EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61985CC0319

Conclusie van advocaat-generaal Mancini van 19 januari 1988.
Rudolf Misset tegen Raad van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Tuchtmaatregelen.
Zaak 319/85.

Jurisprudentie 1988 -01861

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:11

61985C0319

Conclusie van advocaat-generaal Mancini van 19 januari 1988. - R. MISSET TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - TUCHTRECHTELIJKE MAATREGELEN. - ZAAK 319/85.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 01861


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1 . Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 25 oktober 1985, heeft Rudolf Misset, ambtenaar van de Raad van de Europese Gemeenschappen, het Hof verzocht om nietigverklaring van : a ) het besluit van 9 januari 1985, waarbij de secretaris-generaal van die instelling verzoeker krachtens de artikelen 86, lid 2, sub b, en 87, eerste alinea, Ambtenarenstatuut een berisping heeft gegeven, en b ) het besluit van 19 juli 1985, waarbij diezelfde secretaris-generaal verzoekers klacht tegen die maatregel heeft afgewezen .

De feiten . In de zomer 1984 verscheen Misset, jurist-linguïst in de rang LA 7, in totaal 32 dagen niet op zijn werk, namelijk van 18 juli tot 3 augustus, van 12 augustus tot 7 september en op 17 september . Hij beweerde tijdens de eerste periode van afwezigheid ziek te zijn geweest, doch legde niet tijdig het door artikel 59, lid 1, tweede alinea, voorgeschreven medische attest over ( ik voeg hieraan toe, dat Misset tegen het besluit waarbij hem die nalatigheid werd te last gelegd, een beroep heeft ingesteld, dat door het Hof wegens tardiviteit niet-ontvankelijk is verklaard : arrest van 15 januari 1987, zaak 152/85, Jurispr . 1987, blz . 223 ). Met betrekking tot de tweede periode wordt hem verweten dat hij zijn werkzaamheden niet heeft hervat, hoewel hij - naar hij zegt om financiële redenen - niet naar Griekenland was gegaan, waar hij, ter bijscholing, een talencursus mocht volgen waarvoor hij bijzonder verlof had gekregen . Zijn afwezigheid op 17 september ten slotte was volgens Misset zelf te wijten aan het feit dat hij zich had vergist bij de berekening van zijn verlofdagen .

Op 25 september had verzoeker een onderhoud met vijf hiërarchieke meerderen : de heren 't Kindt, hoofd van de Nederlandse afdeling van de talendienst, Motte, hoofd van de talendienst, Weinstock, directeur-generaal, Gueben, directeur, en Pisters, hoofdadministrateur . Nog diezelfde dag stuurde Weinstock Gueben een nota, waarin hij de nadruk legde op de ernst van Missets gedrag en hem meedeelde dat hij het tot aanstelling bevoegd gezag, te weten de secretaris-generaal, had voorgesteld, jegens verzoeker een tuchtmaatregel te nemen . Misset heeft toen blijkbaar niet getracht zijn absenties te rechtvaardigen . Enkele dagen later ( 9 oktober 1984 ) stelde Gueben verzoeker ervan in kennis, dat hij was uitgesloten van iedere verdere beroepsopleiding "in afwachting van de mogelijke gevolgen" van zijn misbruik van het verlof dat hem voor het volgen van de talencursus in Griekenland was toegekend .

Op 8 januari 1985 kreeg verzoeker een telefoontje, waarbij hij werd verzocht zich enkele uren later te melden bij de secretaris-generaal . Deze ontving hem in aanwezigheid van de heren Gueben, Motte en 't Kindt, deelde hem mee dat hij van plan was hem een berisping te geven, en vroeg hem of hij nog opmerkingen had over de zaak . Misset antwoordde daarop ontkennend, omdat hij meende dat de beslissing om hem die sanctie op te leggen, reeds was gevallen en elke verdediging derhalve vergeefs zou zijn . Op 9 januari stelde het tot aanstelling bevoegd gezag verzoeker in kennis van de berisping . De klacht die laatstgenoemde op 4 april 1985 tegen die maatregel had ingediend, werd op 19 juli daaropvolgend door de secretaris-generaal afgewezen .

2 . Tot staving van zijn beroep voert Misset twee middelen aan : a ) schending van de rechten van de verdediging, die door artikel 87 Ambtenarenstatuut en bijlage IX bij dat statuut worden beschermd; b ) onvolledige en tegenstrijdige motivering . In het eerste middel worden vijf grieven geformuleerd . Verzoeker klaagt erover : a ) dat hij nooit schriftelijk in kennis is gesteld van de hem te last gelegde feiten en van het voornemen om op basis daarvan een tuchtprocedure in te leiden; b ) dat hij te laat is opgeroepen voor het onderhoud van 8 januari 1985; c ) dat hij, als gevolg van het niet-meedelen van de redenen voor de oproeping en van de te korte tijdspanne tussen oproeping en onderhoud, zijn verdediging niet naar behoren heeft kunnen voorbereiden en zich niet heeft kunnen laten bijstaan door een advocaat; d ) dat hij niet overeenkomstig artikel 87 Ambtenarenstatuut tevoren is gehoord; e ) dat hij geen proces-verbaal van zijn onderhoud met de secretaris-generaal heeft ontvangen .

Verzoekers betoog steunt volledig op de stelling - die hij meent te kunnen ontlenen aan het arrest van 17 december 1981, zaak 115/80, Demont, Jurispr . 1981, blz . 3147 -, dat de rechten van de verdediging en het beginsel van hoor en wederhoor niet alleen zijn gewaarborgd in het kader van de in genoemde bijlage IX vastgestelde procedure voor de tuchtraad, maar ook moeten worden in acht genomen bij de in artikel 87, eerste alinea, Ambtenarenstatuut bepaalde procedure voor het geven van een schriftelijke waarschuwing of een berisping .

