This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61980CJ0150
Judgment of the Court of 24 June 1981. # Elefanten Schuh GmbH v Pierre Jacqmain. # Reference for a preliminary ruling: Hof van Cassatie - Belgium. # Brussels Convention: Prorogation of jurisdiction. # Case 150/80.
Arrest van het Hof van 24 juni 1981.
Elefanten Schuh GmbH tegen Pierre Jacqmain.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Cassatie - België.
EEG-Executieverdrag - Door partijen aangewezen bevoegde rechter.
Zaak 150/80.
Arrest van het Hof van 24 juni 1981.
Elefanten Schuh GmbH tegen Pierre Jacqmain.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Cassatie - België.
EEG-Executieverdrag - Door partijen aangewezen bevoegde rechter.
Zaak 150/80.
Jurisprudentie 1981 -01671
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1981:148
ARREST VAN HET HOF VAN 24 JUNI 1981. - ELEFANTEN SCHUH GMBH TEGEN P. JACQMAIN. - (" EEG - EXECUTIEVERDRAG - DOOR PARTIJEN AANGEWEZEN BEVOEGDE RECHTER "). - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET BELGISCHE HOF VAN CASSATIE). - ZAAK NO. 150/80.
Jurisprudentie 1981 bladzijde 01671
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00457
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1 . EEG-EXECUTIEVERDRAG - BEVOEGDHEIDSBEDING - VERSCHIJNING VAN VERWEERDER VOOR DE AANGEZOCHTE RECHTER - WERKING VAN EEN OVEREENKOMST TOT AANWIJZING VAN EEN ANDERE BEVOEGDE RECHTER
( EEG-EXECUTIEVERDRAG , ARTIKELEN 17 EN 18 )
2 . EEG-EXECUTIEVERDRAG - BEVOEGDHEIDSBEDING - VERSCHIJNING VAN VERWEERDER VOOR DE AANGEZOCHTE RECHTER - BETWISTING VAN DE BEVOEGDHEID EN VERWEER TEN GRONDE - GEEN ERKENNING VAN DE BEVOEGDHEID - VOORWAARDEN
( EEG-EXECUTIEVERDRAG , ARTIKEL 18 )
3 . EEG-EXECUTIEVERDRAG - BEVOEGDHEIDSBEDING - OVEREENKOMSTEN TOT AANWIJZING VAN EEN BEVOEGDE RECHTER - VORMVEREISTEN GEREGELD IN HET VERDRAG - VOORSCHRIJVEN DOOR EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT VAN ANDERE VEREISTEN NIET GEOORLOOFD - TOEPASSING OP HET TAALGEBRUIK
( EEG-EXECUTIEVERDRAG , ARTIKEL 17 )
1 . ARTIKEL 18 VAN HET VERDRAG VAN 27 SEPTEMBER 1968 BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN , IS OOK VAN TOEPASSING WANNEER DE PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST EEN BEVOEGDE RECHTER HEBBEN AANGEWEZEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 17 VAN DIT VERDRAG .
2 . ARTIKEL 18 EXECUTIEVERDRAG MOET ALDUS WORDEN UITGELEGD , DAT DE DAARIN GESTELDE BEVOEGDHEIDSREGEL NIET VAN TOEPASSING IS WANNEER DE VERWEERDER NIET SLECHTS DE BEVOEGDHEID BETWIST , DOCH OOK OVER DE ZAAK ZELF CONCLUDEERT , MITS DE BETWISTING VAN DE BEVOEGDHEID , ZO ZIJ AL NIET VOORAFGAAT AAN ELK VERWEER TEN GRONDE , NIET PLAATS VINDT NA HET TIJDSTIP VAN DE STELLINGNAME DIE NAAR NATIONAAL PROCESRECHT ALS HET EERSTE VOOR DE AANGEZOCHTE RECHTER VOORGEDRAGEN VERWEER IS TE BESCHOUWEN .
