgegeven invoervergunningen voor tarwe geen gebruik mocht worden gemaakt, daar de waren de voorgeschreven procedure niet hadden doorlopen . De importeurs moesten er derhalve attent op worden gemaakt, dat zij bij het comité nieuwe aanvragen moesten indienen om invoervergunningen te krijgen . Deze procedure van goedkeuring door het comité werd ingetrokken bij ministerieel besluit nr . E 6/4492 van 23 april 1986 .

    4 . Toen verzoekster kennis had gekregen van invoerbelemmeringen, zond zij de Griekse regering op 5 oktober 1984 een schriftelijke ingebrekestelling ( bijlage 3 bij het verzoekschrift ), op 25 november 1985 gevolgd door een met redenen omkleed advies ( bijlage 7 bij het verzoekschrift ), waarin zij vroeg om aan de invoerbelemmeringen binnen een termijn van een maand een einde te maken . In haar antwoord van 7 maart 1986 op de schriftelijke ingebrekestelling stelde verweerster, dat zij tot het treffen van de gewraakte maatregelen gerechtigd was .

    5 . Intussen waren verdere belemmeringen ingevoerd . Bij besluit nr . E 6/2871 van het Ministerie van Handel van 25 juli 1985 waren alle tot dan toe verleende invoervergunningen waarvan nog geen gebruik was gemaakt, weer ingetrokken . Uitgezonderd van de gecentraliseerde goedkeuringsprocedure voor het comité waren importen die bestemd waren om weer te worden uitgevoerd met een waardestijging van 30 %. Tot zekerheid van de werking van de procedure moest een waarborgsom worden gestort . Deze gang van zaken was het onderwerp van een schriftelijke ingebrekestelling van 25 november 1985 en een met redenen omkleed advies van 15 mei 1986 .

    6 . Beide procedures werden samengevoegd in het in september 1986 neergelegde verzoekschrift, strekkende tot vaststelling dat de Helleense Republiek, door de invoer van graan afhankelijk te stellen van een deviezenvergunning en aan de afgifte van deze vergunning de verplichting tot wederuitvoer van de goederen te verbinden, door reeds afgegeven vergunningen weer in te trekken en door de gevraagde inlichtingen en wettelijke regelingen niet aan de Commissie mee te delen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 30, 106, lid 1, en 5 EEG-Verdrag en verordening ( EEG ) nr . 2727/75 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen .

    B - Standpunt

    I - De ontvankelijkheid

    7 . De Griekse regering beroept zich ten exceptieve op het feit, dat het beroep zonder voorwerp is, daar bij het instellen ervan in september 1986 alle gestelde inbreuken reeds uit de weg waren geruimd .

    8 . Daar de niet-nakomingsprocedure ten doel heeft, een Lid-Staat die zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen niet nakomt, ertoe te brengen een met het Verdrag verenigbare toestand te scheppen, rijst twijfel over de ontvankelijkheid van een beroep, wanneer tevoren aan de gewraakte praktijk een einde is gemaakt . Reeds uit de bewoordingen van artikel 169, tweede alinea, EEG-Verdrag volgt echter, dat het Hof kan worden geadieerd, wanneer aan de gewraakte inbreuk niet binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn een einde werd gemaakt .

    9 . Derhalve moet in beginsel worden aangenomen, zoals ik ook in mijn conclusie in zaak 103/84 ( 1 ) stelde, dat ook voltooide overtredingen uit het verleden het voorwerp kunnen zijn van een niet-nakomingsprocedure . Dit kan reeds daarom niet zonder meer worden uitgesloten, omdat anders de rechterlijke toetsing van kortstondige verdragsovertredingen in vele gevallen onmogelijk zou zijn, gelet op de duur van de precontentieuze procedure . Daar de duur van een met het Verdrag strijdige praktijk niets zegt over de ernst van de inbreuk, moet ook tegen een in de tijd beperkte verdragsovertreding kunnen worden opgetreden . Dit klemt te meer, omdat bij voorbeeld seizoengebonden maatregelen naar hun aard slechts gedurende een bepaalde periode gelden en juist daaraan hun doeltreffendheid kunnen ontlenen .

