Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61980CC0169

    Conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn van 4 juni 1981.
    Administratie der douane tegen Société anonyme Gondrand Frères en Société anonyme Garancini.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk.
    Monetair compenserende bedragen en gemeenschappelijk douanetarief - Emmental-kaas.
    Zaak 169/80.

    Jurisprudentie 1981 -01931

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1981:132

    CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL

    SIR GORDON SLYNN

    VAN 4 JUNI 1981 ( 1 )

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    Bij beschikking van 1 juli 1980 heeft de Franse Cour de Cassation, Chambre Commerciale, overeenkomstig artikel 177 EEG-Verdrag aan het Hof van Justitie een vraag voorgelegd betreffende „de toepassing van de communautaire verordeningen nrs. 804/68, 823/68, 1053/68 en 1054/68 in verband met de vraag of in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 naar Italië en België uitgevoerde Franse Emmental-kaas onder tariefpost 04.04 A I dan wel onder tariefpost 04.04 A II valt”.

    Verzoekster in het geding voor de Cour de Cassation is de Franse Administratie der douane. Verweersters zijn SA Gondrand Frères (hierna te noemen „Gondrand”), een te Parijs gevestigd vervoerbedrijf dat onder meer in Bellegarde optreedt als douanecommissionair en de SA Garancini (hierna: „Garancini”) een te Aix-les-Bains gevestigde kaasfabrikant.

    Tussen 12 augustus 1974 en 24 september 1976 deed Gondrand, optredend als commissionair voor Garancini, in totaal 64 maal aangifte bij de douaneautoriteiten te Bellegarde betreffende de export van Franse Emmental-kaas naar België en Italië. In augustus 1974 deelden de douaneautoriteiten te Bellegarde Garancini mee, dat aldus aangeduide exporten onder onderverdeling 04.04 A I van het gemeenschappelijk douanetarief vielen. Garancini schijnt deze mededeling aan Gondrand te hebben doorgegeven en laatstgenoemde gaf deze onderverdeling dienovereenkomstig aan bij zijn douaneaangiften.

    Gedurende de betrokken periode was het gemeenschappelijk douanetarief achtervolgens in drie verordeningen van de Raad opgenomen: nrs. 1/74 van 17 december 1973 (PB L 1 van 1974), 2658/74 van 15 oktober 1974 (PB L 295 van 1974), en 3000/75 van 17 november 1975 (PB L 304 van 1975). In al deze teksten luidde de omschrijving van postonderverdeling 04.04 A voor zover van belang als volgt:

    „Kaas en wrongel

    A.

    Emmentaler, Gruyère, Sbrinz, Bergkäse en Appenzell, andere dan geraspt of in poeder:

    I.

    Met een vetgehalte van ten minste 45 gewichtspercenten, berekend op de droge stof, en met een rijpingstijd van ten minste drie maanden ...

    II.

    andere”

    Uiteraard golden voor produkten vallende onder onderverdeling 04.04 AI geen monetair compenserende bedragen wanneer zij tussen Lid-Staten van de Europese Gemeenschap werden verhandeld. Verordening nr. 1014/71 van de Commissie van 17 mei 1971 (PB L 110 van 1971, blz. 10), vastgesteld krachtens 's Raads verordening nr. 974/71 van 12 mei 1971 (PB L 106 van 1971, blz. 1) waarbij het stelsel van monetair compenserende bedragen in de landbouwsector werd ingevoerd, stelde de hoogte van de monetair compenserende bedragen voor onder postonderverdeling 04.04 A II vallende produkten vast, maar maakte geen melding van onderverdeling 04.04 AI. Ook verordening nr. 652/76 van de Commissie van 24 maart 1976 (PB L 79 van 1976, blz. 4) inzake de toepassing van het stelsel van monetair compenserende bedragen op Frankrijk noemde wel onderverdeling 04.04 A ll, maar niet 04.04 A I. Hoewel deze beide verordeningen van de Commissie talrijke wijzigingen hebben ondergaan, werd in geen daarvan verwezen naar onderverdeling 04.04 A I als vallende onder het stelsel van monetair compenserende bedragen.

