Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61984CC0076

    Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 23 oktober 1986.
    Alessandro Rienzi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Weigering om een ziekte als beroepsziekte te erkennen.
    Zaak 76/84.

    Jurisprudentie 1987 -00315

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1986:401

    61984C0076

    Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 23 oktober 1986. - ALESSANDRO RIENZI TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - WEIGERING VAN ERKENNING VAN EEN BEROEPSZIEKTE. - ZAAK 76/84.

    Jurisprudentie 1987 bladzijde 00315


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    1 . A - De zaak waarin ik heden concludeer, betreft de vraag of verzoeker, die sinds*1966 in dienst is van de Europese Gemeenschappen en die het Hof reeds uit de zaken*255*en*256/83 bekend is, slechts aanspraak kan maken op een invaliditeitspensioen krachtens artikel*78, derde*alinea, Ambtenarenstatuut, of zich integendeel op de tweede*alinea ervan kan beroepen .

    2 . Zoals bekend, luidt deze bepaling als volgt :

    " Overeenkomstig de artikelen13 tot en met 16 van bijlage*VIII heeft de ambtenaar recht op invaliditeitspensioen wanneer hij blijvend invalide wordt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt van zijn loopbaan overeenkomen .

    Indien de invaliditeit het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, bedraagt het invaliditeitspensioen 70*% van het laatste basissalaris van de ambtenaar .

    Indien de invaliditeit aan een andere oorzaak is te wijten, bedraagt het invaliditeitspensioen evenveel als het ouderdomspensioen waarop de ambtenaar recht gehad zou hebben bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, indien hij tot deze leeftijd in dienst zou zijn gebleven .

    ...

    Indien de invaliditeit opzettelijk is veroorzaakt door de ambtenaar, kan het tot aanstelling bevoegde gezag beslissen dat de betrokkene slechts een ouderdomspensioen zal ontvangen ."

    3 . Wat de voorgeschiedenis van deze zaak betreft, kan ik, gezien het in het arrest in voornoemde zaken en in mijn conclusies in die zaken gerelateerde, met enkele korte opmerkingen volstaan .

    4 . Zoals bekend, werd van september 1981 tot januari 1983 een tuchtprocedure tegen verzoeker gevoerd . In het kader daarvan stelde de tuchtraad in december 1982 vast, dat verzoeker zijn ambtelijke plichten had verzuimd doordat hij actief had meegewerkt aan het doorgeven tegen betaling van niet-vertrouwelijke documenten aan derden, doordat hij bij het vragen van machtiging voor het uitoefenen van een nevenactiviteit onjuiste verklaringen had afgelegd over de omvang en de hoogte van de beloning ervan en doordat hij geen machtiging had gevraagd voor het uitoefenen van een nevenactiviteit in de jaren 1977 tot 1982 . Op grond van deze conclusies en overeenkomstig het voorstel van de tuchtraad besloot het tot aanstelling bevoegd gezag op 3*januari 1983 verzoeker bij wege van tuchtmaatregel terug te zetten van rang A*5 naar rang A*6 .

    5 . Naar eveneens bekend is, kwam verzoeker in voornoemde zaken daartegen vergeefs in beroep . Bij arrest van 11*juli 1985 werd zowel het beroep tegen de tuchtmaatregel verworpen alsook de schadevordering wegens een vermeende dienstfout die de Commissie tijdens de tuchtprocedure zou hebben gemaakt en die tot verzoekers ziekte en invaliditeit zou hebben geleid .

    6 . Deze ziekte van verzoeker - en daarmee kom ik tot het eigenlijke onderwerp van het onderhavige geding - leidde blijkbaar sinds december 1981 tot herhaaldelijke afwezigheid van zijn werk, zodat de zaak in maart 1983 voor de invaliditeitscommissie werd gebracht . Deze kreeg uitdrukkelijk opdracht, na te gaan of een eventuele invaliditeit door een beroepsziekte was veroorzaakt . Verzoeker vroeg haar vast te stellen, of er tussen de tuchtprocedure en de tuchtmaatregel enerzijds en zijn gezondheidstoestand anderzijds een oorzakelijk verband bestond .