3 . AANGEZIEN ARTIKEL 17 EXECUTIEVERDRAG TEN DOEL HEEFT ZELF DE VORMVEREISTEN VAST TE STELLEN WAARAAN BEVOEGDHEIDSBEDINGEN MOETEN VOLDOEN , STAAT HET DE VERDRAGSLUITENDE STATEN NIET VRIJ ANDERE VORMVOORSCHRIFTEN VOOR TE SCHRIJVEN DAN IN HET EXECUTIEVERDRAG ZIJN VOORZIEN . TOEGEPAST OP VOORSCHRIFTEN INZAKE HET TAALGEBRUIK IN EEN BEVOEGDHEIDSBEDING , HOUDT DEZE REGELING IN DAT DE WETGEVING VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT NIET IN DE WEG KAN STAAN AAN DE GELDIGHEID VAN EEN DERGELIJK BEDING OP DE ENKELE GROND DAT DE GEBEZIGDE TAAL EEN ANDERE IS DAN DOOR DIE WETGEVING WORDT VOORGESCHREVEN .
IN ZAAK 150/80 ,
BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS HET PROTOCOL VAN 3 JUNI 1971 BETREFFENDE DE UITLEGGING DOOR HET HOF VAN JUSTITIE VAN HET VERDRAG VAN 27 SEPTEMBER 1968 BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN VAN HET BELGISCHE HOF VAN CASSATIE , IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN
ELEFANTEN SCHUH GMBH , TE KLEEF ( BONDSREPUBLIEK DUITSLAND ),
EN
P . JACQMAIN , TE SCHOTEN ( BELGIE ),
OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING OVER DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 17 , 18 EN 22 VAN HET VERDRAG VAN 27 SEPTEMBER 1968 BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN ,
1 BIJ ARREST VAN 9 JUNI 1980 , INGEKOMEN TEN HOVE OP 24 JUNI DAAROPVOLGENDE , HEEFT HET BELGISCHE HOF VAN CASSATIE KRACHTENS HET PROTOCOL VAN 3 JUNI 1971 BETREFFENDE DE UITLEGGING DOOR HET HOF VAN JUSTITIE VAN HET VERDRAG VAN 27 SEPTEMBER 1968 BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN ( HIERNA : EXECUTIEVERDRAG ), EEN AANTAL PREJUDICIELE VRAGEN GESTELD OVER DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 17 , 18 EN 22 VAN DIT VERDRAG .
2 DEZE VRAGEN ZIJN GEREZEN IN HET KADER VAN EEN BEROEP TOT CASSATIE VAN EEN ARREST VAN HET ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN , WAARBIJ DE VENNOOTSCHAP NAAR DUITS RECHT ELEFANTEN SCHUH GMBH EN DE VENNOOTSCHAP NAAR BELGISCH RECHT NV ELEFANT HOOFDELIJK ZIJN VEROORDEELD TOT BETALING AAN P . JACQMAIN VAN EEN BEDRAG VAN BFR 3 120 597 VERMEERDERD MET DE INTERESSEN , IN HET BIJZONDER WEGENS ONTSLAG OP STAANDE VOET .
3 BLIJKENS DE PROCESSTUKKEN WAS JACQMAIN IN 1970 ALS HANDELSVERTEGENWOORDIGER AANGESTELD DOOR DE DUITSE VENNOOTSCHAP HOFFMANN GMBH , DIE LATER HAAR NAAM VERANDERDE IN ELEFANTEN SCHUH GMBH . IN WERKELIJKHEID WAS HIJ WERKZAAM OP BELGISCH GRONDGEBIED , MET NAME IN DE PROVINCIES ANTWERPEN , BRABANT EN LIMBURG , OP INSTRUCTIES VAN DE NV ELEFANT , DE BELGISCHE DOCHTERMAATSCHAPPIJ VAN VOORNOEMDE VENNOOTSCHAP . HET GESCHIL IN HET HOOFDGEDING VLOEIT VOORT UIT DE MOEILIJKHEDEN DIE IN 1975 TUSSEN P . JACQMAIN EN DE BEIDE BETROKKEN VENNOOTSCHAPPEN ZIJN GEREZEN OVER DE VOORWAARDEN VAN DE OVERNEMING DOOR DE BELGISCHE VENNOOTSCHAP VAN ZIJN ARBEIDSOVEREENKOMST MET DE DUITSE VENNOOTSCHAP .