    Ervan uitgaande dat de kaas onder onderverdeling 04.04 A I viel, vorderde de directie der douane aanvankelijk geen monetair compenserende bedragen ten tijde van de export. Op of omstreeks 12 april echter zond zij Gondrand een dwangbevel gedateerd 8 april 1977 tot betaling van een bedrag van FF 307551,98, dat wegens exporten aan monetair compenserende bedragen verschuldigd zou zijn. Op 18 en 28 april 1977 diende Gondrand een bezwaarschrift in tegen dit dwangbevel, daartoe in hoofdzaak stellende dat geen monetair compenserende bedragen waren verschuldigd. Wel riep zij beide malen Garancini in vrijwaring, subsidiar stellende dat indien dergelijke bedragen verschuldigd waren, laatstgenoemde aansprakelijk was voor de betaling daarvan.

    De zaak kwam voor het Tribunal d'Instance te Nantua. Gondrand betoogde dat postonderverdeling 04.04 A I alleen op Emmental-kaas van toepassing was wanneer die uit derde landen werd ingevoerd. Tot staving van deze bewering beriep zij zich op de tekst van het douanetarief en op indelingsadviezen, uitgebracht door het Franse Ministerie van Economische Zaken en Financiën krachtens verordeningen nrs. 1053/68 en 1054/68 van de Commissie van 23 juli 1968 (PB L 179 van 1968 blz. 17 en 25), met name een op 22 december 1968 bekendgemaakt indelingsadvies. Op grond van dezelfde bronnen, met name op 13 februari 1974 en 26 maart 1976 uitgebrachte indelingsadviezen, hield de Administratie der douane staande dat Emmental-kaas bij uitvoer uit Frankrijk naar ander Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen onder onderverdeling 04.04 A II van het gemeenschappelijk douanetarief viel. Op 7 februari 1978 verwierp het Tribunal laatstgenoemd argument en stelde Gondrand in het gelijk. Het was niet overtuigd dat de indeling van een produkt voor douanedoeleinden afhing van de bestemming van het produkt. Het was van oordeel dat enkele der door de Franse autoriteiten uitgebrachte indelingsadviezen, met name die van 13 februari 1974, Emmental-kaas steeds onder onderverdeling 04.04 A I indeelde wanneer de fysieke eigenschappen ervan met name werden vermeld.

    De Administratie der douane stelde hoger beroep in bij de Cour d'Appel te Lyon. Bij arrest van 18 juni 1978 maakte de Cour d'Appel, Première Chambre Civile uit dat verordeningen 1053/68 en 1054/68 alleen van toepassing waren op produkten afkomstig uit. derde landen en niet op uit de Gemeenschappen afkomstige produkten. De Cour d'Appel overwoog dat de op 13 februari 1974 en 26 maart 1976 bekendgemaakte Franse indelingsadviezen Gondrands beweringen steunden. Het eerste advies gaf immers aan dat Emmental-kaas met specifieke fysieke eigenschappen onder onderverdeling 04.04 A I viel en beide adviezen vermeldden dat op kaas die onder deze onderverdeling viel geen monetair compenserende bedragen werden geheven.

    De Administratie der douane heeft zich daarop in cassatie voorzien bij de Cour de Cassation, Chambre Commerciale. De douane voerde twee stellingen aan, waarvan de eerste op het gemeenschapsrecht en de tweede op het Franse recht berustte. De eerste stelling houdt zakelijk in dat onderverdeling 04.04 A I van het gemeenschappelijk douanetarief krachtens verordeningen nrs. 1053/68 en 1054/68 aleen van toepassing is bij import. Gondrand en Garancini concluderen tot verwerping van deze stelling.

    Onder deze omstandigheden besloot de Cour de Cassation de zaak aan het Hof voor te leggen, teneinde te doen vaststellen of Emmental-kaas op de relevante tijdstippen bij uitvoer uit Frankrijk naar Italië en België onder onderverdeling 04.04 A I dan wel onder onderverdeling 04.04 A II viel.

    In de procedure voor het Hof hebben alleen Gondrand en de Commissie opmerkingen gemaakt. Uit de stukken blijkt echter dat het standpunt van Gondrand inzake de voor uw Hof behandelde vraagstukken wordt gedeeld door Garancini in de procedure voor de nationale rechterlijke instanties, terwijl de conclusies van de Commissie voor uw Hof hoofdzakelijk samenvallen met de hierna aangehaalde stellingen van de douane.