    7 . Na verzoeker te hebben onderzocht, stelde de invaliditeitscommissie op 7*mei 1983 vast, dat hij blijvend algeheel invalide was; omtrent de oorzaak van de invaliditeit stelde zij, dat "de invaliditeit zich heeft geopenbaard naar aanleiding van bepaalde feiten die zich bij de uitoefening van zijn werkzaamheden hebben voorgedaan ". Op grond hiervan besloot verweerster op 27*juni 1983, verzoeker per 1*juli 1983 te pensioneren en hem een pensioen krachtens artikel*78, derde alinea, Ambtenarenstatuut toe te kennen . In een begeleidend schrijven van dezelfde datum werd gepreciseerd, dat die bepaling was toegepast omdat de hierboven weergegeven bewoordingen die de invaliditeitscommissie had gebruikt, "bij geen van de in artikel 78, tweede alinea, bedoelde gevallen aansluit ".

    8 . Verzoeker was het met deze conclusie niet eens en diende op 13*juli*1983 een klacht in tegen bedoeld besluit . Hij voerde aan, dat de door de invaliditeitscommissie gebruikte formulering naar de tegen hem gevoerde tuchtprocedure verwees . Derhalve zou vaststaan - en wel definitief - dat zijn invaliditeit door een beroepsziekte was veroorzaakt en derhalve artikel*78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut van toepassing was .

    9 . Tot staving van dit standpunt richtte verzoeker op 19*juli 1983 een brief aan de arts die hij voor de invaliditeitscommissie had aangewezen . Hij vroeg hem, of de commissie een oorzakelijk verband had kunnen vaststellen tussen de tuchtprocedure en zijn gezondheidstoestand die tot de invaliditeit had geleid, en of de in het verslag van de commissie gebruikte woorden "bepaalde feiten die zich bij de uitoefening van zijn werkzaamheden hebben voorgedaan", op de tuchtprocedure doelden . In september 1983 kreeg verzoeker hierop als antwoord, dat de commissie eenstemmig had geoordeeld dat de tuchtprocedure de oorzaak was van verzoekers zware depressie die tot zijn invaliditeit had geleid, en dat er dus een onmiddellijk verband bestond tussen die gebeurtenissen en de achteruitgang in verzoekers gezondheidstoestand . Daarom, zo werd verder gezegd, hadden de artsen van de commissie "zijn ziekte gelijkgesteld met een aandoening veroorzaakt door de beroepsuitoefening ".

    10 . Zoals bekend, had verzoekers klacht geen succes . In een besluit van 20*december 1983 ( dus na afloop van de termijn van vier maanden van artikel*90 Ambtenarenstatuut ) werd uitdrukkelijk verklaard, dat volgens artikel*3 van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten slechts van een beroepsziekte kan worden gesproken, wanneer komt vast te staan dat zij is ontstaan in of bij de uitoefening van werkzaamheden in dienst van de Gemeenschappen . Tot een dergelijke vaststelling zou de invaliditeitscommissie niet zijn gekomen . Wanneer anderzijds volgens de bevindingen van de commissie ervan moest worden uitgegaan, dat verzoekers ziekte was te wijten aan een correct gevoerde tuchtprocedure, die - evenals de genomen tuchtmaatregel - het gevolg was geweest van het onwettig gedrag van verzoeker, dan rechtvaardigde dit evenwel nog niet de conclusie, dat verzoeker het slachtoffer van een beroepsziekte was geworden .

    11 . Met het daarna ingestelde beroep vordert verzoeker :

    1 ) nietig te verklaren het besluit van 27*juni 1983 alsmede het begeleidend schrijven van dezelfde datum, in zoverre zij de weigering inhouden om de ziekte van verzoeker te erkennen als een beroepsziekte;

    2 ) voor zoveel nodig, nietig te verklaren het in een brief van 20 december 1983 vervatte uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van verzoekers administratieve klacht;

    3 ) te verstaan dat de ziekte die tot de blijvende algehele invaliditeit van verzoeker heeft geleid, een beroepsziekte is;

    4 ) verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van het in artikel*78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut voorziene pensioen .

    12 . B - Met betrekking tot deze conclusies en de tot staving daarvan aangevoerde argumenten - die de Commissie niet overtuigend acht - is mijn standpunt als volgt .