4 NADAT JACQMAIN VOOR DE ARBEIDSRECHTBANK TE ANTWERPEN EEN VORDERING HAD INGESTELD TEGEN BEIDE VENNOOTSCHAPPEN , ZIJN DEZE ALDAAR VERSCHENEN EN HEBBEN IN HUN EERSTE CONCLUSIES DE GEGRONDHEID VAN DE TEGEN HEN INGESTELDE VORDERINGEN BETWIST . IN HAAR TWEEDE , NEGEN MAANDEN LATER INGEDIENDE CONCLUSIES HEEFT DE DUITSE VENNOOTSCHAP DE ONBEVOEGDHEID VAN DE RECHTBANK OPGEWORPEN OP GROND DAT DE ARBEIDSOVEREENKOMST EEN BEDING BEVATTE VOLGENS HETWELK UITSLUITEND DE RECHTBANK TE KLEEF IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND BEVOEGD WAS KENNIS TE NEMEN VAN ENIG GESCHIL BETREFFENDE DE OVEREENKOMST . DE ARBEIDSRECHTBANK HEEFT DEZE EXCEPTIE VERWORPEN OP GROND DAT EEN DERGELIJK BEDING NIET KON AFWIJKEN VAN ARTIKEL 627 VAN HET BELGISCH GERECHTELIJK WETBOEK , BEPALENDE DAT TEN AANZIEN VAN DERGELIJKE GESCHILLEN DE RECHTER VAN DE PLAATS WAAR HET BEROEP WORDT UITGEOEFEND , BEVOEGD IS .
5 HET ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN , WAARBIJ BEROEP VAN HET VONNIS VAN DE ARBEIDSRECHTBANK WAS INGESTELD , OVERWOOG DAT PARTIJEN BIJ DE ARBEIDSOVEREENKOMST KRACHTENS ARTIKEL 17 EXECUTIEVERDRAG BIJ SCHRIFTELIJKE OVEREENKOMST KONDEN AFWIJKEN VAN DE TERRITORIALE BEVOEGDHEIDSREGELING VAN HET BELGISCH GERECHTELIJK WETBOEK EN DEZE BEVOEGDHEID KONDEN TOEKENNEN AAN DE RECHTBANK TE KLEEF . HET ARBEIDSHOF OORDEELDE EVENWEL DAT DE DUITSE VENNOOTSCHAP ZICH NIET KON BEROEPEN OP HET BEVOEGDHEIDSBEDING , OP GROND DAT DE ARBEIDSOVEREENKOMST KRACHTENS ARTIKEL 10 VAN HET DECREET TOT REGELING VAN HET GEBRUIK VAN DE TALEN VOOR DE SOCIALE BETREKKINGEN TUSSEN DE WERKGEVERS EN DE WERKNEMERS , AANGENOMEN DOOR DE CULTUURRAAD VAN DE NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP OP 19 JULI 1973 ( BELGISCH STAATSBLAD , BLZ . 10089 ), IN HET NEDERLANDS HAD MOETEN ZIJN GESTELD . HET ARBEIDSHOF OVERWOOG DAT GENOEMD ARTIKEL 10 , DAT DE NIETIGHEID VAN ALLE NIET IN HET NEDERLANDS GESTELDE HANDELINGEN EN STUKKEN VOORSCHRIJFT , EVENEENS VAN TOEPASSING WAS OP VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET DECREET OPGESTELDE STUKKEN . GELET HIEROP WAS DE IN HET DUITS GESTELDE ARBEIDSOVEREENKOMST NIETIG EN HET DAARIN VERVATTE BEVOEGDHEIDSBEDING ONGELDIG .
6 HET DOOR DE BELGISCHE VENNOOTSCHAP INGESTELDE BEROEP TOT CASSATIE VAN HET ARREST VAN HET ARBEIDSHOF WERD DOOR HET HOF VAN CASSATIE NIET-ONTVANKELIJK VERKLAARD . DAAR HET DOOR DE DUITSE VENNOOTSCHAP INGESTELDE CASSATIEBEROEP MET NAME BETREKKING HAD OP DE GELDIGHEID VAN HET BEVOEGDHEIDSBEDING IN HET LICHT VAN ARTIKEL 17 EXECUTIEVERDRAG , BESLOOT HET HOF VAN CASSATIE HET HOF VAN JUSTITIE DRIE VRAGEN VOOR TE LEGGEN .