    Namens Gondrand werd betoogd dat de vier in de vraag van de Cour de Cassation genoemde verordeningen niet rechtstreeks verband houden met de export van kaas uit Frankrijk naar andere Lid-Staten, maar alleen met de import van kaas uit derde landen. Volgens dit betoog hebben 's Raads verordeningen 804/68 en 823/68 (PB L 148 van 1968, blz. 13 en L 151, blz. 3) een belangrijke functie bij de instelling van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk- en zuivelprodukten en bij de vaststelling van de heffingen op de invoer van melk- en zuivelprodukten uit derde landen, maar heeft zulks niets te doen met de intracommunautaire handel. Evenzo werd namens Gondrand gesteld dat exporten van kaas uit Frankrijk niet vallen onder verordening nr. 1053/68 van de Commissie, welke alleen de import uit derde landen betreft, noch onder verordening nr. 1054/68 van de Commissie, waarin de lijst wordt vastgesteld van organisaties voor de afgifte van certificaten ten behoeve van de indeling van sommige zuivelprodukten uit derde landen onder bepaalde tariefposten.

    De Commissie stelt dat uit Frankrijk uitgevoerde Emmental-kaas ingevolge de vier door mij genoemde verordeningen van 1968 onder onderverdeling A ll, „andere”, valt en betoogt dat deze oplossing in de lijn ligt van het stelsel van de monetair compenserende bedragen. Naar de mening van de Commissie behoeven bij de import uit derde landen van onder postonderverdeling 04.04 A I vallende kaas geen monetair compenserende bedragen te worden toegepast omdat in dat geval fluctuaties van de wisselkoers reeds worden gecorrigeerd door de communautaire „groene” of agrarische koersen. De prijs bij invoer aan de Franse grens en het bedrag van de invoerheffing worden immers in Europese rekeneenheden uitgedrukt en omgerekend in de valuta van de verkoper met behulp van de „groene” koersen. Zodoende zou het gebruik van monetair compenserende bedragen bij dergelijke transacties zinloos zijn. In de handel tussen Lid-Staten ligt de zaak anders en deze handel zou bij ontbreken van monetair compenserende bedragen kunnen worden verstoord door fluctuaties in de wisselkoersen van de valuta der betrokken Lid-Staten.

    Hoewel ik wel iets voel voor dit betoog laat het mijns inziens de vraag open of de onderhavige kaas door middel van uitlegging onder onderverdeling 04.04 A II, „andere” valt, waarvoor op het relevante tijdstip monetair compenserende bedragen in Frankrijk moesten worden geheven.

    In de bijlagen waarin de verschillende monetair compenserende bedragen worden gespecificeerd, zijn de onderverdelingen uit het gemeenschappelijk douanetarief overgenomen. In geen der verordeningen inzake monetair compenserende bedragen wordt uitdrukkelijk vermeld wat niet „andere” kaas is, waarvoor geen monetair compenserend bedrag van toepassing is.

    Zoals reeds aangegeven maakt het gemeenschappelijk douanetarief in post 04.04 onderscheid tussen Emmental-kaas met bepaalde fysieke eigenschappen (A I) en „andere” (A II). Een noot luidt dan: „Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vast te stellen door de bevoegde autoriteiten”, die naar ik begrijp voor douanedoeleinden gewoonlijk de nationale douaneautoriteiten zijn. Men kan betogen dat dit betekent dat Emmental-kaas met de omschreven eigenschappen geheel niet onder de post valt tenzij hij voldoet aan de voorwaarden en dat hij, indien geen voorwaarden zijn gesteld, van de post is uitgesloten. Ik acht dit niet aannemelijk. Volgens mij moeten de posten en de noot aldus worden opgevat dat Emmental-kaas met de omschreven eigenschappen onder de post valt zolang is voldaan aan de gestelde voorwaarden. Indien er geen voorwaarden zijn vastgesteld valt zulke kaas onder onderverdeling A I.

    Derhalve zijn de wezenlijke vragen mijns inziens (a) of er door de bevoegde autoriteiten voorwaarden zijn vastgesteld en (b) of daaraan is voldaan. Zijn zij vastgesteld en is daaraan voldaan, dan valt de kaas onder A I. Indien er geen voorwaarden zijn vastgesteld valt de kaas ook onder A I.