    I - De ontvankelijkheid

    13 . Ik moet eerst ingaan op de ontvankelijkheid van het beroep . Deze is in de schriftelijke behandeling verder niet ter sprake gebracht, doch aan het slot van de mondelinge behandeling is de vraag opgeworpen, wat verzoeker erbij zou winnen, indien de tweede en niet de derde alinea van artikel*78 werd toegepast . Volgens de Commissie bestaat in casu geen verschil tussen de uitkeringen krachtens beide alinea' s, omdat verzoeker wegens zijn anciënniteit ook krachtens de derde alinea van artikel*78 een pensioen ten bedrage van 70*% van het basissalaris ontvangt . Haars inziens bestaat dan ook geen aanleiding om uit te maken, welke van beide alinea' s in het geval van verzoeker toepassing moet vinden .

    14 . De opmerking van de Commissie deed echter ook de vraag rijzen, of verzoeker wel een belang heeft bij de onderhavige procedure . Deze vraag werd hem uitdrukkelijk gesteld en, zoals bekend, meende hij haar bevestigend te kunnen beantwoorden . Hij stelde, dat hij ook krachtens artikel*73 Ambtenarenstatuut tegen uit beroepsziekten voortvloeiende risico' s is verzekerd . Volgens deze bepaling wordt bij blijvende algehele invaliditeit een kapitaal uitgekeerd, gelijk aan achtmaal het jaarlijkse basissalaris, en worden de kosten van geneeskundige hulp en dergelijke volledig vergoed . Daar echter de term "beroepsziekte" in artikel*73 dezelfde betekenis heeft als in artikel*78, zou hij er belang bij hebben dat de in geding zijnde vragen ( met name of zijn invaliditeit aan een beroepsziekte is te wijten ) worden beslist, omdat hij - evenals de Commissie - dan zou kunnen uitmaken of hij verder aanspraken ex artikel*73 Ambtenarenstatuut kan doen gelden ( hetgeen hij - blijkens de brief van 27*juni 1983 - reeds heeft gedaan ).

    15 . Strikt genomen zou men moeten zeggen, dat deze argumentatie nog geen procesbelang oplevert . Men mag immers niet vergeten, dat het onderhavige geding uitsluitend op artikel*78 Ambtenarenstatuut is gebaseerd en dat artikel*25 van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten bepaalt : "De vaststelling van een blijvende algehele of gedeeltelijke invaliditeit met toepassing van artikel*73 van het Statuut en van deze regeling prejudicieert niet de toepassing van het bepaalde in artikel*78 van het Statuut, en omgekeerd ."

    16 . Anderzijds is het echter zo, dat in casu de medische bevindingen ( de ziekte van verzoeker is een gevolg van de tuchtprocedure ) niet worden betwist en dat de kernvraag veeleer is, of in deze gevallen ook plaats is voor een juridische beoordeling door het tot aanstelling bevoegd gezag, en of terecht het bestaan van een voldoende nauw verband met het beroepsleven is ontkend met het betoog, dat de ziekte het gevolg was van een correcte tuchtprocedure ter zake van niet-nakoming van de ambtelijke plichten van verzoeker . Ook moet worden erkend, dat het antwoord op deze vragen - aangezien de artikelen 73 en 78 Ambtenarenstatuut inderdaad hetzelfde begrip "beroepsziekte" gebruiken - van belang kan zijn voor verzoekers voormelde andere verzoek, dat blijkbaar binnen de in artikel*17 van genoemde regeling gestelde termijn is ingediend, doch waarop nog niet definitief is beslist .

    17 . Gelet op de eisen van proceseconomie valt dus te verdedigen, dat verzoeker een redelijk belang bij de beslissing van de onderhavige geschilpunten heeft . Ik zou het Hof dan ook niet in overweging willen geven om het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van belang, doch hooguit de vierde conclusie van het verzoekschrift ( volgens welke verweerster moet worden veroordeeld om verzoeker het in artikel*78, tweede*alinea, voorziene pensioen toe te kennen ).