DE EERSTE VRAAG
7 DE EERSTE VRAAG LUIDT ALS VOLGT :
' ' A ) IS ARTIKEL 18 VAN HET VERDRAG VAN 27 SEPTEMBER 1968 BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN TOEPASSELIJK , WANNEER PARTIJEN EEN BEVOEGDE RECHTER HEBBEN AANGEWEZEN BIJ OVEREENKOMST ALS BEDOELD IN ARTIKEL 17?
B)IS DE BEVOEGDHEIDSREGELING VAN ARTIKEL 18 TOEPASSELIJK , WANNEER VERWEERDER NIET ALLEEN DE BEVOEGDHEID HEEFT BETWIST , MAAR BOVENDIEN OOK OVER DE ZAAK ZELF HEEFT GECONCLUDEERD?
C)IN BEVESTIGEND GEVAL , MOET DAN DE BEVOEGDHEID IN LIMINE LITIS WORDEN BETWIST?
' '
8 DE ARTIKELEN 17 EN 18 VORMEN DE ZESDE AFDELING VAN TITEL II VAN HET EXECUTIEVERDRAG , DIE BETREKKING HEEFT OP DE AANWIJZING VAN EEN BEVOEGDE RECHTER DOOR PARTIJEN ; ARTIKEL 17 BETREFT DE AANWIJZING VAN EEN BEVOEGDE RECHTER BIJ OVEREENKOMST , ARTIKEL 18 DE STILZWIJGENDE AANWIJZING , VOORTVLOEIENDE UIT HET VERSCHIJNEN VAN VERWEERDER . MET HET EERSTE ONDERDEEL VAN DE VRAAG WENST DE NATIONALE RECHTER TE VERNEMEN , WELKE DE VERHOUDING IS TUSSEN DEZE TWEE VORMEN VAN BEVOEGDHEIDSAANWIJZING .
9 ARTIKEL 18 EXECUTIEVERDRAG BEVAT IN ZIJN EERSTE VOLZIN DE REGEL DAT BEVOEGD IS DE RECHTER VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT , VOOR WIE DE VERWEERDER VERSCHIJNT . VOLGENS DE TWEEDE VOLZIN GELDT DEZE REGEL NIET , INDIEN DE VERSCHIJNING UITSLUITEND TEN DOEL HEEFT DE BEVOEGDHEID TE BETWISTEN , OF INDIEN ER EEN ANDER GERECHT BESTAAT DAT KRACHTENS ARTIKEL 16 EXECUTIEVERDRAG BIJ UITSLUITING BEVOEGD IS .
10 HET IN ARTIKEL 17 BEDOELDE GEVAL BEHOORT DUS NIET TOT DE UITZONDERINGEN DIE ARTIKEL 18 TOELAAT OP DE ALDAAR GESTELDE REGEL . BOVENDIEN KUNNEN AAN DE ALGEMENE STREKKING OF DE DOELSTELLINGEN VAN HET EXECUTIEVERDRAG GEEN GRONDEN WORDEN ONTLEEND VOOR DE OPVATTING , DAT PARTIJEN BIJ EEN BEVOEGDHEIDSBEDING IN DE ZIN VAN ARTIKEL 17 HUN GESCHIL NIET VRIJWILLIG ZOUDEN KUNNEN VOORLEGGEN AAN EEN ANDER DAN HET IN DAT BEDING BEDOELDE GERECHT .
11 HIERUIT VOLGT DAT ARTIKEL 18 EXECUTIEVERDRAG OOK VAN TOEPASSING IS WANNEER DE PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST EEN BEVOEGDE RECHTER HEBBEN AANGEWEZEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 17 .
12 HET TWEEDE EN HET DERDE ONDERDEEL VAN DE VRAAG BETREFFEN HET GEVAL WAARIN DE VERWEERDER VOOR EEN GERECHT VERSCHIJNT IN DE ZIN VAN ARTIKEL 18 , DOCH DE BEVOEGDHEID VAN DIT GERECHT BETWIST .