    10 . Voor de ontvankelijkheid van een beroep is dus primair vereist, dat de aangesproken Lid-Staat niet binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de van hem verlangde maatregelen heeft genomen .

    11 . Op dit punt moet onderscheid worden gemaakt tussen de twee, in het beroep verenigde precontentieuze procedures . Het eerste met redenen omklede advies werd op 28 november 1985 verzonden; de uitvoeringstermijn bedroeg een maand . De eerste reactie van verweerster kwam in maart van het daaropvolgende jaar en was inhoudelijk een rechtvaardiging van de gewraakte maatregelen . Eerst bij een besluit van 23 april 1986 werden de gewraakte regelingen ingetrokken, zonder dat verzoekster daarvan in kennis werd gesteld . Dit verklaart, waarom verzoekster op 15 mei 1986 een tweede met redenen omkleed advies verzond, terwijl de gewraakte maatregelen op 23 april 1986 waren ingetrokken . Dit schrijven was dus zonder voorwerp, ook wanneer verzoekster van de intrekking niet op de hoogte was gebracht en daarvan onwetend bleef . Dit volgt mijns inziens uit artikel 169, tweede alinea .

    12 . Sinds het arrest in zaak 26/69 ( 2 ) acht het Hof procesbelang aanwezig, wanneer de gestelde inbreuk vóór het instellen van het beroep feitelijk is beëindigd . Dit heeft het sedertdien herhaaldelijk bevestigd . ( 3 ) Niettemin heeft het Hof in tal van uitspraken ( 4 ) overwogen, dat het procesbelang reeds bestaat, wanneer het arrest de grondslag van een aansprakelijkheid van de Lid-Staat jegens een andere Lid-Staat, de Gemeenschap of een particulier kan vormen, zonder dat het ooit concreet is ingegaan op de omstandigheden van een dergelijke vordering of op degene die ze instelt . In het arrest in zaak 103/84 ( 5 ) wordt daarentegen met geen woord gerept van het arrest als potentiële aansprakelijkheidsgrondslag . Het procesbelang wordt daar eenvoudig bevestigd onder verwijzing naar het feit, dat het verzuim eerst na ommekomst van de krachtens artikel 169, tweede alinea, vastgestelde termijn is opgeheven .

    13 . Mijns inziens behoeven dus geen verdere omstandigheden in aanmerking te worden genomen, daar een arrest tot vaststelling van een niet-nakoming ook in deze zaak zeker als eventuele aansprakelijkheidsgrondslag voor Lid-Staten, Gemeenschap of particulieren kan dienen . Zelfs indien het Hof echter in afwijking van zijn rechtspraak tot dusver het bestaan van verdere omstandigheden nodig zou achten, lijken mij die voorhanden te zijn . Dit volgt uit de aard van de gewraakte maatregelen die, omdat ze de tarwe-importen tijdelijk belemmeren respectievelijk beletten, op de marktverhoudingen in de betrokken Lid-Staat kunnen worden afgestemd . Door de tijdelijke invoering van bijkomende administratieve en controleprocedures kunnen op zijn minst vertragingen optreden, die met het beginsel van het vrije verkeer van goederen en een slechts door communautaire instrumenten geregelde gemeenschappelijke marktordening onverenigbaar zijn . Zou achter de bijkomende vereisten van goedkeuring een stuk protectionisme schuilgaan, dan is er ook gevaar voor herhaling . Juist bij toepassing in het seizoen zouden zij immers eerst optimaal functioneren .

    14 . Het beroep is dus ontvankelijk, wat het in het eerste met redenen omkleed advies bepaalde onderwerp van geschil betreft . Met betrekking tot het in het tweede met redenen omkleed advies aangegeven onderwerp van geschil is het beroep echter niet-ontvankelijk, daar het reeds bij het instellen zonder voorwerp was .