    II - De gegrondheid

    18.1 . Voorop staat verzoekers stelling - het onderwerp van het eerste middel -, dat de invaliditeitscommissie zijn ziekte als een beroepsziekte zou hebben aangemerkt . Het besluit van 27*juni*1983 zou blijkens de motivering ervan evenwel uitsluitend op de conclusies van de invaliditeitscommissie berusten . Het feit dat niettemin geen toepassing is gegeven aan artikel*78, tweede*alinea, Ambtenarenstatuut ( dat de door een beroepsziekte veroorzaakte invaliditeit betreft ), zou meebrengen dat het besluit ontoereikend is gemotiveerd .

    19 . Ik wil al aanstonds zeggen, dat ik deze opvatting niet kan volgen .

    20.a)*Artikel*78, tweede*alinea, bepaalt : "Indien de invaliditeit het gevolg is van ... een beroepsziekte ..." (" lorsque l' invalidité résulte ... d' une maladie professionnelle ..."). Zo luidde ook de vraag die de invaliditeitscommissie volgens het door haar in te vullen formulier had te beantwoorden . Zoals gezegd, werd deze vraag echter niet met een eenvoudig "ja" beantwoord ( wat denkbaar ware geweest ), maar met de woorden "de invaliditeit heeft zich geopenbaard naar aanleiding van bepaalde feiten die zich bij de uitoefening van zijn werkzaamheden hebben voorgedaan ". Dit kan enkel betekenen, dat de invaliditeitscommissie juist niet tot de in artikel*78, tweede*alinea, Ambtenarenstatuut bedoelde vaststelling heeft willen komen, maar er hooguit op heeft willen wijzen, dat tussen verzoekers invaliditeit en zijn beroepswerkzaamheden een zeker verband bestaat .

    21 . Dit wordt niet anders, wanneer men - aannemende dat de artikelen*73 en 78 Ambtenarenstatuut van hetzelfde begrip "beroepsziekte" uitgaan - teruggrijpt op de definitie van beroepsziekte in artikel*3 van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren tegen ongevallen en beroepsziekten . Ook deze is immers gesteld in bewoordingen die duidelijk afwijken van de door de invaliditeitscommissie gebruikte, aangezien volgens deze definitie als beroepsziekte moet worden beschouwd een ziekte ontstaan in of bij de uitoefening van werkzaamheden in dienst van de Europese Gemeenschappen . Wat anderzijds de verklaring van verzoekers arts van 6*september 1983 betreft, waarop verzoeker eveneens een beroep heeft gedaan, vormt de kern daarvan zonder twijfel, dat verzoekers zware depressie en invaliditeit door de tuchtprocedure waren veroorzaakt ( dus in verband stonden met een bepaald aspect van de dienst ). Wanneer vervolgens wordt opgemerkt, dat de artsen van de commissie "uw ziekte hebben gelijkgesteld met een aandoening veroorzaakt door de beroepsuitoefening", valt op dat ook dit niet de bewoordingen van artikel*78, tweede alinea, Ambtenarenstatuut zijn . Maar, ook al zou de arts hiermee hebben bedoeld te zeggen, dat de invaliditeit door een beroepsziekte was veroorzaakt, zullen wij ons toch in de eerste plaats aan de door de invaliditeitscommissie zelf gekozen formulering moeten houden en mogen wij niet eenvoudig van een eenzijdige interpretatie van één lid van die commissie uitgaan .

    22 . De stelling van verzoeker, dat de invaliditeitscommissie zou hebben vastgesteld dat een beroepsziekte tot zijn invaliditeit heeft geleid, kan dus niet worden aanvaard .

    23.b)*Met betrekking tot het door verzoeker gestelde motiveringsgebrek moet verder worden opgemerkt, dat de verwijzing in de motivering van het besluit van 27*juni 1983 naar de conclusies van de invaliditeitscommissie ongetwijfeld aldus moet worden uitgelegd, dat daarmee slechts op de vaststellingen betreffende de blijvende algehele invaliditeit wordt gedoeld . Men zou dus kunnen zeggen, dat de toepassing van artikel*78, derde alinea, Ambtenarenstatuut in het besluit zelf helemaal niet wordt gemotiveerd . Toch is er geen sprake van een ernstig motiveringsgebrek, aangezien volgens de rechtspraak ( zie het arrest in zaak*69/83 ( 1 )) alle omstandigheden en met name ook aanwijzingen in andere stukken in aanmerking moeten worden genomen . In deze is daarom van belang de verklaring in de bij het besluit gevoegde brief van 27*juni 1983, dat de door de invaliditeitscommissie gebruikte formulering bij geen van de in artikel*78, tweede alinea, voorziene gevallen aansloot en dat deze bepaling derhalve niet op verzoeker kon worden toegepast . Mijns inziens is hiermee - zij het summier - aan de motiveringseisen voldaan .