13 HET HOF VAN CASSATIE VRAAGT IN DE EERSTE PLAATS , OF ARTIKEL 18 VAN TOEPASSING IS WANNEER DE VERWEERDER ZOWEL OVER DE BEVOEGDHEID VAN DE AANGEZOCHTE RECHTER ALS OVER DE ZAAK ZELF CONCLUDEERT .
14 OFSCHOON DE VERSCHILLENDE TAALVERSIES VAN ARTIKEL 18 EXECUTIEVERDRAG ELKAAR NIET VOLLEDIG BLIJKEN TE DEKKEN TEN AANZIEN VAN HET PUNT OF EEN VERWEERDER DIE DE BEVOEGDHEID VAN DE AANGEZOCHTE RECHTER WENST AF TE WIJZEN , ZICH DIENT TE BEPERKEN TOT HET BETWISTEN VAN DEZE BEVOEGDHEID , DAN WEL OF HIJ HETZELFDE DOEL KAN BEREIKEN DOOR ZOWEL DE BEVOEGDHEID VAN DE AANGEZOCHTE RECHTER ALS DE VORDERING TEN GRONDE TE BETWISTEN , KOMT DEZE LAATSTE OPLOSSING HET BEST OVEREEN MET DE DOELSTELLINGEN EN DE STREKKING VAN HET EXECUTIEVERDRAG . VOLGENS HET BURGERLIJK PROCESRECHT VAN SOMMIGE VERDRAGSLUITENDE STATEN IMMERS ZOU AAN EEN VERWEERDER DIE ENKEL HET PROBLEEM VAN DE BEVOEGDHEID OPWERPT , GEEN GELEGENHEID MEER MOGEN WORDEN GEGEVEN OM VERWEER TEN GRONDE TE VOEREN IN GEVAL DE RECHTER HET MIDDEL VAN DE ONBEVOEGDHEID AFWIJST . EEN UITLEGGING VAN ARTIKEL 18 , DIE TOT EEN DERGELIJK RESULTAAT ZOU LEIDEN , ZOU STRIJDIG ZIJN MET DE BESCHERMING VAN DE RECHTEN VAN DE VERDEDIGING IN DE OORSPRONKELIJKE PROCEDURE , WELKE BESCHERMING EEN VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET EXECUTIEVERDRAG IS .
15 DE BETWISTING VAN DE BEVOEGDHEID KAN EVENWEL SLECHTS HET DOOR ARTIKEL 18 DAARAAN VERBONDEN GEVOLG HEBBEN , INDIEN DE VERZOEKER EN DE AANGEZOCHTE RECHTER REEDS BIJ HET EERSTE VERWEER VAN DE VERWEERDER KUNNEN BEGRIJPEN DAT DE VERWEERDER BEOOGT DE BEVOEGDHEID VAN DE RECHTER TE BETWISTEN .
16 IN DIT VERBAND VRAAGT HET HOF VAN CASSATIE OF DE BEVOEGDHEID IN LIMINE LITIS MOET WORDEN BETWIST . DIT IS EEN BEGRIP WAARVAN DE TOEPASSING BIJ DE UITLEGGING VAN HET EXECUTIEVERDRAG MOEILIJKHEDEN OPLEVERT AANGEZIEN TUSSEN DE WETTELIJKE REGELINGEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE STATEN AANMERKELIJKE VERSCHILLEN BESTAAN OP HET PUNT VAN HET AANHANGIG MAKEN VAN GEDINGEN , HET VERSCHIJNEN VAN DE VERWEERDERS EN DE WIJZE WAAROP DE PROCESPARTIJEN HUN CONCLUSIES MOETEN FORMULEREN . UIT DE DOELSTELLING VAN ARTIKEL 18 VOLGT EVENWEL DAT DE BETWISTING VAN DE BEVOEGDHEID , ZO ZIJ AL NIET VOORAFGAAT AAN ELK VERWEER TEN GRONDE , IN GEEN GEVAL NOG PLAATS KAN VINDEN NA HET TIJDSTIP VAN DE STELLINGNAME DIE NAAR NATIONAAL PROCESRECHT ALS HET EERSTE VOOR DE AANGEZOCHTE RECHTER VOORGEDRAGEN VERWEER IS TE BESCHOUWEN .
