EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61984CC0155

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 21 maart 1985.
Reinhard Onnasch tegen Hauptzollamt Berlin - Packhof.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Berlin - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Standbeelden en beeldbouwwerk.
Zaak 155/84.

Jurisprudentie 1985 -01449

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1985:135

CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL

C. O. LENZ

van 21 maart 1985 ( *1 )

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

A. 

De feiten die ten grondslag liggen aan het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing zijn de volgende:

Verzoeker in het hoofdgeding liet op 1 september 1982 bij de douane te Berlijn een wandreliëf van de Amerikaanse kunstenaar Claes Oldenburg en afkomstig uit de Verenigde Staten inklaren. Het werk meet 61 x 87,5 X 31,5 cm en draagt het opschrift„Modi. Motor Section — Giant Soft Fan”. Het bestaat uit kanon en polystyreen, bespoten met zwarte verf en olie, met draad en kunsthars op houtplaat bevestigd. Het gaat om een voor deze kunstenaar karakteristieke beeldende metamorfose van dagelijkse gebruiksvoorwerpen.

Verzoeker gaf het werkstuk aan als origineel beeldhouwwerk („Erzeugnis der Bildhauerkunst”) vallende onder post 99.03 van het gemeenschappelijk douanetarief; volgens verweerder moet het werkstuk naar zijn aard onder post 39.07 worden ingedeeld. In eerstbedoeld geval zijn geen invoerrechten verschuldigd, in het tweede geval bedraagt het invoerrecht 14,2% van de douanewaarde (DM 7500), wat neerkomt op DM 1 065.

Verweerder, die zich op een advies van de Zolltechnische Prüfungs- und Lehranstalt beroept, betwist niet dat het hier een kunstwerk betreft. Dit zou evenwel niet doorslaggevend zijn, daar het hier niet om beeldhouwwerk gaat. Daarvan zou alleen sprake zijn, wanneer een werkstuk volgens traditionele technieken uit hard materiaal is vervaardigd. Volgens verzoeker is het feit dat het om een kunstwerk gaat, doorslaggevend voor de tariefindeling.

Het Finanzgericht Berlin staat in tweestrijd over deze indeling, omdat het rekening houdt met de mogelijkheid dat bij de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) in voorkomend geval ook acht moet worden geslagen op recente tendensen in de kunst. Daardoor zou het begrip beeldhouwkunst een veel ruimere betekenis hebben gekregen en ook op zijn plaats zijn, wanneer nieuwe materialen zoals schroot en kunststoffen worden gebruikt. Daarenboven, aldus het Finanzgericht, worden thans nieuwe procédés aangewend om het materiaal gestalte te geven. Op die gronden heeft deze rechterlijke instantie het Hof van Justitie verzocht om een uitspraak over de volgende vraag:

„Moet een door de douane als kunstwerk erkend werkstuk, te weten een wandreliëf uit karton en polystyreen, met zwarte verf en olie bespoten en met draad en kunsthars op houtplaat bevestigd, worden gebracht onder post 99.03 van het gemeenschappelijk douanetarief — ‚originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal’, dan wel, vanwege de samenstellende stoffen, onder post 39.07?”

De Commissie is van oordeel, dat het onderhavige werk ongetwijfeld een kunstwerk is, dat op grond van twee in het GDT neergelegde bepalingen onder post 99.03 moet worden ingedeeld.

Post 99.03 omvat uitdrukkelijk „originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal, waarvan zij vervaardigd zijn”; het gebruikte materiaal zou derhalve niet doorslaggevend zijn.

Luidens aantekening 4, sub a), bij hoofdstuk 99, aldus de Commissie, moeten artikelen die zowel onder een post van hoofdstuk 99 als onder een ander hoofdstuk van het douanetarief kunnen worden ingedeeld, onder hoofdstuk 99 worden gebracht. Dit betekent dat in twijfelgevallen — afgezien van de voorziene uitzonderingen — indeling onder hoofdstuk 99 moet plaatsvinden. Mede gelet op de overweging, dat het douanetarief toch al niet kan bijdragen tot een doelmatige bescherming of ondersteuning van de echte artistieke creatie in de Gemeenschap, noopt deze aantekening tot de conclusie, dat het onderhavige werk in hoofdstuk 99 moet worden ingedeeld.

De Commissie vervolgt dat het onbillijk zou zijn, een voorwerp waarvan de hoge waarde het gevolg is van bewerkingen die het tot een kunstwerk maken, in te delen op grond van het gebezigde materiaal, dat wellicht nauwelijks enige waarde heeft.

