Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61976CJ0117

Arrest van het Hof van 19 oktober 1977.
Albert Ruckdeschel & Co. en Hansa-Lagerhaus Ströh & Co. tegen Hauptzollamt Hamburg-St. Annen ; Diamalt AG tegen Hauptzollamt Itzehoe.
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Hamburg - Duitsland.
Quellmehl.
Gevoegde zaken 117-76 en 16-77.

Jurisprudentie 1977 -01753

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1977:160

61976J0117

ARREST VAN HET HOF VAN 19 OKTOBER 1977. - ALBERT RUCKDESCHEL & CO. EN HANSA - LAGERHAUS STROEH & CO. TEGEN HAUPTZOLLAMT HAMBURG - ST. ANNEN ; DIAMALT AG TEGEN HAUPTZOLLAMT ITZEHOE. - (" QUELLMEHL "). - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET FINANZGERICHT HAMBURG). - GEVOEGDE ZAKEN NOS. 117/76 EN 16/77.

Jurisprudentie 1977 bladzijde 01753
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00531
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00619
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00471
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00421
Finse bijz. uitgave bladzijde 00449


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 . LANDBOUW - GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN - DISCRIMINATIE TUSSEN PRODUCENTEN OF CONSUMENTEN VAN DE GEMEENSCHAP - VERBOD - BEGRIP

( EEG-VERDRAG , ARTIKEL 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA )

2 . LANDBOUW - GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN - GRANEN - RESTITUTIES BIJ DE PRODUKTIE - QUELLMEHL EN QUELLSTARKE - VERSCHIL IN BEHANDELING - ONTOELAATBAARHEID - ONWETTIGHEID

( ' S RAADS VERORDENING NR . 120/67 , ARTIKEL 11 ; ' S RAADS VERORDENING NR . 1125/74 , ARTIKEL 5 )

3 . ONWETTIGHEID - GEVOLGEN - VERPLICHTING VAN DE INSTELLINGEN

Samenvatting


1 . HET IS NIET ONMIDDELLIJK DUIDELIJK OF ARTIKEL 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA , EEG-VERDRAG OOK BETREKKING HEEFT OP DE VERHOUDING TUSSEN VERSCHILLENDE SECTOREN VAN INDUSTRIE EN HANDEL OP HET GEBIED VAN VERWERKTE LANDBOUWPRODUKTEN . NIETTEMIN MOET HET IN GENOEMD ARTIKEL VERVATTE DISCRIMINATIEVERBOD WORDEN OPGEVAT ALS EEN BIJZONDERE UITDRUKKING VAN HET ALGEMENE GELIJKHEIDSBEGINSEL , DAT EEN DER GRONDPRINCIPES VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT IS . KRACHTENS DIT BEGINSEL MOGEN GELIJKE OMSTANDIGHEDEN NIET VERSCHILLEND WORDEN BEHANDELD , TENZIJ DAT VERSCHIL OBJECTIEF WARE GERECHTVAARDIGD .

2 . ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 VAN DE RAAD VAN 13 JUNI 1967 , IN DE INGEVOLGE ARTIKEL 5 VAN ' S RAADS VERORDENING NR . 1125/74 VAN 29 APRIL 1974 SEDERT 1 AUGUSTUS 1974 GELDENDE EN IN LATERE VERORDENINGEN OVERGENOMEN VORM , IS ONVERENIGBAAR MET HET GELIJKHEIDSBEGINSEL , VOOR ZOVER HET LEIDT TOT EEN VERSCHIL IN BEHANDELING VAN QUELLMEHL EN QUELLSTARKE MET BETREKKING TOT DE RESTITUTIE BIJ DE PRODUKTIE VOOR MAIS DIE VOOR DE VERVAARDIGING VAN DIE TWEE PRODUKTEN WORDT GEBRUIKT .

3 . IN DE BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN VAN HET GEVAL MOET DE VASTGESTELDE ONWETTIGHEID NIET PER SE TOT ONGELDIGVERKLARING VAN ARTIKEL 5 VAN VERORDENING NR . 1125/74 LEIDEN . OM DIE ONWETTIGHEID WEG TE NEMEN IS MEER NODIG DAN EEN UITSPRAAK VAN HET HOF IN HET KADER VAN EEN PROCEDURE KRACHTENS ARTIKEL 177 , WAARBIJ DE LITIGIEUZE BEPALING GEHEEL OF GEDEELTELIJK ONWETTIG ZOU WORDEN VERKLAARD . AANGEZIEN DE RECHTSTOESTAND DIE DOOR ARTIKEL 5 VAN VERORDENING NR . 1125/74 IN HET LEVEN IS GEROEPEN , ONVERENIGBAAR IS MET HET GELIJKHEIDSBEGINSEL , DIENEN DE BEVOEGDE INSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP DE NODIGE MAATREGELEN TE NEMEN OM DEZE ONVERENIGBAARHEID OP TE HEFFEN .