17 OP HET TWEEDE EN DERDE ONDERDEEL VAN DE EERSTE VRAAG MOET MITSDIEN WORDEN GEANTWOORD , DAT ARTIKEL 18 EXECUTIEVERDRAG ALDUS MOET WORDEN UITGELEGD , DAT DE DAARIN GESTELDE BEVOEGDHEIDSREGEL NIET VAN TOEPASSING IS WANNEER DE VERWEERDER NIET SLECHTS DE BEVOEGDHEID BETWIST , DOCH OOK OVER DE ZAAK ZELF CONCLUDEERT , MITS DE BETWISTING VAN DE BEVOEGDHEID , ZO ZIJ AL NIET VOORAFGAAT AAN ELK VERWEER TEN GRONDE , NIET PLAATS VINDT NA HET TIJDSTIP VAN DE STELLINGNAME DIE NAAR NATIONAAL PROCESRECHT ALS HET EERSTE VOOR DE AANGEZOCHTE RECHTER VOORGEDRAGEN VERWEER IS TE BESCHOUWEN .
DE TWEEDE VRAAG
18 DE TWEEDE VRAAG LUIDT ALS VOLGT :
' ' A ) KUNNEN SAMENHANGENDE VORDERINGEN DIE , AFZONDERLIJK INGESTELD , VOOR GERECHTEN VAN VERSCHILLENDE VERDRAGSLUITENDE STATEN ZOUDEN MOETEN WORDEN GEBRACHT , MET TOEPASSING VAN ARTIKEL 22 VAN HET VERDRAG , GELIJKTIJDIG VOOR EEN VAN DEZE GERECHTEN WORDEN AANGEBRACHT , MITS ZIJN WETGEVING DE VOEGING VAN SAMENHANGENDE ZAKEN TOESTAAT EN DIT GERECHT BEVOEGD IS OM VAN DE BEIDE VORDERINGEN KENNIS TE NEMEN?
B)IS DIT EVENEENS HET GEVAL , WANNEER DE PARTIJEN BIJ EEN VAN DE GESCHILLEN WELKE DE VORDERINGEN HEBBEN DOEN ONTSTAAN , OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 17 VAN HET VERDRAG , BIJ OVEREENKOMST EEN GERECHT VAN EEN ANDERE VERDRAGSLUITENDE STAAT HEBBEN AANGEWEZEN OM VAN DAT GESCHIL KENNIS TE NEMEN?
' '
19 ARTIKEL 22 EXECUTIEVERDRAG BEDOELT REGELEN TE GEVEN VOOR HET GEVAL VAN SAMENHANGENDE VORDERINGEN DIE BIJ GERECHTEN VAN VERSCHILLENDE VERDRAGSLUITENDE STATEN ZIJN AANGEBRACHT . HET DEELT GEEN BEVOEGDHEID TOE ; INZONDERHEID VERLEENT HET GEEN BEVOEGDHEID AAN EEN RECHTER VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT OM TE BESLISSEN OP EEN VORDERING DIE SAMENHANGT MET EEN ANDERE VORDERING DIE KRACHTENS DE VOORSCHRIFTEN VAN HET EXECUTIEVERDRAG VOOR DEZE RECHTER IS GEBRACHT .
20 OP DE TWEEDE VRAAG MOET MITSDIEN WORDEN GEANTWOORD , DAT ARTIKEL 22 EXECUTIEVERDRAG ENKEL VAN TOEPASSING IS WANNEER SAMENHANGENDE VORDERINGEN BIJ DE GERECHTEN VAN TWEE OF MEER VERDRAGSLUITENDE STATEN ZIJN AANGEBRACHT .