De Raad betwist deze uitlegging . Volgens hem moeten in wat ik de "vereenvoudigde" procedure zal noemen, niet alle in bijlage IX voorziene waarborgen worden in acht genomen : het arrest Demont eist immers enkel de eerbiediging van de "wezenlijke elementen van het recht op verdediging ". Verder betoogt de Raad op grond van het arrest van 11 juli 1985 ( gevoegde zaken 255 en 256/83, R./Commissie, Jurispr . 1985, blz . 2473, r.o . 17 en 18 ), dat geen enkele regel ertoe verplicht schriftelijk mededeling te doen van de inleiding van een tuchtprocedure .

3 . Mijns inziens druisen de argumenten van de Raad in tegen de geest en de letter van de aangehaalde bepalingen, gelijk die door het Hof in het arrest Demont zijn uitgelegd . In rechtsoverweging 9 van dit arrest staat immers te lezen, dat "noch artikel 87, noch bijlage IX bij het Statuut, noch beide bepalingen te zamen beschouwd toelaten onderscheid te maken in de verweermiddelen die de ambtenaar tijdens de tuchtprocedure ten dienste staan, naar gelang deze procedure al dan niet de inschakeling van de tuchtraad meebrengt of naar gelang de zwaarte van de sanctie die de ambtenaar zou kunnen worden opgelegd ". In rechtsoverweging 10 wordt daaraan toegevoegd, dat de tegenovergestelde uitlegging tot een "onaanvaardbaar resultaat" zou leiden, namelijk "dat de ambtenaar in andere tuchtprocedures dan de in bijlage IX van het Statuut bedoelde, niet zou beschikken over de wezenlijke bevoegdheden die het recht op verweer inhoudt en dat hem het genot van dit recht praktisch zou worden ontzegd" ( cursivering van mij ).

Uit deze formuleringen blijkt mijns inziens duidelijk, dat het Hof alle waarborgen waaruit het recht van verdediging bestaat, als "wezenlijke bevoegdheden" beschouwt en dat het van willekeur getuigt het beginsel van hoor en wederhoor in het kader van de vereenvoudigde procedure een meer beperkte draagwijdte te geven . Het enige verschil tussen de twee procedures bestaat erin, dat in de procedure voor de tuchtraad, die op zwaardere sancties kan uitlopen, de waarborgen voor de verdachte "s' imposent de manière d' autant plus rigoureuse" ( ik gebruik de Franse uitdrukking omdat die sterker is : rechtsoverweging 11, cursivering van mij ). Maar dit alles is dus een zaak van striktere toepassing en dat kan ook niet anders, indien het juist is dat, gelijk in rechtsoverweging 12 wordt verklaard, het recht van verdediging "een fundamenteel rechtsbeginsel" is en als zodanig in elk opzicht de hoogste bescherming vereist .

Bovendien is het beroep van de Raad op het arrest R . irrelevant; het ging daar immers niet om het ontbreken van een schriftelijke mededeling van de te last gelegde feiten, maar om het feit dat de ambtenaar geen inzage had gekregen van zijn persoonsdossier . Welnu, de verplichtingen dienaangaande hebben een andere draagwijdte . Volgens artikel 2 van bijlage IX heeft de betrokken ambtenaar recht op inzage van zijn persoonsdossier, maar uiteraard slechts voor zover hij daarom verzoekt; bijgevolg was de administratie "bij gebreke van een daartoe strekkend verzoek" niet gehouden hem inzage te geven van zijn dossier ( r.o . 17 en 18 ).

4 . Verzoekers grieven dienen tegen de achtergrond van deze beginselen te worden onderzocht . Zoals gezegd, stelt verzoeker vooreerst, dat hij niet vooraf schriftelijk in kennis is gesteld van de hem te last gelegde feiten en van het voornemen om op basis daarvan een tuchtprocedure in te leiden .

Die grief moet worden aanvaard . Zoals gezegd, geniet de ambtenaar in de vereenvoudigde procedure de in bijlage IX toegekende waarborgen; bijgevolg moet hij niet alleen "tevoren worden gehoord", zoals bepaald in artikel 87, eerste alinea, laatste zin, maar is het tot aanstelling bevoegd gezag krachtens artikel 1 van bijlage IX verplicht hem een schriftelijke mededeling te sturen, waarin "de ( hem te last gelegde ) feiten en zo nodig de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, duidelijk zijn omschreven" ( heel wat nationale rechtsstelsels bevatten trouwens soortgelijke bepalingen : voor Italië zie : Virga, Diritto amministrativo, vol . I, I princìpi, Milaan 1983, blz . 148-150; voor Frankrijk : Salon en Savignac, La fonction publique, Parijs 1985, blz . 273-275 ).

Door die mededeling niet te sturen, is derhalve inbreuk gemaakt op de rechten van Misset, met als gevolg dat de tegen hem gevoerde tuchtprocedure onregelmatig is . Mitsdien behoeven de andere, in het eerste middel geformuleerde grieven en het tweede middel van verzoeker niet te worden onderzocht om te concluderen tot nietigverklaring van het besluit waarmee die procedure is afgesloten .

5 . Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de vordering van R . Misset toe te wijzen en, bijgevolg, het besluit van 9 januari 1985, waarbij de secretaris-generaal van de Raad verzoeker de tuchtmaatregel berisping heeft opgelegd, nietig te verklaren .

De Raad, die in het ongelijk is gesteld, dient te worden verwezen in de kosten van het geding .

(*) Vertaald uit het Italiaans .

Top