    II - De gegrondheid

    15 . Het onderwerp van geschil wordt bepaald door het eerste met redenen omkleed advies van 25 november 1985 . Derhalve moeten de volgende grieven ten gronde worden onderzocht :

    1 ) Schending van het beginsel van het vrije verkeer van goederen ( artikel 30 EEG-Verdrag, verordening nr . 2727/75 van de Raad, artikel 65, lid 1, van de Griekse Toetredingsakte )

    16 . In de eerste plaats klaagt verzoekster over de verzwaring van de procedure ter verkrijging van een deviezenvergunning, doordat elke in de sector granen afgegeven vergunning aan de goedkeuring van de Bank van Griekenland moest worden onderworpen . Dit betekende een dubbele controle die de invoer van tarwe vertraagde of zelfs belette, daar de Bank van Griekenland haar goedkeuring te laat of helemaal niet verleende . Daar de tarwehandel inmiddels volledig is geliberaliseerd, zou deze praktijk in strijd zijn met artikel 30 EEG-Verdrag, met artikel 106, lid 1, EEG-Verdrag juncto verordening nr . 2727/75, en met artikel 65 van de Griekse Toetredingsakte .

    17 . Uitgangspunt in deze dient te zijn, dat artikel 30 EEG-Verdrag ter verzekering van het vrije verkeer van goederen alle maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen verbiedt . Volgens intussen gevestigde rechtspraak is een maatregel van gelijke werking "iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren ". ( 6 )

    18 . Op het gebied van de intracommunautaire graanhandel is bij verordening nr . 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 ( 7 ) een gemeenschappelijke marktordening ingesteld . Uit artikel 21 van de verordening, bepalende onder welke voorwaarden de aan de marktordening onderworpen goederen niet aan het vrije verkeer deelnemen, kan a contrario worden afgeleid, dat voor het overige alle onder de marktordening vallende goederen vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren . Slechts de gemeenschappelijke regels van de marktordening zelf kunnen hier beperkingen aanbrengen .

    19 . Het Hof heeft intussen meermaals beslist, dat wanneer de Gemeenschap krachtens artikel 40 EEG-Verdrag een regeling voor de totstandkoming van een gemeenschappelijke ordening der markten in een bepaalde sector heeft vastgesteld, de Lid-Staten zich dienen te onthouden van elke maatregel met de strekking daarvan af te wijken of er inbreuk op te maken . ( 8 ) Gezien deze rechtspraak moet ervan worden uitgegaan, dat de gemeenschappelijke marktordeningen zijn gebaseerd op het beginsel van een open markt waartoe elke producent vrije toegang heeft en waarvan de werking uitsluitend door de in de marktordening voorziene instrumenten kan worden geregeld . ( 9 )

    20 . Dit alles geldt ook voor verweersters situatie in de periode februari 1984-april 1986, daar luidens artikel 65, lid 1, van de Griekse Toetredingsakte de gemeenschappelijke regelingen, onder meer inzake kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking, sedert 1 januari 1981 van toepassing zijn op alle produkten die op het tijdstip van toetreding onder een gemeenschappelijke ordening der markten vielen . De gemeenschappelijke marktordening voor granen bestond toen reeds, zodat er geen plaats is voor eventuele uitzonderingsregelingen .

    21 . Verweerster is dus haar gemeenschapsrechtelijke verplichtingen niet nagekomen, wanneer de invoering van de gecentraliseerde goedkeuringsprocedure voor graanimporten een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking vormt . Daarbij moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat het voorzien van een controlemechanisme in de vorm van een administratieve procedure voor de invoer van goederen, als zodanig reeds de handel potentieel kan belemmeren . De verplichting om aanvragen in te dienen, en eventuele wachttijden op de koop toe te moeten nemen, alvorens een invoervergunning wordt verleend, vormt reeds een belemmering van het vrije verkeer van goederen .