    24 . Zou echter de verwijzing naar de conclusies van de invaliditeitscommissie - de bewoordingen van het besluit ten spijt - in ruime zin moeten worden verstaan, dus mede de eerder geciteerde formulering omvattend, meen ik dat daarin niet kan worden gelezen, dat verzoeker aan een beroepsziekte lijdt, maar enkel dat zijn invaliditeit op de tuchtprocedure is terug te voeren . Zo gezien, behoefde niet in het besluit zelf of in een begeleidend schrijven te worden aangegeven, waarom het tot aanstelling bevoegde gezag van de door de invaliditeitscommissie bereikte conclusie was "afgeweken ".

    25.c)*Het eerste middel bevat dus niets, wat verzoekers aanspraken zou kunnen staven .

    26.2 . In zijn tweede middel verdedigt verzoeker met name de opvatting, dat het alleen de invaliditeitscommissie is die bevoegd is vast te stellen, of een ziekte verband houdt met de dienst en of de invaliditeit het gevolg van die ziekte is . Voorts is hij van mening, dat het tot aanstelling bevoegd gezag de te dien aanzien aan de invaliditeitscommissie gegeven opdracht moest eerbiedigen en bijgevolg niet aan de juistheid van de door die commissie gedane vaststellingen omtrent de oorzaak van verzoekers ziekte kon tornen .

    27 . Ook hier zie ik uiteindelijk geen reden voor kritiek op de houding van de Commissie .

    28.a)*Wat vooreerst de fundamentele vraag betreft, of de voor artikel*78, tweede*alinea, Ambtenarenstatuut noodzakelijke vaststellingen uitsluitend tot de bevoegdheid van de invaliditeitscommissie en dus van de artsen behoren dan wel of hier ook plaats moet zijn voor een juridische waardering van het begrip "beroepsziekte" door de administratie, meen ik, dat alleen de laatste oplossing de juiste is . Weliswaar spelen de zuiver medische vaststellingen in deze een grote rol ( bij voorbeeld bij de vragen, of er sprake is van een ziekte, van invaliditeit en of tussen beide een oorzakelijk verband bestaat ), doch dit neemt niet weg dat ook rechtsvragen ( zo men wil : vragen van uitlegging van het Ambtenarenstatuut ) rijzen, met name of tussen een vastgestelde ziekte en het verrichten van beroepswerkzaamheden een voldoende nauw verband bestaat . Dat dit zo is, blijkt al bij beschouwing van andere elementen van artikel*78, tweede alinea ( zoals, of de invaliditeit het gevolg is van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of van het feit dat de ambtenaar zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden ). Dit zijn stellig geen louter medische kwesties, want voor een precieze grensafbakening is ook een juridische beoordeling noodzakelijk ( zoals bij voorbeeld het in zaak*342/82 ( 2 ) behandelde geval duidelijk maakt ). Ook kan worden verwezen naar het arrest in zaak 257/81 ( 3 ). Veelzeggend is, dat daarin de taak van de invaliditeitscommissie - wel zeer beperkt - werd omschreven als het vaststellen van de oorzaak van de invaliditeit, wat aan het slot van het arrest als volgt werd gepreciseerd : de commissie moet "nagaan of er een voldoende nauw verband bestaat tussen verzoekers pathologische toestand en een aan de door verzoeker verrichte werkzaamheden inherent, specifiek en kenmerkend risico ". Tekenend is ook, dat volgens dat arrest de administratie had moeten doen onderzoeken en moeten vaststellen, of verzoekers invaliditeit al dan niet was toe te schrijven aan een beroepsziekte, wat niet zo zou zijn geformuleerd, als de administratie in dit verband geen beslissingsbevoegdheid had .

