Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61983CC0251

    Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 15 november 1984.
    Eberhard Haug-Adrion tegen Frankfurter Versicherungs-AG.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Amtsgericht Aachen - Duitsland.
    Prejudiciële zaak - Verzekering - Korting voor schadevrij rijden.
    Zaak 251/83.

    Jurisprudentie 1984 -04277

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1984:351

    CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL C. O. LENZ

    VAN 15 NOVEMBER 1984 ( 1 )

    Mijnheer de President,

    mijne beren Rechters,

    A —

    De feiten van de zaak waarin ik vandaag heb te concluderen, zijn de volgende.

    1.

    Verzoeker in het hoofdgeding bezit de Duitse nationaliteit, doch woont in België. Hij werd als ambtenaar van de deelstaat Baden-Württemberg gedetacheerd bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, in wier dienst hij sedert 1 oktober 1979 als ambtenaar werkzaam is. Na zijn verhuizing naar Brussel kocht hij in november 1981 een auto in Aken. Hij kreeg een douanekenteken om de auto naar België te kunnen uitvoeren en daar de laten registreren. Tegelijkertijd sloot hij bij verzoekster in het hoofdgeding een WA-verzekering voor één maand voor de auto af. Tot het moment waarop hij deze nieuwe auto kocht, reed hij met een auto die in de Bondsrepubliek Duitsland was geregistreerd en verzekerd. Daar hij sinds 1966 schadevrij had gereden, genoot hij een premiekorting van 60 % van de basispremie. Voor de verzekering van de nieuwe auto met het douanekenteken kreeg verzoeker geen premiekorting en werd een premie van 150 % van de basispremie in rekening gebracht.

    2.

    Voor het Amtsgericht Aachen vordert verzoeker terugbetaling van het gedeelte van de verzekeringspremie, dat hij niet had behoeven te betalen indien hem de korting was verleend (DM 127,61). Hij stelt zich op het standpunt, dat de Duitse tariefbepalingen, volgens welke geen korting voor schadevrij rijden wordt verleend bij verzekeringsovereenkomsten voor motorvoertuigen met douanekenteken, materieel niet gerechtvaardigd zijn en dat zij in het bijzonder inbreuk maken op het discriminatieverbod van het EEG-Verdrag, omdat hij in verband met het feit dat hij in een ander EEG-land woont, niet in aanmerking komt voor de premiekortingen die aan verzekeringnemers wegens hen persoonlijk betreffende omstandigheden worden toegekend.

    Verweerster in het hoofdgeding, de Frankfurter Versicherungs-AG, concludeert tot verwerping van het beroep. Zij meent dat de bestreden tariefbepalingen materieel volstrekt gerechtvaardigd zijn. In gevallen als dit zou het verzekeringsrisico groter zijn, omdat het voertuig gewoonlijk in het buitenland wordt gestald en tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst voornamelijk wordt gebruikt in een gebied waarmee minder bekendheid bestaat. Het zou niet juist zijn, dat het van overheidswege goedgekeurde tarief van verweerster in andere EG-landen wonende verzekeringnemers systematisch uitsluit van de kortingen die aan in het binnenland wonende verzekeringnemers wegens hen persoonlijk betreffende omstandigheden worden toegekend.

    3.

    Het Amtsgericht Aachen is in dit geval het in eerste en laatste instantie bevoegde gerecht; op verzoekers voorstel heeft het de behandeling van de zaak geschorst en krachtens artikel 177 het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Is het verenigbaar met het EEG-Verdrag en met andere voorschriften van gemeenschapsrecht, dat van overheidswege goedgekeurde verzekeringsvoorwaarden voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen systematisch de in andere EG-landen woonachtige verzekeringsnemers uitsluiten van de premiekortingen die aan in het binnenland wonende verzekeringnemers wegens hen persoonlijk betreffende omstandigheden worden toegekend?”

    Bij beschikking van 14 november 1983 heeft het Amtsgericht zijn beschikking van 26 oktober 1983 aangevuld en de prejudiciële vraag verduidelijkt als volgt:

    „Is het verenigbaar met het EEG-Verdrag en met andere voorschriften van gemeenschapsrecht, dat geen korting voor schadevrij rijden wordt toegekend aan verzekeringnemers die in andere EG-landen woonachtig zijn en een motorrijtuig met douanekenteken bezitten?”

    4.