    22 . Overigens is het ook daadwerkelijk tot belemmeringen gekomen, aangezien verzoekster door klachten van betrokkenen op de procedure is geattendeerd en ook na een eerste contactlegging met verweerster van verdere belemmeringen in kennis is gesteld .

    23 . Verweerster heeft bepaalde belemmeringen niet ontkend ( 10 ), maar zich zowel in de administratieve procedure als voor het Hof op het standpunt gesteld, dat zij het recht had de gewraakte maatregel te nemen, daar begin 1984 een toenemend aantal overtredingen van de nationale deviezenwetgeving konden worden vastgesteld en passende maatregelen tegen kapitaalvlucht moesten worden getroffen .

    24 . Ook volgens de rechtspraak van het Hof zijn de Lid-Staten in het kader van het vrije betalingsverkeer overeenkomstig artikel 106 EEG-Verdrag bevoegd om te controleren, of het bij bepaalde kapitaalbewegingen daadwerkelijk om transacties op het gebied van het vrije betalingsverkeer gaat dan wel om verkapte operaties op het nog niet volledig geliberaliseerde gebied van het kapitaalverkeer . ( 11 ) Binnen deze grenzen mogen de Lid-Staten deviezentransfers aan controles onderwerpen . Bovendien staat het hun vrij, passende maatregelen te nemen om kapitaalvlucht of soortgelijke, tegen hun valuta gerichte speculaties te verhinderen .

    25 . Het is echter zeer de vraag, of de gewraakte maatregelen van verweerster tegen deze achtergrond zijn te rechtvaardigen . Naast de algemene bewering dat de controlemaatregelen wegens inbreuken op de deviezenwetgeving en toegenomen kapitaalvlucht noodzakelijk waren, heeft de Griekse regering immers niets naders gesteld ter adstructie van de behoefte aan regelgeving .

    26 . Belangrijker is echter het feit, dat de goedkeuringsprocedure bij de Bank van Griekenland weliswaar formeel in de procedure ter verkrijging van een deviezenvergunning past . Zoals echter blijkt uit de tekst van de besluiten ( E 6/885; E 6/963 ) - die eerst op verzoek van het Hof zijn overgelegd -, heeft verzoekster gelijk, waar zij stelt, dat het om een aanvullend controlemechanisme gaat . Reeds uit die teksten volgt, dat de aanvragen moesten voorgelegd aan het Comité regeling invoervraagstukken, zonder welks toestemming geen invoervergunningen mochten worden verleend .

    27 . Weliswaar was dit comité gevestigd bij de Bank van Griekenland, maar het doel van de procedure was niet de controle op de uitgaande deviezenstroom, maar de regulering van de inkomende goederenstroom . Dit volgt niet alleen uit de bewoordingen van de besluiten, maar ook uit verweersters uiteenzetting in de loop van het geding . Zo is bij voorbeeld aangevoerd, dat de gecentraliseerde procedure noodzakelijk was geworden om een overzicht van het goederenverkeer in de sector granen te krijgen . Het verkrijgen van inlichtingen over de voorraadbehoeften en onderzoek naar de behoeften aan graan zouden de goedkeuringsprocedure gerechtvaardigd hebben . Deze argumenten kunnen echter geen daadwerkelijke of zelfs maar potentiële handelsbelemmering rechtvaardigen .

    28 . Dat de Commissie niet uitdrukkelijk de goedkeuringsprocedure voor het Comité regeling invoervraagstukken heeft gelaakt, maar zich heeft geconcentreerd op belemmeringen in het kader van de procedure ter verkrijging van een deviezenvergunning, kan niet in haar nadeel worden uitgelegd, daar de Griekse regering stelselmatig heeft geweigerd de relevante besluiten mee te delen en de Commissie dus van de restrictieve praktijken slechts kennis kon krijgen door hun feitelijke gevolgen .