    29 . Omgekeerd wordt deze opvatting niet tegengesproken door artikel*13 van bijlage*VIII bij het Ambtenarenstatuut, waarop verzoeker zich heeft beroepen . Uit het daar bepaalde, dat "de ambtenaar die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt, indien hij tijdens de periode gedurende welke hij recht op pensioen verkreeg, door de invaliditeitscommissie als blijvend invalide wordt aangemerkt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd ...", kan slechts worden afgeleid, dat de vaststelling van de invaliditeit een zaak van de invaliditeitscommissie is, doch niet dat de commissie moet uitmaken of de oorzaak ervan als een beroepsziekte is te beschouwen, wanneer slechts een zeker verband met de dienst, maar niet met kenmerkende risico' s daarvan bestaat .

    30.b)*Het is dan ook duidelijk, dat de aan de invaliditeitscommissie verstrekte summiere opdracht ( vast te stellen of de invaliditeit het gevolg is van een beroepsziekte ) niet kan inhouden, dat de administratie zelf ter zake geen beslissingsbevoegdheid meer heeft . Eveneens is duidelijk - dit volgt ook reeds uit de bespreking van het eerste middel - dat gezien de eerder geciteerde formulering die de invaliditeitscommissie heeft gekozen, het door de Commissie met betrekking tot de kwalificatie van verzoekers ziekte als beroepsziekte gestelde niet als een ongeoorloofde betwisting van de vaststellingen van de commissie kan worden beschouwd .

    31.c)*Wat ten slotte de in dit verband nog te behandelen en oorspronkelijk in het tweede middel niet als zodanig aan de orde gestelde vraag betreft, of de Commissie in casu terecht heeft vastgesteld dat verzoekers invaliditeit niet door een beroepsziekte was veroorzaakt, zij er nogmaals aan herinnerd, dat de invaliditeitscommissie medisch onaanvechtbaar heeft vastgesteld dat de ziekte van verzoeker in beslissende mate is veroorzaakt door de tegen hem gevoerde tuchtprocedure, waarvan overigens na het arrest in de zaken 255 en 256/83 ( waarin ook de grief ter discussie stond, dat de procedure te langzaam was verlopen ) vaststaat dat op het verloop noch op het resultaat ervan iets valt aan te merken .

    32 . Anders dan verzoeker, volgens wie de term "beroepsziekte" ruim moet worden uitgelegd ( hij verstaat hieronder een ziekte die is ontstaan in of bij de uitoefening van beroepswerkzaamheden ), ben ik op grond van het bovenstaande van mening dat de beoordeling van de Commissie in werkelijkheid volstrekt correct is .

    33 . Hiervoor pleit in de eerste plaats artikel*3 van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren tegen ongevallen en beroepsziekten, waarin beroepsziekten anders worden gedefinieerd dan verzoeker doet; het gaat erom, dat de ziekte "is ontstaan in of bij de uitoefening van werkzaamheden in dienst van de Gemeenschappen ". Nog duidelijker is de reeds uit het arrest in zaak*257/81 geciteerde formulering, volgens welke beslissend is of er een voldoende nauw verband bestaat tussen de ziekte en een aan de door verzoeker verrichte werkzaamheden inherent, specifiek en kenmerkend risico . In het onderhavige geval nu lag de oorzaak van verzoekers ziekte niet in het verrichten van de hem opgedragen werkzaamheden; zij was niet het gevolg van bijzondere, aan zijn beroepswerkzaamheid verbonden risico' s, maar uiteindelijk van zijn incorrect gedrag binnen en buiten de dienst, dat tot voormelde tuchtprocedure heeft geleid . Hier toch van een in de beroepsuitoefening opgedane ziekte te spreken, enkel omdat binnen de dienst consequenties zijn getrokken uit een in feite aan het beroep vreemd gedrag, zou leiden tot begripsverwarring . Voor een dergelijke opvatting is moeilijk steun te vinden in het systeem van artikel*78 ( dat - gelijk verzoeker meent - als gesloten moet worden beschouwd en waarin - zoals uit de laatste alinea blijkt - slechts het opzettelijk veroorzaken van de invaliditeit kan leiden tot beperking van de pensioenrechten ). Deze opvatting lijkt inderdaad niet overtuigend . Naar mijn mening kan bij de beoordeling van de voor artikel*78, tweede alinea, wezenlijke vraag, of de invaliditeit al dan niet het gevolg is van beroepswerkzaamheden, zonder meer rekening worden gehouden met het bestaan van andersoortige, laakbare gedragingen die tot een tuchtprocedure en ten slotte tot de invaliditeit hebben geleid . Dat hierdoor het systeem van artikel*78 Ambtenarenstatuut zou worden verstoord, is dus niet juist .