DE DERDE VRAAG
21 DE DERDE VRAAG LUIDT ALS VOLGT :
' ' 3 . IS HET STRIJDIG MET ARTIKEL 17 VAN HET VERDRAG TE BESLISSEN DAT EEN OVEREENKOMST TOT AANWIJZING VAN DE BEVOEGDE RECHTER NIETIG IS , WANNEER HET GESCHRIFT WAARIN DE OVEREENKOMST IS OPGENOMEN , NIET GESTELD IS IN DE TAAL DIE OP STRAFFE VAN NIETIGHEID IS VOORGESCHREVEN DOOR DE WETGEVING VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT , EN WANNEER HET GERECHT VAN DIE STAAT WAARVOOR DE OVEREENKOMST WERD INGEROEPEN , KRACHTENS DIE WETGEVING ERTOE GEHOUDEN IS DE NIETIGHEID VAN HET GESCHRIFT AMBTSHALVE VAST TE STELLEN . ' '
22 BLIJKENS DEZE FORMULERING GAAT HET HET HOF VAN CASSATIE IN DEZE VRAAG UITSLUITEND OM DE GELDIGHEID VAN EEN OVEREENKOMST TOT AANWIJZING VAN EEN BEVOEGDE RECHTER , DIE VOLGENS DE NATIONALE WET VAN DE AANGEZOCHTE RECHTER NIETIG IS OP GROND DAT ZIJ IS GESTELD IN EEN ANDERE DAN DE DOOR DIE WET VOORGESCHREVEN TAAL .
23 ARTIKEL 17 PRECISEERT DAT EEN BEDING TOT AANWIJZING VAN EEN BEVOEGDE RECHTER MOET ZIJN NEERGELEGD IN EEN SCHRIFTELIJKE DAN WEL SCHRIFTELIJK BEVESTIGDE MONDELINGE OVEREENKOMST .
24 VOLGENS HET RAPPORT OVER HET EXECUTIEVERDRAG , DAT TEZAMEN MET HET ONTWERP VAN HET VERDRAG AAN DE REGERINGEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE STATEN IS VOORGELEGD , ZIJN DEZE VORMVOORSCHRIFTEN INGEGEVEN DOOR HET STREVEN GEEN INBREUK TE MAKEN OP DE HANDELSGEBRUIKEN , OFSCHOON DAARBIJ DE GEVOLGEN VAN DE CLAUSULES IN DE CONTRACTEN , DIE AL VLUG ONOPGEMERKT BLIJVEN , WORDEN GENEUTRALISEERD - ZOALS BEDINGEN DIE GEDRUKT VOORKOMEN OP DE CORRESPONDENTIE OF DE FACTUREN EN DIE NIET DOOR DE PARTIJ TEGEN WELKE ZIJ WORDEN INGEROEPEN , ZIJN GEACCEPTEERD . OM DEZE REDEN ZOUDEN BEVOEGDHEIDSBEDINGEN SLECHTS IN AANMERKING MOETEN WORDEN GENOMEN WANNEER ZIJ HET VOORWERP VAN EEN OVEREENKOMST UITMAKEN , HETGEEN EEN WILSOVEREENSTEMMING TUSSEN DE PARTIJEN VOORONDERSTELT . DE OPSTELLERS VAN ARTIKEL 17 WAREN BOVENDIEN DE MENING TOEGEDAAN DAT , IN HET BELANG VAN DE RECHTSZEKERHEID , UITDRUKKELIJK MOEST WORDEN BEPAALD IN WELKE VORM HET BEVOEGDHEIDSBEDING MOET WORDEN GEKLEED .
25 ARTIKEL 17 WIL DAN OOK ZELF DE VORMVEREISTEN VASTSTELLEN WAARAAN BEVOEGDHEIDSBEDINGEN MOETEN VOLDOEN , ZULKS IN HET BELANG VAN DE RECHTSZEKERHEID EN OM DE TOESTEMMING VAN DE PARTIJEN TE VERZEKEREN .
26 MITSDIEN STAAT HET DE VERDRAGSLUITENDE STATEN NIET VRIJ ANDERE VORMVOORSCHRIFTEN VOOR TE SCHRIJVEN DAN IN HET EXECUTIEVERDRAG ZIJN VOORZIEN . DIT WORDT BEVESTIGD DOOR DE OMSTANDIGHEID DAT ARTIKEL 1 , TWEEDE ALINEA , VAN HET AAN HET VERDRAG GEHECHTE PROTOCOL UITDRUKKELIJK VOORZIET IN BIJZONDERE VORMVOORSCHRIFTEN VOOR PERSONEN DIE IN LUXEMBURG WOONPLAATS HEBBEN .