    29 . Aangezien het bij de gecentraliseerde goedkeuringsprocedure in werkelijkheid om regulering van de tarwe-invoer ging, is hier mijns inziens sprake van een schending van het beginsel van het vrije verkeer van goederen; het beginsel van het vrije betalingsverkeer, zoals het in artikel 106 EEG-Verdrag is neergelegd, is mijns inziens niet aan de orde .

    30 . Zou het Hof echter van oordeel zijn dat artikel 106 EEG-Verdrag hier wel speelt, bij voorbeeld omdat de procedure ter verkrijging van een invoervergunning enkel in schijn bij die ter verkrijging van een deviezenvergunning is ingepast of omdat er een op materiële gronden berustende samenhang bestaat, dan nog zijn de gewraakte maatregelen ongeoorloofd .

    31 . Het vrije betalingsverkeer moet als een noodzakelijk complement van het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen worden gezien . Voor zover de fundamentele vrijheden zijn verwezenlijkt, moeten de daaruit voortvloeiende betalingen worden toegestaan . Daar het vrije verkeer van goederen voor de sector granen volledig is verwezenlijkt, mogen geen nieuwe belemmeringen van het betalingsverkeer worden ingevoerd .

    32 . Met name verweersters beroep op de artikelen 67 en 68 EEG-Verdrag en artikel 5 van de richtlijn tot uitvoering van artikel 67 snijdt geen hout, daar de procedure ter verkrijging van een deviezenvergunning - voor zover zij onderwerp van het geding is - buiten het kader van het nog niet volledig verwezenlijkte vrije kapitaalverkeer staat .

    33 . Zoals reeds aangestipt, gaat de goedkeuringsprocedure voor het Comité de grenzen van de toelaatbare controles op de deviezenstromen te buiten . Ten einde eventuele overtredingen van de deviezenwetgeving, inzonderheid kapitaalvlucht of andere speculaties, te verhinderen, waren andere maatregelen mogelijk geweest, die het vrije verkeer van goederen minder belemmeren . In ieder geval had de algemene procedure ter verkrijging van een deviezenvergunning, waarvan de toelaatbaarheid nog niet definitief is opgehelderd, volstaan . Het staat derhalve vast, dat de gecentraliseerde procedure ter verkrijging van een invoervergunning het beginsel van het vrije verkeer van goederen schendt en dus in strijd is met het Verdrag .

    34 . De intrekking van eerder afgegeven invoervergunningen ( 12 ) tegelijk met de invoering van de gecentraliseerde procedure is, als vergaandere invoerbelemmering, eveneens in strijd met het Verdrag . Er is geen objectieve reden, waarom importeurs geen gebruik mochten maken van een eenmaal verkregen vergunning en een nieuwe aanvraag moesten indienen, wanneer die procedure niet bedoeld was ter regulering van de daadwerkelijk ingevoerde hoeveelheden .

    2 ) Schending van de samenwerkingsverplichtingen ex artikel 5

    35 . Bovendien verwijt verzoekster de Helleense Republiek, dat zij haar verplichtingen ex artikel 5 EEG-Verdrag niet is nagekomen, door niet te reageren op verzoeksters twee telexberichten van 12 en 15 maart 1984, waarbij erop werd geattendeerd, dat een stelsel van invoervergunningen in strijd was met de communautaire rechtsorde .

    36 . Bij brief van 13 februari 1985 verzocht de directeur-generaal Landbouw van de Commissie om de tekst van de regelingen, om een lijst van de aanvragen en om inlichtingen over hoe deze zich tot de graanimporten verhielden . Verzoekster vroeg verder inlichtingen over het chronologisch verloop van de procedures . In antwoord op dit verzoek om inlichtingen zond de Griekse regering enkel een lijst van verleende vergunningen voor de eerste zes maanden van 1984 .

    37 . Wegens de ongewijzigde houding van de Griekse regering zond de Commissie op 23 oktober 1985 opnieuw een telexbericht, waarop geen antwoord kwam .