    Monetair compenserende bedragen zijn krachtens artikel 1, lid 2, van verordening nr. 974/71 toegestaan bij produkten waarvoor in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten is voorzien in interventiemaatregelen en bij produkten waarvan de prijs afhankelijk is van die voornoemde produkten en die hetzij onder de gemeenschappelijke ordening der markten vallen, hetzij het voorwerp zijn van een specifieke regeling krachtens artikel 235 van het Verdrag.

    Kaas is een produkt waarvan de prijs afhankelijk is van de produkten waarvoor interventiemaatregelen gelden (namelijk melk en zuivelprodukten) en valt onder de gemeenschappelijke ordening der markten. Artikel 1 van verordening nr. 804/68 bepaalt uitdrukkelijk dat post „04.04, kaas en wrongel” produkten omvat waarvoor de gemeenschappelijk ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten geldt. In de considerans bij deze verordening wordt gewezen op de noodzaak, dat er een stelsel met één enkele richtprijs voor melk wordt ingevoerd en dat de interventiebureaus interventiemaatregelen op de markt nemen. Hiertoe worden in de verordening gedetailleerde bepalingen gegeven. Voorts wordt in de verordening overwogen dat de totstandbrenging van één markt voor de Gemeenschap voor melk en zuivelprodukten naast een uniforme prijsregeling „de instelling van een uniforme regeling van het handelsverkeer aan de buitengrenzen van de Gemeenschap medebrengt”. Vervolgens wordt overwogen:„dat derhalve dient te worden voorzien in het opleggen van een heffing bij invoer uit derde landen en het toekennen van een restitutie bij uitvoer naar derde landen, beide ter overbrugging van het verschil tussen de buiten en binnen de Gemeenschap geldende prijzen”.

    Titel III van de verordening draagt het opschrift „Regeling van het handelsverkeer met derde landen”. In artikel 13 wordt bepaald dat voor invoer in de Gemeenschap van de in artikel 1 genoemde produkten (waarvan kaas er een is) een invoercertificaat moet worden overgelegd. Ingevolge artikel 14, lid 2, moet een heffing worden toegepast bij de invoer van bepaalde in artikel 1 genoemde produkten, met inbegrip van „kaas”, en krachtens lid 6 van dit artikel moet de Raad op voorstel van de Commissie produktengroepen en de onderscheidene hoofdprodukten vaststellen.

    De onder artikel 1 van verordening nr. 804/68 vallende produkten werden bij verordening nr. 823/68 in groepen onderverdeeld. Bijlage II bevatte de in de verordening behandelde tariefaanduidingen, waarbij de nummers en omschrijvingen van het gemeenschappelijk douanetarief werden overgenomen. Zij bevatte ook de onderverdelingen 04.04 AI en II en een gelijkluidende voetnoot als het gemeenschappelijk douanetarief, namelijk: „indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vast te stellen door de bevoegde autoriteiten”.

    In de considerans van verordening nr. 1053/68 werd, „gelet op verordening nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de zuivelsector, inzonderheid op artikel 14, lid 7”, overwogen dat het noodzakelijk was de voorwaarden vast te stellen waaraan moet worden voldaan „voor de indeling van de produkten uit derde landen onder” met name onderverdeling 04.04 A I. Voor de onderverdeling van dergelijke produkten moest een certificaat worden overgelegd dat voldeed aan de vereisten van de verordening. Een certificaat was slechts geldig indien het behoorlijk geviseerd was door de instelling voorkomend op een op te stellen lijst.

    In verordening nr. 1054/68 werden de organisaties van vijf derde landen vastgesteld, waarvan er één, de Deense, bij de toetreding van de lijst werd geschrapt.

    Het is duidelijk dat de in deze verordening voorkomende heffingen alleen moesten worden toegepast op uit derde landen ingevoerde goederen, zodat alleen Emmental-kaas uit een van die landen en vergezeld van een certificaat geviseerd door een der aangegeven organisaties, onder postonderverdeling AI viel. Op Emmental-kaas die tussen de Lid-Staten wordt verhandeld zijn deze bepalingen in genen dele van toepassing. Hieruit volgt niet dat Emmental-kaas met de voorgeschreven eigenschappen niet onder onderverdeling A I valt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld voor de heffing van invoerrechten onder het gemeenschappelijk douanetarief zelf.