Partijen


IN DE GEVOEGDE ZAKEN 117/76 EN 16/77 ,

BETREFFENDE VERZOEKEN AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET FINANZGERICHT HAMBURG , IN DE ALDAAR AANHANGIGE GEDINGEN TUSSEN ( ZAAK 117/76 )

1 . FIRMA ALBERT RUCKDESCHEL & CO ., TE KULMBACH ,

2 . FIRMA HANSA-LAGERHAUS STROH & CO ., TE HAMBURG ,

EN

HAUPTZOLLAMT HAMBURG-ST . ANNEN ,

EN TUSSEN ( ZAAK 16/77 )

FIRMA DIAMALT AG , TE MUNCHEN ,

EN

HAUPTZOLLAMT ITZEHOE ,

Onderwerp


OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE GELDIGHEID VAN ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 VAN DE RAAD VAN 13 JUNI 1967 HOUDENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN IN DE SECTOR GRANEN ( PB 1967 , BLZ . 2269 ), LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ VERORDENING NR . 665/75 VAN 4 MAART 1975 ( PB 1975 , L 72 , BLZ . 14 ), EN VAN ARTIKEL 1 VAN VERORDENING NR . 1955/75 VAN DE RAAD VAN 22 JULI 1975 INZAKE DE RESTITUTIES BIJ DE PRODUKTIE IN DE SECTOREN GRAAN EN RIJST ( PB 1975 , L 200 , BLZ . 1 ), OF EVENTUEEL VAN ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 2727/75 VAN DE RAAD VAN 29 OKTOBER 1975 HOUDENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN IN DE SECTOR GRANEN ( PB 1975 , L 281 , BLZ . 1 ), VOOR ZOVER BIJ DIE BEPALINGEN VOOR MAIS GEBRUIKT TER VERVAARDIGING VAN QUELLMEHL , GEEN PRODUKTIERESTITUTIE VAN GELIJKE HOOGTE ALS DIE VOOR TOT ZETMEEL VERWERKTE MAIS IS VASTGESTELD ,

Overwegingen van het arrest


1 OVERWEGENDE DAT HET FINANZGERICHT HAMBURG BIJ TWEE BESCHIKKINGEN VAN RESPECTIEVELIJK 8 NOVEMBER 1976 EN 18 JANUARI 1977 , INGEKOMEN TEN HOVE OP 10 DECEMBER 1976 EN 31 JANUARI 1977 , KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG TWEE VRAGEN HEEFT GESTELD BETREFFENDE DE GELDIGHEID VAN SOMMIGE BEPALINGEN DER GEMEENSCHAPSVERORDENINGEN TER ZAKE VAN RESTITUTIES VOOR OP BASIS VAN MAIS VERVAARDIGDE PRODUKTEN ;

2 OVERWEGENDE DAT WAAR DE VRAGEN IN DE TWEE ZAKEN GELIJKLUIDEND ZIJN EN IN WEZEN HETZELFDE VOORWERP HEBBEN , DEZE ZAKEN VOOR DE UITSPRAAK MOETEN WORDEN GEVOEGD ;

3 OVERWEGENDE DAT DE EERSTE VRAAG EROP NEERKOMT , OF ARTIKEL 11 VAN ' S RAADS VERORDENING NR . 120/67 HOUDENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN IN DE SECTOR GRANEN , IN ZIJN NADIEN GEWIJZIGDE REDACTIE ONVERBINDEND IS , VOOR ZOVER DAARBIJ VOOR MAIS GEBRUIKT TER VERVAARDIGING VAN QUELLMEHL , GEEN PRODUKTIERESTITUTIE VAN GELIJKE HOOGTE ALS DIE VOOR TOT ZETMEEL VERWERKTE MAIS IS TOEGEKEND ;

DAT IN DE TWEEDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF , INDIEN DE EERSTE VRAAG BEVESTIGEND MOET WORDEN BEANTWOORD , DE PRODUCENTEN VAN QUELLMEHL RECHTSTREEKS AANSPRAAK HEBBEN OP DEZELFDE PRODUKTIERESTITUTIE ALS DE PRODUCENTEN VAN QUELLSTARKE , DAN WEL OF DAARTOE EEN RECHTSHANDELING VAN DE RAAD IS VEREIST ;

4 OVERWEGENDE DAT DEZE VRAGEN ZIJN GESTELD IN HET KADER VAN PROCEDURES TER VERKRIJGING VAN EEN PRODUKTIERESTITUTIE VOOR QUELLMEHL , TEGEN DE BEVOEGDE NATIONALE INSTANTIES INGELEID DOOR DE DESBETREFFENDE PRODUCENTEN , DIE STELLEN DAT DE BEPALINGEN WAARBIJ DIE RESTITUTIE IS AFGESCHAFT DOCH DIE VOOR ZETMEEL IS GEHANDHAAFD , DISCRIMINEREND ZIJN EN ALS ZODANIG IN STRIJD MET ARTIKEL 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA , EEG-VERDRAG ;