    38 . Artikel 5, eerste alinea, EEG-Verdrag poneert als algemeen beginsel, dat de Lid-Staten tot samenwerking verplicht zijn . Op deze bepaling kan steeds een beroep worden gedaan, wanneer de verplichtingen van de Lid-Staten niet in een uitdrukkelijke verdragsbepaling zijn omschreven . Door het sluiten van het Verdrag hebben de Lid-Staten zich verbonden, zich naar het Verdrag te voegen . Het doel van het administratieve gedeelte van de niet-nakomingsprocedure is het vreedzaam bijleggen van geschillen mogelijk te maken, wat een verplichting tot samenwerking van de betrokken Lid-Staat impliceert . Zonder actieve samenwerking kan de eventuele verdragsovertreding niet worden opgehelderd of uit de weg geruimd .

    39 . Verzoeksters eerste telexberichten hadden tot doel, het onderwerp van geschil te omlijnen . Verzoekster liet informeren of de haar ter ore gekomen praktijken van het verlenen van invoervergunningen onder het mom van deviezenvergunningen, klopten met de feiten . Zij wees erop, dat het daarbij om met het Verdrag strijdige maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen kon gaan . Ten slotte verzocht zij om antwoord binnen een bepaalde termijn . Beide telexberichten bleven onbeantwoord . Alleen al deze weigering om de door verzoekster gevraagde inlichtingen te verstrekken, vormt een niet-nakoming van de samenwerkingsverplichting .

    40 . Toen verzoekster later verdere pogingen ondernam om de feiten op te helderen en derhalve om overlegging van de ministeriële besluiten en van statistische gegevens betreffende de aangevraagde en daadwerkelijk verleende deviezenvergunningen verzocht, zond de Griekse regering haar enkel een lijst van de vergunningen die in het eerste halfjaar van 1984 waren verleend . Deze houding droeg er niet toe bij, de feiten aan het licht te brengen, en versluierde eerder de precieze gang van zaken, doordat geen inzicht werd gegeven in het tijdstip en aantal van de ingediende aanvragen . Een realistische indruk van de gewraakte procedure was op grond van de overgelegde lijsten niet mogelijk .

    41 . De Griekse regering heeft voor het Hof aangevoerd, dat zolang de procedure ter verkrijging van een deviezenvergunning door de ongeveer 3 000 handelsbanken werd afgewikkeld, zij geen betrouwbaar overzicht over de daadwerkelijk ingediende aanvragen had . Daarom ook was centralisatie noodzakelijk geworden .

    42 . Zelfs wanneer men dit als waar aanneemt, dan nog was verweerster verplicht deze omstandigheden aan de Commissie mee te delen en toe te lichten . Tegen de veronderstelling dat verweerster bereid was tot samenwerking, pleit ook haar onverschillige houding ten opzichte van het telexbericht van 23 oktober 1985, waarin opnieuw op de met het Verdrag strijdige gedraging werd gewezen .

    43 . Mitsdien is verweerster haar in het Verdrag verankerde en door verzoeksters aanmaningen geconcretiseerde verdragsverplichtingen niet nagekomen .

    44 . De in artikel 5, eerste alinea, tweede zin, EEG-Verdrag neergelegde verplichting tot samenwerking kan worden omschreven als een plicht tot steun aan de instellingen . Verweerster is dus behalve de haar oorspronkelijk door het Verdrag opgelegde verplichtingen om zich naar het Verdrag te voegen, ook de verplichtingen jegens verzoekster bij de vervulling van haar taken ex artikel 155 EEG-Verdrag niet nagekomen .