    34.d)*Mitsdien kunnen ook de in het kader van het tweede middel aangevoerde argumenten verzoekers vorderingen niet doen slagen . Evenmin bestaat er aanleiding om de artsen van de invaliditeitscommissie als getuigen te horen, zoals verzoeker verlangt .

    35.3 . Met het derde middel laakt verzoeker, dat het op zijn klacht genomen besluit anders is gemotiveerd dan het besluit van 27*juni 1983 . Hij acht dit onwettig, daar zijn klacht werd afgewezen en het aangevochten besluit werd bevestigd . Volgens hem kan het besluit derhalve slechts worden beoordeeld aan de hand van de oorspronkelijke motivering ( dus mét de verwijzing naar de conclusies van de invaliditeitscommissie, waarin een beroepsziekte is vastgesteld ).

    36.a)*Verzoekers interpretatie van de redengeving van het besluit van 27*juni*1983 is onjuist . Zoals ik reeds heb aangetoond, is de verwijzing naar de conclusies van de invaliditeitscommissie slechts van belang voor de vaststelling van de invaliditeit . De gronden voor toepassing van artikel*78, derde*alinea, Ambtenarenstatuut daarentegen zijn uitsluitend te vinden in het begeleidend schrijven bij het besluit van dezelfde datum . Uit deze brief blijkt duidelijk, dat artikel*78, tweede*alinea, Ambtenarenstatuut niet werd toegepast, omdat de door de invaliditeitscommissie gekozen en aan het begin geciteerde formulering het bestaan van een beroepsziekte uitsluit . Te dien aanzien bevat het op de klacht genomen besluit in feite geen nieuwe en andersoortige motivering, maar - zoals de Commissie verklaarde - enkel een verduidelijking van de in het begeleidend schrijven gegeven motivering . Achter de door de invaliditeitscommissie gekozen formulering moet men immers de - aan verzoeker bekende - vaststelling zien, dat zijn ziekte het gevolg was van de tuchtprocedure . Het op de klacht genomen besluit voegt hieraan slechts toe, dat de tuchtprocedure het gevolg is geweest van het aan verzoeker te wijten gedrag en dat in een dergelijk geval geen sprake kan zijn van een door beroepsrisico' s veroorzaakte ziekte .

    37.b)*De redengeving van het op de klacht gegeven besluit is dus volstrekt regelmatig en kan niet buiten beschouwing worden gelaten . Voorts is verzoekers standpunt als zou de redengeving van een besluit niet mogen worden gewijzigd in een op een klacht gegeven besluit, fundamenteel onjuist .

    38 . Het standpunt van verzoeker vindt geen steun in de door hem aangevoerde rechtspraak, aangezien deze voor het onderhavige probleem niet relevant is . Daarin is enerzijds vastgesteld - aldus in de arresten in de zaken 121/76 ( 4 ) en 75/77 ( 5 ) -, dat de redengeving van de stilzwijgende afwijzing van een klacht geacht wordt samen te vallen met de redengeving van het besluit waartegen de klacht was gericht . Anderzijds is beslist - in het arrest in de gevoegde zaken 33 en 75/79 ( 6 ) -, dat een uitdrukkelijk genomen afwijzend besluit dat na afloop van de in artikel*90, lid*2, gestelde termijn van vier maanden wordt betekend, enkel het op dat tijdstip reeds bestaande stilzwijgend genomen besluit bevestigt . Voor de juistheid van het standpunt van de Commissie zijn ook zeer duidelijke aanwijzingen te vinden in het systeem van de klachtprocedure, zoals deze in het Ambtenarenstatuut is geregeld . Zij heeft kennelijk ten doel, een diepgaande discussie met de administratie mogelijk te maken, voordat het tot een rechtsgeding komt . Zij kan leiden tot een wijziging van het bestreden besluit; gebeurt dit niet, kan een uitvoerige motivering van het op de klacht te nemen besluit er misschien toe leiden, dat de klager afziet van een proces . Daarom bepaalt artikel*90 Ambtenarenstatuut ook uitdrukkelijk, dat op klacht genomen besluiten met redenen moeten zijn omkleed . Dit kan niet anders dan in ruime zin worden verstaan, want indien verzoekers standpunt ( dat de redengeving van het op de klacht genomen besluit niet verder mag gaan dan die van het oorspronkelijke besluit ) juist zou zijn, dan zou artikel*90, lid*2, tweede alinea, geen enkele zin hebben in gevallen waarin het bestreden besluit elke motivering mist ( zodat ondanks het instellen van een klachtprocedure slechts nietigverklaring van het bestreden besluit wegens ontbrekende motivering mogelijk zou zijn ). Daarbij kan ook nog worden gewezen op de omstandigheid, dat artikel*91, lid*3, in een nieuwe beroepstermijn voorziet, wanneer een uitdrukkelijk afwijzend besluit afkomt na een stilzwijgende afwijzing . Gelijk de Commissie terecht heeft beklemtoond, bewijst dit de juistheid van haar standpunt : een nieuwe bedenktijd ( want zo moet de beroepstermijn worden gezien ) is immers slechts te rechtvaardigen, wanneer het op de klacht genomen besluit elementen mag bevatten, die in het oorspronkelijke besluit nog niet voorkomen .

