This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61977CC0092
Opinion of Mr Advocate General Mayras delivered on 26 January 1978. # An Bord Bainne Co-Operative v Minister for Agriculture. # Reference for a preliminary ruling: High Court - Ireland. # Aid for private storage. # Case 92/77.
Conclusie van advocaat-generaal Mayras van 26 januari 1978.
An Bord Bainne Co-Operative tegen Minister van Landbouw.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court - Ierland.
Steunverlening wegens particuliere opslag.
Zaak 92/77.
Conclusie van advocaat-generaal Mayras van 26 januari 1978.
An Bord Bainne Co-Operative tegen Minister van Landbouw.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court - Ierland.
Steunverlening wegens particuliere opslag.
Zaak 92/77.
Jurisprudentie 1978 -00497
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1978:15
CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL H. MAYRAS
VAN 26 JANUARI 1978 ( 1 )
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
Deze zaak vertoont zekere overeenkomst met die waarin Uw Hof zich op 3 maart 1977 in voltallige zitting had uit te spreken (Kerry Milk, Jurispr. blz. 425). In geding zijn juridische problemen betreffende de toepasselijkheid — ratione temporis — van een communautaire steunmaatregel, zoals die zijn voortgevloeid uit de wijzigingen van het steunbedrag als gevolg van de wijziging van de — in rekeneenheden uitgedrukte — interventieprijs én van het percentage dat bij omrekening van die rekeneenheden in nationale valuta moet worden aangehouden. Het gaat ten processe om de rechtsgeldigheid van een verordening der Commissie, ten nauwste verband houdende met de uitlegging van een verordening van de Raad — welke instelling, jammer genoeg, geen aanleiding heeft gevonden ons haar zienswijze kenbaar te maken —.
Trouwens, wie zich, zonder de feiten als zodanig ter sprake te brengen, in het bestek van een onderzoek betreffende de uitlegging of rechtsgeldigheid als in artikel 177 bedoeld, wenst uit te spreken over het „gewettigd vertrouwen” dat verzoeker individueel zou hebben mogen koesteren met betrekking tot de instandhouding van een rechtens gegeven situatie, zoals die in casu in met een officieel interventiebureau aangegane overeenkomsten was vastgesteld, maakt het zich, naar wij in onze conclusie in de zaak Lührs reeds betoogden, niet gemakkelijk. Wij zullen nochtans trachten de nationale rechter ter oplossing van het hem voorgelegde geschil nuttige aanwijzigingen te geven.
I — |
|
II — |
Anderzijds zijn wij van mening dat verordening 2517/74 wel degelijk moet worden uitgelegd zoals de Ierse minister van Landbouw heeft gedaan, dat wil zeggen in de zin van een nieuwe „aanpassing” van de steun; de tekst zou anders geen zin hebben en aan het oude artikel 29 niets toevoegen. Wij dienen derhalve in de eerste plaats stil te staan bij de bezwaren, door verzoekster c.q. de nationale rechter ingebracht tegen de verordening, uitgelegd in de zojuist aangegeven zin. Wij zullen in de eerste plaats de middelen betreffende de externe rechtmatigheid der verordening (zij zou onvoldoende met redenen omkleed zijn; de Commissie zou niet bevoegd zijn) bespreken en vervolgens de middelen betreffende haar interne rechtmatigheid (schending van het Verdrag en van algemene rechtsbeginselen), met name ook het middel dat het „gewettigd vertrouwen geschonden” zou zijn.— |
1. |
De motivering van verordening 2517/74 van de Commissie dient te worden beoordeeld in het bestek van de gezamenlijke desbetreffende verordeningen: wij wezen er reeds op dat uit de considerans van's Raads verordeningen 804/68 en 985/68 zowel blijkt wat met de interventieverrichtingen wordt beoogd alsook welke bedoeling in het bijzonder bij de steunverlening wegens particuliere opslag heeft voorgezeten. Beziet men de „aanpassing” van de steunverlening in het kader van het systeem, dan ligt zij ten duidelijkste in de lijn van de doelstelling van's Raads verordeningen. Getoetst aan de maatstaven voor wijziging van de steunverlening in de loop van het verkoopseizoen, geeft de verordening der Commissie een voldoende, zij het beknopte, motivering van de „aanpassing” van de steun — in verband met het andere element waaraan de steunverlening moet worden gerelateerd, te weten de verhoging van de in nationale valuta uitgedrukte aankoopprijs — en voor de juistheid dier redengeving menen wij te mogen volstaan met een verwijzing naar hetgeen ten aanzien van de schending van het Verdrag zal worden opgemerkt. |
2. |