Volgens de Commissie moet de vraag van het Finanzgericht Berlin derhalve als volgt worden beantwoord:

Een als kunstwerk erkend wandreliëf, bestaande uit karton en polystyreen, met verf en olie bespoten en op houtplaat bevestigd, moet worden aangemerkt als een origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal waarvan het is vervaardigd, en moet als zodanig onder post 99.03 van het gemeenschappelijk douanetarief worden gebracht.

B. 

Vooraleer nader op dit verzoek om een prejudiciële beslissing in te gaan, zou ik de betrokken tariefposten in de destijds geldende versie (verordening nr. 3300/81 van de Raad van 16 november 1981 tot wijziging van verordening nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief, PB 1981, L 335, blz. 1) willen citeren:

99.03

Originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal, waarvan zij vervaardigd zijn

39.07

Werken van de stoffen bedoeld bij de posten 39.01 tot en met 39.06:

A.

Buizen en pijpen, voorzien van hulpstukken (fittings), voor gasof vloeistofleidingen, bestemd voor burgerluchtvaartuigen

B.

andere:

I.

van geregenereerde cellulose

II.

van vulkaniét of vulcanfiber

III.

van geharde proteïnen

IV.

van chemische derivaten van rubber

V.

van andere stoffen:

a)

Spoelen en dergelijke dragers voor fotografische of cinematografische films, dan wel voor banden, films, enz., bedoeld bij post 92.12

b)

Waaiers, alsmede waaiergeraamten en delen daarvan

c)

Busks voor korsetten, voor kleding of voor kledingtoebehoren, alsmede dergelijke artikelen

d)

andere.

De onder de posten 39.01 tot en met 39.06 vallende stoffen zal ik hier niet afzonderlijk vermelden; ik wil er alleen op wijzen, dat het hier gaat om kunstmatige plastische stoffen, ethers en esters van cellulose, kunstharsen en werken daarvan.

Daar tussen partijen niet in geding is dat het ingevoerde goed een kunstwerk is, gaat het in de onderhavige procedure alleen om de vraag, of sprake is van een beeldhouwwerk.

Het Hauptzollamt, verweerder in het hoofdgeding, heeft onder verwijzing naar een advies van de Zolltechnische Prüfungs-und Lehranstalt van de Oberfinanzdirektion Berlin, het begrip „Bildhauerkunst” eng uitgelegd. Als origineel standbeeld of beeldhouwwerk zouden alleen kunnen worden aangemerkt, met gebruikmaking van traditionele technieken uit hard materiaal gebeitelde dan wel uit zacht materiaal gevormde driedimensionale plastieken in de vorm van een beeldhouwwerk, alsook sculpturen. Andere kunstvoorwerpen, inzonderheid hedendaagse kunstwerken als textielpanelen, collages, assemblages en dergelijke, zouden op grond van de toegepaste technieken en/of expressiemiddelen niet moeten worden ingedeeld in hoofdstuk 99, maar in het hoofdstuk waaronder het gebruikte materiaal valt. Indeling onder post 39.07 van een uit stukken karton, linnen en kunststof vervaardigde sculptuur, zou niet willekeurig zijn noch een interpretatieve noodoplossing vormen; gelet op de vervaardigingswijze en de ongebruikelijke materialen zou het onderhavige werk niet onder post 99.03 vallen.

Ik kan het niet eens zijn met deze restrictieve uitlegging.

Reeds in de verwijzingsbeschikking van het Finanzgericht Berlin is aan het trefwoord „Bildhauerkunst” in het Meyers Enzyklopädisches Lexikon van 1972 gerefereerd, alwaar het heet:

„Die Bezeichnungen Bildhauerkunst, Bucinerei und Plastik werden meist gleichbedeutend gebraucht, wobei aber im strengen Sinn Plastik nur Werke in weichem Material (Ton, Wachs, Gips) umfaßt (auch gegossene Bildwerke), Bildhauerkunst und Skulptur nur Werke, die aus hartem Material (Stein, Holz) gearbeitet sind. Als Werkstoffe der Bildhauerkunst dienten vor allem Stein, Holz, Metalle, Elfenbein, Ton und Wachs ... In der Neuzeit wird der Begriff Bildhauerkunst sehr erweitert, neue Materialien werden verwendet (Schrott, Kunststoffe) und neue Techniken angewandt (Schweißen und Löten von Eisenteilen, Arbeiten mit elektrischen Schneidgeräten, Steinguß usw.)...”