    Naar Duits recht mogen motorrijtuigen slechts aan het verkeer op de openbare weg deelnemen, wanneer er een WA-verzekering voor is gesloten. Dit geldt ook voor voertuigen met douanekenteken. Dergelijke kentekens worden afgegeven voor voertuigen die tijdelijk in Duitsland worden gebruikt door personen zonder vaste woonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland, alsmede voor voertuigen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd en Duitsland op eigen kracht verlaten. Voor dergelijke voertuigen moet een WA-verzekering bij een Duitse verzekeringsmaatschappij worden afgesloten op basis van officieel goedgekeurde algemene verzekeringsvoorwaarden en -tarieven. Krachtens § 7 van de Verordnung über die Tarife in der Kraftfahrtversicherung van 20 november 1967 (laatstelijk gewijzigd bij verordening van 2. 12. 1982, BAnz nr. 228 van 8. 12. 1982) kan bij de WA-verzekering voor binnenlandse voertuigen korting voor schadevrij rijden worden toegekend, doch niet bij motorvoertuigen met douanekenteken. Deze Duitse regeling is naar verzoeker meent, onverenigbaar met het EEG-Verdrag, terwijl verweerster en de Commissie van mening zijn dat het gemeenschapsrecht geen bepalingen bevat die aan een dergelijke regeling in de weg staan.

    B —

    Ik zou hierover het volgende willen opmerken.

    1.

    Ik ga ervan uit, dat van de twee versies van de prejudiciële vraag de laatste in aanmerking moet worden genomen.

    2.

    Verweerster in het hoofdgeding meent, dat de prejudiciële vraag ontoelaatbaar is. Ook de Commissie heeft in haar schriftelijke opmerkingen bedenkingen op dit punt. De nationale rechter zou zijn vraag te algemeen hebben geformuleerd, hij noemt geen bepalingen van gemeenschapsrecht die uitlegging behoeven, en hij maakt niet duidelijk, in hoeverre de vraag voor zijn vonnis van belang is. De Commissie meent overigens, dat de prejudiciële vraag wel geconcretiseerd kan worden, want aan de hand van de door het Amtsgericht gerelateerde feiten en gegevens zou het mogelijk zijn de gemeenschapsvoorschriften te bepalen die in casu van belang kunnen zijn en uitlegging behoeven. De strekking van de vraag, aldus de Commissie, is dus voldoende bepaalbaar. In dergelijke gevallen heeft het Hof de prejudiciële vraag ontvankelijk verklaard (zaak 83/78, Pigs Marketing Board, Jurispr. 1978, blz. 2347). Bij deze mening wil ik mij aansluiten, hoewel ik begrip heb voor verweersters bedenkingen.

    3.

    Verzoeker en de Commissie hebben kritiek geoefend op de Duitse regeling inzake de WA-verzekering voor motorvoertuigen met douanekenteken. Het staat hun vrij deze kritiek op de juiste plaats en de juiste wijze voor te dragen en op wijzigingen aan te dringen. Het Hof dient die kritiek echter slechts te onderzoeken in zoverre schending van het gemeenschapsrecht wordt gesteld.

    4.

    Verzoeker baseert zijn opvatting, dat de Duitse regeling onverenigbaar is met het EEG-Verdrag, op de „discriminatieverboden van de artikelen 7, 30 en 34, 48 en 59 EEG-Verdrag, voortvloeiend uit de douane-unie bedoeld in artikel 9”. Evenals de Commissie en verweerster in het hoofdgeding ben ik echter van mening, dat verzoekster er niet in geslaagd is die onverenigbaarheid aan te tonen.

    5.

    Volgens artikel 7, eerste alinea, EEG-Verdrag, is „binnen de werkingssfeer van dit Verdrag elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.” Naar de letter is deze bepaling in casu niet van toepassing, want de Duitse regeling maakt geen onderscheid naar de nationaliteit van de gebruiker van het voertuig, doch alleen naar gelang de gebruiker van het voertuig al dan niet vaste woonplaats heeft in de Bondsrepubliek Duitsland en het voertuig bij uitvoer het land op eigen kracht verlaat (§§ 1 en 7, lid 2, van de Verordnung über internationalen Kraftfahrzeugverkehr van 12 november 1934, laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 23 november 1982, BGBl. I, biz. 1533-1536). Volgens de rechtspraak van het Hof (zaak 152/73, Sotgiu, Jurispr. 1974, blz. 153) zou het hier enkel kunnen gaan om een verkapte discriminatie op grond van nationaliteit. Dit is echter onvoldoende aangetoond. Verzoeker in het hoofdgeding is Duitser en levert dus het voorbeeld, dat de Duitse regeling zonder onderscheid op Duitsers en op buitenlanders wordt toegepast. Het criterium voor toepassing van de Duitse regeling is niet de nationaliteit, doch de waarschijnlijkheid dat het voertuig in het buitenland zal worden gebruikt, blijkend ofwel uit het feit dat het voertuig voor de uitvoer is bestemd, ofwel dat de gebruiker geen vaste woonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland heeft. De Commissie heeft er terecht op gewezen dat de woonplaats indeling in verschillende tariefgroepen kan rechtvaardigen, immers ook in de Bondsrepubliek wordt onderscheid gemaakt volgens zogenoemde „Regionalklassen”.