Verzoekster in het hoofdgeding meent dat het de normale gang van zaken zou zijn geweest indien de Raad, beogende dat een wijziging van de „groene” omrekeningskoers hetzelfde effect zou sorteren als een wijziging van de aankoopprijs, zelf voor de toekomst algemene bepalingen had vastgesteld. Er zou een speciale raadsverordening nodig zijn geweest om zulk een uitlegging van artikel 29 van verordening 685/69 — waarin het alleen maar om een wijziging van de in rekeneenheden uitgedrukte gemeenschappelijke prijs gaat — mogelijk te maken. In september 1973 zou — in het omgekeerde geval van een verhoging van de centrale koers van een nationale valuta (in casu: de gulden), leidende tot een verlaging van de door de Nederlandse producenten ontvangen interventieprijs in nationale valuta (zonder invoering van compenserende bedragen — alleen een speciale maatregel van de Raad (verordening 2544/73 van 19 september 1973) een incidentiële en partiële communautaire steunverlening hebben mogelijk gemaakt ter financiering van het verlies waartoe die wijziging van de „groene” koers met ingang van 17 september leidde voor de Nederlandse houders van boter die op 15 september contractueel bij particulieren lag opgeslagen. Deze redenering overtuigt mij nauwelijks. De hierbedoelde maatregel was te elfder ure (als artikel 149-2o) opgenomen in het meer algemene kader van de maatregelen in de landbouwsector te nemen naar aanleiding van de verhoging van de centrale koers van de Nederlandse gulden, maatregelen die slechts door de Raad, het Europese Parlement gehoord, konden worden vastgesteld. De vaststelling der verordening leert slechts dat zulk een „opwaartse” wijziging van de „groene” koers met een wijziging in omgekeerde zin van het steunbedrag gepaard is gegaan en dat de Ierse regering voor zijn houders van boter de ontheffing noch heeft aangevraagd noch heeft verkregen welke de Nederlandse regering voor zijn belanghebbenden in 1963 heeft verkregen — en de Duitse regering in maart 1976 ('s Raads verordening 557/76 van 15 maart 1976) voor de verkopers van magere-melkpoeder aan de Duitse interventiebureaus. Tot vaststelling van de prijzen — en sommige bedragen — in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is zowel de Raad, beslissende bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie, bevoegd als — in sommige gevallen — de Commissie, handelende in het raam van de bevoegdheden welke zij ontleent aan door de Raad krachtens artikel 43 van het Verdrag vastgestelde besluiten c.q. aan uitvoeringsbepalingen dier besluiten, vastgesteld nadat het beheerscomité om advies is gevraagd. Heeft de Raad de interventieprijs vast te stellen, de Commissie bepaalt het steunbedrag, maar anders dan verzoekster in het hoofdgeding wil staande houden, is in artikel 6 van verordening 804/68 niet te lezen dat de voorwaarden voor de steunverlening uitsluitend volgens de procedure van artikel 43, lid 2, dat wil zeggen door de Raad op voorstel van de Commissie, kunnen worden vastgesteld; het artikel sluit niet uit dat die voorwaarden daarnevens ook onder zijn lid 7 kunnen worden gebracht, hetgeen wil zeggen dat de voorwaarden voor de steunverlening door de Commissie, bijgestaan door het comité van beheer, kunnen worden vastgesteld. Volgens lid 7 bepaalt de Commissie volgens die procedure, met name, maar niet bij uitsluiting, het bedrag van de steunverlening; dit wordt wel bewezen, door het feit dat in de door ons aangehaalde latere verordeningen der Commissie, dat wil zeggen in verordeningen 1064/69 en 603/70, een wijziging van het steunbedrag in benedenwaartse richting voorzien is — en verzoekster heeft zich niet, ten exceptieve, op onrechtmatigheid dier verordeningen beroepen —. Anderzijds worden krachtens artikel 4 van's Raads verordening 2496/74 „de bepalingen ter uitvoering van … artikel 1 … (waarbij de gedifferentieerde' interventieprijs van boter voor Ierland in de loop van het verkoopseizoen is gewijzigd), alsmede de op grond van deze verordening aan te brengen wijzigingen in andere in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vastgestelde prijzen en bedragen vastgesteld volgens [de desbetreffende beheerscomitéprocedure], in voorkomend geval in afwijking van de in de betrokken verordeningen neergelegde vaststellingsvoorschriften in de mate en voor het tijdvak die strikt noodzakelijk zijn om rekening te houden met de onderhavige verordening.” Voorzag's Raads verordening 2496/74 dat de daarbij vastgestelde maatregelen pas op 7 oktober 1974 zouden ingaan, anderzijds valt erin te lezen dat zij op de dag van haar plaatsing in het Publikatieblad van de Gemeenschap — 3 oktober 1974 — in werking zou treden. Na die datum was de Commissie bevoegd om, met gebruikmaking van de bevoegdheden welke haar in artikel 4 der verordening worden verleend, uitvoeringsvoorschriften vast te stellen. Weliswaar is de inwerkingtreding van de verordening der Commissie op 1 oktober 1974 bepaald, terwijl's Raads verordening 2498/74 pas op 7 