In het Neue Fischer Lexikon van 1981 wordt „Bildhauerkunst” omschreven als „die Kunst der räumlichen Gestaltung eines Bildwerkes” :

„Bildhauerkunst (Plastik, Skulptur), die Kunst der räumlichen Gestaltung eines Bildwerkes, entweder aus Holz oder Elfenbein geschnitzt, aus Stein (Marmor, Alabaster, Porphyr, Granit) gehauen, aus einer weichen, später erhärtenden Masse (Ton, Wachs, Gips) modelliert oder aus Metall gegossen (geschmiedet, getrieben usw.)... Formen: Vollplastik (freistehend, von allen Seiten bearbeitet), Tief-, Hoch-, Flachrelief...”

Reeds op grond van het algemeen spraakgebruik kan een restrictieve uitlegging van het begrip „beeldhouwwerk”, in de zin van de traditionele bewerking van een hard materiaal, niet worden aanvaard. De beperking tot de zogeheten „harde” materialen is evenmin in overeenstemming met de bewoordingen van het GDT, waarin sprake is van beeldhouwwerk, „ongeacht het materiaal.” Ook de andere taalversies van het GDT leveren grond op voor een ruime uitlegging van het begrip „beeldhouwwerk”. Met uitzondering van de Deense versie, is in de andere talen het begrip „standbeelden en beeldhouwwerk” met behulp van meerdere termen omschreven: in het Frans is bijvoorbeeld sprake van „Productions originales de l'art statuaire et de la sculpture”, in het Engels „Original sculptures and statuary”.

Bijgevolg gaat tariefpost 99.03 niet uit van een restrictieve uitlegging van het begrip „beeldhouwwerk”. Bovendien zij erop gewezen, dat ingevolge aantekening 4 bij hoofdstuk 99 in geval van twijfel de voorkeur moet worden gegeven aan hoofdstuk 99: „Met inachtneming van het bepaalde in de Aantekeningen 1, 2 en 3 moeten artikelen, welke zowel onder een der posten van dit Hoofdstuk als onder andere posten van het Tarief kunnen worden ingedeeld, onder een der posten van Hoofdstuk 99 worden ingedeeld.”

Een onderzoek van postonderverdeling 39.07 B V d) en van de artikelen die daaronder doorgaans worden ingedeeld, zou zeer verhelderend zijn. Ik zal hier niet in bijzonderheden ingaan op alle gegevens uit de Toelichtingen op de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad of op alle afzonderlijke tariferingen van de EEG, doch mij bepalen tot twee voorbeelden waarin de Commissie goederen onder voormelde tariefpost heeft ingedeeld.

In verordening nr. 810/83 van 5 april 1983 (PB 1983, L 90, biz. 11) heeft de Commissie vastgesteld dat onder postonderverdeling 39.07 B V d) moeten worden ingedeeld: „Spaarpotten, van kunststof, in de vorm van een pinguïn, ongeveer 16 cm hoog, voorzien van een rode sjaal en van een gleuf in de rug voor het inwerpen van munten.”

Artikel 1 van verordening nr. 1218/84 van de Commissie van 30 april 1984 (PB 1984, L 117, blz. 16) bepaalt:

„Wasbakken die voor 30% uit kunstmatige plastische stof (polyesterhars van het styreentype) en voor 70% uit hoofdzakelijk kiezelhoudende vulstoffen bestaan en aan de gebruikszijde voorzien zijn van een laag doorzichtige kunstmatige plastische stof (polyester) met een dikte van 0,2 mm worden in het gemeenschappelijk douanetarief ingedeeld onder post

39.07

Werken van de stoffen bedoeld bij de posten 39.01 tot en met 39.06:

B.

andere:

V.

van andere stoffen:

d)

andere.”

Uit deze voorbeelden blijkt dat het niet opgaat, het ingevoerde kunstwerk in te delen aan de hand van het gebezigde materiaal. Voor het overige deel ik de mening van de Commissie, dat het zeer onbillijk zou zijn om het werk, dat ingevolge de toepassing van een artistiek procédé een hoge waarde heeft, in te delen op grond van het gebezigde materiaal, dat wellicht van zeer geringe waarde is. Ik ben het ook eens met de meer algemene overweging van de Commissie, dat het douanetarief de artistieke creatie in de Gemeenschap toch al niet doeltreffend kan beschermen en bevorderen, zodat in casu voor indeling in hoofdstuk 99 moet worden gekozen.

C. 

Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de door het Finanzgericht Berlin bij beschikking van 20 maart 1984 gestelde vraag te beantwoorden als volgt:

Een door de douane als kunstwerk erkend werkstuk, te weten een wandreliëf uit karton, polystyreen, met zwarte verf en olie bespoten en met draad en kunsthars op houtplaat bevestigd, moet worden gebracht onder post 99.03 van het gemeenschappelijk douanetarief — „originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal”.


( *1 ) Vertaald uit het Duits.

Top