    6.

    Verzoeker ziet in de Duitse regeling ook een inbreuk op het beginsel van het vrije verkeer van goederen (artikel 30 en 34). Het handelen van de Bondsrepubliek Duitsland bestaat in casu, zo meent hij, in de officiële goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden. Of echter een officiële goedkeuring van particuliere verzekeringsvoorwaarden hier op één lijn kan worden gesteld met een overheidsmaatregel, valt te betwijfelen. Zoals de vertegenwoordiger van de Bondsregering ter terechtzitting heeft opgemerkt, bestaat er rechtens geen enkel beletsel voor de Duitse verzekeraars om met betrekking tot motorrijtuigen met douanekenteken een korting voor schadevrij rijden toe te staan. Het „Verband der Haftpflichtversicherer, Unfallversicherer, Autoversicherer und Rechtsschutzversicherer e. V.” beter bekend onder de naam „HUK-Verband”, heeft zijn leden in een rondschrijven van 23 november 1977 uitdrukkelijk op deze mogelijkheid gewezen. Wij hebben hier veeleer te maken met een privaatrechtelijk, doch goedkeuring behoevend contractueel aanbod van de verzekeraar, dat verzoeker vrijwillig heeft aanvaard.

    Overigens kunnen wij deze vraag ook in het midden laten, want volgens de rechtspraak van het Hof (zaak 172/82, Syndicat national des fabricants raffineurs d'huile de graissage, Jurispr. 1983, blz. 555) vallen onder het verbod van artikel 34 EEG-Verdrag alleen nationale maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer tot doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat leiden, waardoor aan de nationale produktie op de binnenlandse markt van de betrokken Lid-Staat een bijzonder voordeel wordt verzekerd. Dat dit ook zou gelden voor de door verzoeker genoemde tariefvoorschriften, valt bezwaarlijk staande te houden. Verzoeker heeft niet proberen aan te tonen, welk belang de Bondsrepubliek Duitsland erbij zou kunnen hebben om de uitvoer van motorrijtuigen te belemmeren. De onderhavige maatregel zou zich daartoe trouwens ook niet lenen, want verzoeker had zijn auto ook op andere wijze dan op eigen kracht of met een douanekenteken kunnen uitvoeren. Hij had dat kunnen doen met behulp van een ander voertuig (bij voorbeeld een transportwagen) of met een ander kenteken (het enkel voor transitvervoer bestemde rode kenteken, waaraan een passende verzekering is verbonden).

    7.

    Evenmin wordt inbreuk gemaakt op artikel 48 EEG-Verdrag. Het tweede lid hiervan bepaalt, dat elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers van de Lid-Staten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden, moet worden afgeschaft. Zoals wij zagen, is er in casu echter geen sprake van discriminatie op grond van nationaliteit. Ook is er geen verband met „de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden”. De Duitse regeling geldt trouwens niet alleen voor werknemers, doch voor eenieder die het recht heeft motorvoertuigen met douanekenteken te gebruiken, of zij werknemer zijn of niet.

    8.

    Ik kan verzoeker ook niet volgen in zijn stelling, dat de Duitse regeling inbreuk maakt op artikel 59 EEG-Verdrag. Dit artikel betreft de rechtspositie van dienstverrichters, terwijl verzoeker juist iemand is te wiens behoeve de dienst wordt verricht. Het zou kunnen zijn dat verzoeker benadeeld is door de omstandigheid dat de vrijheid van dienstverrichting in de verzekeringssector nog niet verwezenlijkt is, maar daarover heeft hij niets gesteld. Overigens rechtvaardigt deze veronderstelling niet de conclusie, dat de huidige tarieven in strijd zijn met het EEG-Verdrag. De bepalingen betreffende het vrij verrichten van diensten sluiten een verschil in behandeling van motorrijtuigen in verzekeringsovereenkomsten naar gelang van de plaats waar het voertuig wordt gebruikt, niet uit. Daarom valt niet in te zien, op welke bepaling inbreuk zou worden gemaakt door een verschillende behandeling van normale kentekens en douanekentekens. Bovendien zwijgen de bepalingen betreffende de vrijheid van dienstverrichting erover, hoe verzekeringsovereenkomsten binnenslands moeten luiden wanneer zelfs niet is geprobeerd gebruik te maken van de diensten van een in een andere Lid-Staat gevestigde verzekeraar.

    C —

    Op grond van het voorgaande geef ik in overweging, de vraag van de verwijzende rechter te beantwoorden als volgt:

    Het gemeenschapsrecht bevat geen bepalingen op grond waarvan bij de WA-verzekering van personenauto's met douanekenteken een korting voor schadevrij rijden moet worden toegekend.


    ( 1 ) Vertaald uit het Duits.

    Top