    Het enkele feit dat er voorwaarden zijn gesteld waaraan moet worden voldaan voordat goederen onder een tariefpost vallen voor de heffing van invoerrechten betekent niet, dat dezelfde voorwaarden automatisch van toepassing zijn in verband met monetair compenserende bedragen. Er zijn kennelijk fundamentele verschillen tussen de beide systemen.

    Indien anderzijds de verordeningen van 1968 in het algemeen hadden bepaald dat uit derde landen ingevoerde Emmental-kaas met het oog op de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten alleen onder postonderverdeling 04.04 A I moet vallen, zou het weinig problemen opleveren om dezelfde bepalingen toe te passen op de tariefposten betreffende monetair compenserende bedragen, zelfs zonder een uitdrukkelijke verwijzing in verordening 974/71 en de verordeningen die de monetair compenserende bedragen vaststellen. Gelet op de bepalingen van de onderverdeling en op de noot, kon dan gerust worden gezegd dat er voorwaarden waren vastgelegd voordat goederen onder de onderverdeling konden vallen (namelijk dat zij uit derde landen afkomstig moesten zijn). Dit zou in de lijn gelegen hebben met de overweging van het Hof in zaak 5/78, Milchfutter, t. Hautpzollamt Gronau (Jurispr. blz. 597, overweging 9) dat „de verwijzing in artikel 1 van verordening nr. 974/71 juist tot doel heeft alle bepalingen betreffende de betrokken produkten, met inbegrip van die welke de buitenlandse handel van de Gemeenschap op het oog hebben, van toepassing te doen zijn op het stelsel van monetair compenserende bedragen, aangezien deze bepalingen een integrerend deel vormen van de in de betrokken verordening bedoelde ‚gemeenschappelijke marktordeningen’”.

    De moeilijkheid is dat de verordeningen van 1968 niet zover gaan. Met het oog op het heffingenstelsel bepalen zij slechts de voorwaarden waaronder produkten uit derde landen kunnen worden ingedeeld onder postonderverdeling 04.04 A I. Er wordt een certificaat verlangd voordat goederen uit derde landen aldus kunnen worden ingedeeld. Zij gaan niet zover om uitdrukkelijk te zeggen dat alleen Emmental-kaas uit derde landen onder deze tariefpost valt. Mijns inziens mag een dergelijke bepaling niet impliciet aanwezig worden geacht in verordeningen die voorwaarden opleggen welke zijn beperkt tot de handel met derde landen. Derhalve vermag ik geen voorwaarde te ontdekken die door de bevoegde autoriteiten is vastgesteld en waardoor alleen uit derde landen ingevoerde kaas onder onderverdeling 04.04 AI valt.

    Ik ben mij bewust van de nadelen die rijzen wanneer deze kaas, uitgevoerd uit Frankrijk naar een andere Lid-Staat, niet onder onderverdeling A II valt. Het betekent gewoon dat, tenzij gewijzigd, de doelstellingen van het stelsel van monetair compenserende bedragen bij dit produkt niet worden bereikt. Anderzijds hebben handelaren er recht op dat hun positie redelijk nauwkeurig wordt omschreven. Het probleem lijkt mij te zijn gerezen omdat een voor een bepaald doel ontworpen nomenclatuur is gebruikt voor een ander doel en toepasselijk wordt geacht voor een derde doel. Hoewel ik mij het verlangen om deze doelstellingen te bereiken realiseer en ik de verordeningen zo ruim uitleg als mij in het licht van de argumenten van de Commissie redelijk voorkomt, acht ik het onmogelijk te stellen dat de doelstellingen zijn bereikt. Naar mijn mening mocht de vennootschap in casu beweren dat de betrokken kaas onder onderverdeling 04.04 A I viel.

    Ik concludeer derhalve dat de vraag worde beantwoord als volgt:

    Voor de heffing van monetair compenserende bedragen op in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 naar Italië en België uitgevoerde Franse Emmental-kaas valt zulke kaas onder postonderverdeling 04.04 A 1.


    ( 1 ) Vertaald uit het Engels.

    Top