    3 ) Kosten

    45 . Bij de beslissing over de kosten moet in aanmerking worden genomen, dat de op de latere administratieve procedure berustende conclusies van het verzoekschrift niet-ontvankelijk zijn, omdat aan de gewraakte misstanden reeds een einde was gemaakt toen het met redenen omkleed advies aan verweerster werd toegezonden . Dit was echter in hoofdzaak te wijten aan het gebrek aan medewerking van verweerster . Had zij verzoekster over de stand van de procedure ingelicht, zoals haar herhaaldelijk was gevraagd, dan zou er zeker geen tweede met redenen omkleed advies zijn gekomen . Nog in maart 1986 huldigde verweerster in een brief aan verzoekster de opvatting, dat zij het recht had de gewraakte maatregel te nemen . Ook vond zij het onnodig, verzoekster van de intrekking van de maatregelen op de hoogte te brengen . Gelet op een en ander komt het mij juist voor, verweerster krachtens artikel 69, paragraaf 3, van het Reglement voor de procesvoering in de kosten te verwijzen .

    C - Conclusie

    46 . Ik geef het Hof derhalve in overweging te beslissen als volgt :

    1 ) Verweerster heeft artikel 30 EEG-Verdrag in samenhang met verordening nr . 2727/75 van de Raad en artikel 65, lid 1, van de Griekse Toetredingsakte geschonden, door van februari 1984 tot april 1986 de tarwe-importen te onderwerpen aan een gecentraliseerde procedure van invoervergunningen voor het Comité regeling invoervraagstukken .

    47 . 2 ) Door consequent elke medewerking te weigeren, is verweerster haar verplichtingen ex artikel 5, eerste alinea, EEG-Verdrag niet nagekomen .

    48 . 3 ) Het beroep wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard .

    49 . 4 ) Verweerster draagt de kosten van het geding .

    (*) Vertaald uit het Duits .

    ( 1 ) Conclusie van advocaat-generaal C . O . Lenz van 28 januari 1986 in zaak 103/84, Commissie/Italië, Jurispr . 1986, blz . 1759 .

    ( 2 ) Arrest van 9 juli 1970, zaak 29/69, Commissie/Frankrijk, Jurispr . 1970, blz . 565 en volgende .

    ( 3 ) Zie de arresten van 7 februari 1973, zaak 39/72, Commissie/Italië, Jurispr . 1973, blz . 101; 5 juni 1986, zaak 103/84, Commissie/Italië, Jurispr . 1986, blz . 1759; 20 februari 1986, zaak 309/84, Commissie/Italië, Jurispr . 1986, blz . 599; en 17 juni 1987, zaak 154/85, Commissie/Italië, Jurispr . 1987 .

    ( 4 ) Zie de aangehaalde arresten .

    ( 5 ) Zie r.o . 8 .

    ( 6 ) Zie het arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr . 1974, blz . 837, r.o . 5 .

    ( 7 ) Zie de verordening van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen, PB 1975, L 281, blz . 1 .

    ( 8 ) Zie bij voorbeeld de marktordening voor slachtpluimvee - arrest van 18 mei 1977, zaak 111/76, Van den Hazel, Jurispr . 1977, blz . 901; markordening voor varkensvlees - arrest van 29 november 1978, zaak 83/78, Pigs Marketing Board, Jurispr . 1978, blz . 2347; marktordening voor rundvlees - arrest van 16 december 1986, zaak 124/85, Commissie/Griekenland, Jurispr . 1986, blz . 3935 .

    ( 9 ) Zie het arrest in zaak 83/78, r.o . 56 en volgende .

    ( 10 ) Zie bijlage 8 bij het verzoekschrift, blz . 2 : "Het is mogelijk, dat bij de toepassing van het stelsel aanvankelijk bepaalde vertragingen zijn opgetreden ."

    ( 11 ) Zie het arrest van 31 januari 1984, gevoegde zaken 286/82 en 26/83, Luisi en Carbone, Jurispr . 1984, blz . 377 en volgende .

    ( 12 ) Zie besluit nr . E 6/963 van 21 februari 1984 ( bijlage 2 bij het antwoord van verweerster op de vragen van het Hof ).

    Top