27 TOEGEPAST OP VOORSCHRIFTEN INZAKE HET TAALGEBRUIK IN EEN BEVOEGDHEIDSBEDING , HOUDT DEZE REGELING IN , DAT DE WETGEVING VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT NIET IN DE WEG KAN STAAN AAN DE GELDIGHEID VAN EEN DERGELIJK BEDING OP DE ENKELE GROND DAT DE GEBEZIGDE TAAL EEN ANDERE IS DAN DIE WELKE DOOR DIE WETGEVING WORDT VOORGESCHREVEN .
28 EEN ANDERE UITLEGGING ZOU BOVENDIEN INDRUISEN TEGEN DE DOELSTELLING VAN ARTIKEL 17 EXECUTIEVERDRAG , DAT HET JUIST MOGELIJK WIL MAKEN BIJ OVEREENKOMST VOOR EEN GERECHT VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT TE KIEZEN , DAT ZONDER DIE KEUZE NORMAAL NIET BEVOEGD ZOU ZIJN . DEZE KEUZE MOET DERHALVE DOOR DE RECHTERLIJKE INSTANTIES VAN ALLE VERDRAGSLUITENDE STATEN WORDEN GEEERBIEDIGD .
29 OP DE DERDE VRAAG MOET MITSDIEN WORDEN GEANTWOORD , DAT ARTIKEL 17 EXECUTIEVERDRAG ALDUS MOET WORDEN UITGELEGD , DAT DE WETGEVING VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT NIET IN DE WEG KAN STAAN AAN DE GELDIGHEID VAN EEN BEVOEGDHEIDSBEDING OP DE ENKELE GROND DAT DE GEBEZIGDE TAAL EEN ANDERE IS DAN DIE WELKE DOOR DIE WETGEVING WORDT VOORGESCHREVEN .
KOSTEN
30 DE KOSTEN DOOR DE REGERING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK EN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING VAN HUN OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT , KUNNEN NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KOMEN . TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING IS DE PROCEDURE ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT TE BESCHOUWEN , ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN .
HET HOF VAN JUSTITIE
UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET BELGISCHE HOF VAN CASSATIE BIJ ARREST VAN 9 JUNI 1980 GESTELDE VRAGEN , VERKLAART VOOR RECHT :
1 . ARTIKEL 18 VAN HET VERDRAG VAN 27 SEPTEMBER 1968 BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN , IS OOK VAN TOEPASSING WANNEER DE PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST EEN BEVOEGDE RECHTER HEBBEN AANGEWEZEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 17 VAN DIT VERDRAG .
2 . ARTIKEL 18 EXECUTIEVERDRAG MOET ALDUS WORDEN UITGELEGD , DAT DE DAARIN GESTELDE BEVOEGDHEIDSREGEL NIET VAN TOEPASSING IS WANNEER DE VERWEERDER NIET SLECHTS DE BEVOEGDHEID BETWIST , DOCH OOK OVER DE ZAAK ZELF CONCLUDEERT , MITS DE BETWISTING VAN DE BEVOEGDHEID , ZO ZIJ AL NIET VOORAFGAAT AAN ELK VERWEER TEN GRONDE , NIET PLAATS VINDT NA HET TIJDSTIP VAN DE STELLINGNAME DIE NAAR NATIONAAL PROCESRECHT ALS HET EERSTE VOOR DE AANGEZOCHTE RECHTER VOORGEDRAGEN VERWEER IS TE BESCHOUWEN .
3 . ARTIKEL 22 EXECUTIEVERDRAG IS ENKEL VAN TOEPASSING WANNEER SAMENHANGENDE VORDERINGEN BIJ DE GERECHTEN VAN TWEE OF MEER VERDRAGSLUITENDE STATEN ZIJN AANGEBRACHT .
4 . ARTIKEL 17 EXECUTIEVERDRAG MOET ALDUS WORDEN UITGELEGD , DAT DE WETGEVING VAN EEN VERDRAGSLUITENDE STAAT NIET IN DE WEG KAN STAAN AAN DE GELDIGHEID VAN EEN BEVOEGDHEIDSBEDING OP DE ENKELE GROND DAT DE GEBEZIGDE TAAL EEN ANDERE IS DAN DIE WELKE DOOR DIE WETGEVING WORDT VOORGESCHREVEN .