    39.c)*Ook in het derde middel kan verzoeker derhalve geen steun voor zijn aanspraken vinden .

    40.4 . Met het vierde middel ten slotte wordt de Commissie misbruik van bevoegdheid verweten . Met het in het kader van de invaliditeitsprocedure genomen besluit zou zij verzoekers gedrag dat tot de tuchtprocedure had geleid, nogmaals hebben bestraft, en wel door zijn ziekte niet als beroepsziekte te erkennen en de rechtmatige kwalificatie in die zin door de invaliditeitscommissie niet over te nemen .

    41 . Na al het voorafgaande is het zonder meer duidelijk, dat ook dit middel faalt .

    42 . Ik herinner er nogmaals aan, dat de invaliditeitscommissie de ziekte van verzoeker in werkelijkheid niet als beroepsziekte heeft gekwalificeerd, maar door een bijzondere formulering te kiezen heeft aangegeven, dat deze vraag ter beoordeling van de administratie stond . De administratie kan dus niet worden verweten, dat zij van de beoordeling van de invaliditeitscommissie is afgeweken . Integendeel, op dit punt heeft zij een zelfstandig oordeel gegeven .

    43 . Dat verzoeker andermaal bestraft werd ter zake van het hem terecht verweten ambtelijke vergrijp, is onjuist . De Commissie heeft in het kader van het invaliditeitsrecht enkel de feiten ( een uit een tuchtprocedure voortgevloeide invaliditeit ) beoordeeld en is daarbij - naar ik heb aangetoond - terecht tot de conclusie gekomen, dat de invaliditeit niet door de beroepswerkzaamheden was veroorzaakt, maar aan een andere oorzaak was te wijten in de zin van artikel*78, derde*alinea, Ambtenarenstatuut .

    44 . Van misbruik van bevoegdheid kan dan ook geen sprake zijn .

    45 . C - Aangezien geen der middelen kan slagen en de Commissie dus terecht heeft geweigerd om verzoekers ziekte als beroepsziekte te erkennen, dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen; op de kosten dient te worden beslist overeenkomstig artikel*70 van het Reglement voor de procesvoering .

    (*) Vertaald uit het Duits .

    ( 1 ) Arrest van 21 juni 1984, zaak 69/83, Lux, Jurispr . 1984, blz.*2447 .

    ( 2 ) Arrest van 24 november 1983, zaak 342/82, Cohen, Jurispr . 1983, blz.*3829 .

    ( 3 ) Arrest van 12 januari 1983, zaak 257/81, K./Raad, Jurispr . 1983, blz.*1 .

    ( 4 ) Arrest van 27 oktober 1977, zaak 121/76, Moli, Jurispr . 1977, blz.*1971 .

    ( 5 ) Arrest van 13 april 1978, zaak 75/77, Mollet, Jurispr . 1978, blz.*897 .

    ( 6 ) Arrest van 28 mei 1980, gevoegde zaken 33 en 75/79, Kuhner, Jurispr . 1980, blz . 1677 .

    Top