oktober 1974 in werking is getreden, doch aan die schijnbare terugwerking zijn in casu geen consequenties verbonden, immers de waar was ook op 7 oktober 1974 nog opgeslagen. Nog een punt van overweging, dat ook in andere gevallen van belang zou kunnen zijn, leidt tot de slotsom dat de Commissie haar bevoegdheden niet heeft overschreden, toen zij besliste dat houders van boter, opgeslagen op het tijdstip waarop de nieuwe omrekeningskoers toepasselijk werd, geen aanspraak konden maken op de uit de vaststelling dier koers resulterende supplementaire verhoging van de aankoopprijs. Zoals wij reeds opmerkten, kon verordening 2517/74 van de Commissie er niet komen zonder dat de Raad van haar inhoud kennis droeg. Waar het comité van beheer „geen advies … [had] uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn” — een eufemisme dat wil zeggen dat er geen voldoende meerderheid voor goedkeuring van het voorstel der Commissie kon worden gevonden —, moesten de door de Commissie vastgestelde maatregelen terstond ter kennis van de Raad worden gebracht. De Raad heeft evenwel niet in andere zin beslist, ofschoon hij daartoe volgens artikel 30 van verordening 804/68, lid 3, laatste alinea, wel bevoegd was en in andere omstandigheden, bijvoorbeeld toen het ging om de voorfinanciering van exportrestituties voor mout, van die bevoegdheid ook gebruik gemaakt heeft. |
3. |
De interventieprijs voor boter is als een middel en niet als een doel op zichzelf te beschouwen; zij moet tot realisatie van de richtprijs voor melk bijdragen. De gedachte welke aan's Raads basisverordening 804/68 ten grondslag ligt, is dat de melkproducent ten volle van alle verhogingen van de interventieprijs moet profiteren. Het standpunt van de Commissie komt er op neer dat er, wanneer het steunbedrag wegens particuliere opslag de ontwikkeling van de (zelf ten nauwste met de marktprijs samenhangende) interventieprijs geldende op het tijdstip van uitslag op de voet moet volgen, geen enkele steun kan worden verleend indien het verschil tussen de in nationale valuta omgerekende interventieprijs, geldende op het tijdstip van opslag, en het niveau van die prijs bij uitslag het in nationale valuta uitgedrukte steunbedrag te boven gaat; opslag — door particulieren of door de overheid — is niet een tot de produktie behorende verrichting en de „gewettigde belangen” van instanties die, zoals de in het hoofdgeding als verzoekster optredende coöperatie, bedoelde gelegenheid te baat nemen, kunnen niet in dezelfde mate op bescherming aanspraak maken als die van melk- of boterfabrikanten; zij ontvangen bovendien geen rode cent van het voordeel dat de opslaghouders in de schoot geworpen krijgen. Wij achten deze opvatting de juiste, hetgeen wil zeggen dat de gewraakte verordening niet in strijd komt met artikel 10, lid 1, van's Raads verordening 985/68, volgens welke „het bedrag van de steun voor de particuliere opslag… voor de Gemeenschap [wordt] vastgesteld met inachtneming van de opslagkosten en van de te verwachten ontwikkeling van de prijzen voor verse boter en voor koelhuizenboter”. In haar latere verordening 837/75 van 26 maart 1975 gaat de Commissie van dezelfde gedachte uit: aankoop door de interventiebureaus van boter geproduceerd in de twee maanden voor overname is uitgesloten gedurende twee maanden na de datum van toepassing van een wijziging van de aankoopprijs (dat wil zeggen van de interventieprijs) van de boter ten einde de bezitters van de boter te beletten deze mogelijkheid te gebruiken voor speculatieve doeleinden. |
4. |
Stellende dat er sprake zou zijn van „schending van het beginsel dat het rechtmatig vertrouwen bescherming verdient” beklaagt verzoekster in het hoofdgeding zich er ten slotte over dat de Gemeenschap (om precies te zijn: de Commissie) contractuele afspraken, door haar voor de inwerkingtreding van verordening 2517/74 met de Ierse minister van Landbouw aangegaan en waarbij zij, om zo te zeggen, de hulp waarop zij aanspraak had „prefixeerde”, met voeten zou hebben getreden.
|
Wij concluderen dat Uw Hof zal verklaren voor recht dat:
1. |
's Raads verordening 2498/74 tot een verhoging van de aankoopprijs van boter — in de zin van artikel 29 van verordening 685/69 van de Commissie — leidt; |
2. |
verordening 2517/74 aan die situatie alleen maar de nodige consequenties verbindt ten aanzien van de aanpassing van de steunverlening wegens particuliere opslag van boter, en dat bij onderzoek naar de gestelde vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden welke aan de rechtsgeldigheid der verordening afbreuk kunnen doen; |
3. |
de verordening van toepassing is op contracten welke vóór de inwerkingtreding van de verordeningen 2498/74 en 2517/74 zijn afgesloten. |
( 1 ) Vertaald uit het Frans.