5 OVERWEGENDE DAT DE RESTITUTIE BIJ DE PRODUKTIE VOOR QUELLMEHL VAN MAIS , DIE IN DUITSLAND SEDERT 1930 WERD TOEGEKEND , IS OVERGENOMEN IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENING VOOR GRANEN , AANVANKELIJK BIJ VERORDENING NR . 142/64 VAN DE RAAD VAN 21 OKTOBER 1964 ( PB 1964 , BLZ . 2673 ) IN DE VORM VAN EEN FACULTATIEVE RESTITUTIE EN VERVOLGENS DWINGEND VOORGESCHREVEN BIJ ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 VAN DE RAAD VAN 13 JUNI 1967 ( PB 1967 , BLZ . 2269 );

DAT DIE REGELING IDENTIEK WAS AAN DE BIJ DIEZELFDE VERORDENINGEN INGESTELDE REGELING BETREFFENDE DE TOEKENNING VAN PRODUKTIERESTITUTIES VOOR ZETMEEL , TERWIJL DE RESTITUTIEBEDRAGEN VOOR BEIDE PRODUKTEN GELIJK WAREN ;

DAT ZOALS INZONDERHEID BLIJKT UIT DE TIENDE OVERWEGING VAN VERORDENING NR . 120/67 , DE TOEKENNING VAN PRODUKTIERESTITUTIES VOOR ZETMEEL WERD GEMOTIVEERD MET DE NOODZAAK CONCURRERENDE PRIJZEN TE HANDHAVEN TEN OPZICHTE VAN DE PRIJZEN VAN DE VOORAL UIT AARDOLIE VERKREGEN VERVANGINGSPRODUKTEN , EN DE TOEKENNING VAN PRODUKTIERESTITUTIES VOOR QUELLMEHL MET DE MOGELIJKHEID DAT DIT PRODUKT DOOR ZETMEEL ZOU WORDEN VERVANGEN ;

6 DAT IN DEZE SITUATIE EERST PER 1 AUGUSTUS 1974 VERANDERING IS GEKOMEN , NAMELIJK BIJ DE INWERKINGTREDING VAN VERORDENING NR . 1125/74 VAN DE RAAD VAN 29 APRIL 1974 ( PB 1974 , L 128 BLZ . 12 ), WAARBIJ ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 IS VERVANGEN DOOR EEN NIEUWE BEPALING INGEVOLGE WAARVAN WEL PRODUKTIERESTITUTIES WERDEN TOEGEKEND VOOR ZETMEEL , MAAR NIET VOOR QUELLMEHL ;

DAT ALS REDEN VOOR DE AFSCHAFFING VAN DE PRODUKTIERESTITUTIES VOOR QUELLMEHL DE CONSIDERANS VAN VERORDENING NR . 1125/74 VERKLAARDE DAT DE ERVARING HAD AANGETOOND DAT DE VERVANGING VAN QUELLMEHL DOOR ZETMEEL VOOR BEPAALDE AANWENDINGEN OP HET GEBIED VAN DE MENSELIJKE VOEDING , ' ' ECONOMISCH GEZIEN NAGENOEG , ZO NIET GEHEEL ONMOGELIJK ' ' WAS ;

7 OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 40 , LID 3 , TWEEDE ALINEA , VAN HET VERDRAG BEPAALT DAT DE GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER LANDBOUWMARKTEN ' ' ELKE DISCRIMINATIE TUSSEN PRODUCENTEN OF VERBRUIKERS VAN DE GEMEENSCHAP ( MOET ) UITSLUITEN ' ' ;

DAT OFSCHOON DEZE BEPALING ONTEGENZEGLIJK ELKE DISCRIMINATIE TUSSEN PRODUCENTEN VAN EENZELFDE PRODUKT VERBIEDT , HET NIET ONMIDDELLIJK DUIDELIJK IS OF ZIJ OOK BETREKKING HEEFT OP DE VERHOUDING TUSSEN VERSCHILLENDE SECTOREN VAN INDUSTRIE EN HANDEL OP HET GEBIED VAN VERWERKTE LANDBOUWPRODUKTEN ;

DAT NIETTEMIN HET IN GENOEMD ARTIKEL VERVATTE DISCRIMINATIEVERBOD SLECHTS EEN BIJZONDERE UITDRUKKING IS VAN HET ALGEMENE GELIJKHEIDSBEGINSEL , DAT EEN DER GRONDPRINCIPES VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT IS ;

DAT KRACHTENS DIT BEGINSEL GELIJKE OMSTANDIGHEDEN NIET VERSCHILLEND MOGEN WORDEN BEHANDELD , TENZIJ DAT VERSCHIL OBJECTIEF WARE GERECHTVAARDIGD ;

8 OVERWEGENDE DAT DERHALVE MOET WORDEN ONDERZOCHT OF QUELLMEHL EN ZETMEEL ZICH IN VERGELIJKBARE OMSTANDIGHEDEN BEVINDEN , EN WEL IN DIE ZIN DAT QUELLMEHL BIJ DE SPECIFIEKE AANWENDING WAARVOOR HET VAN OUDSHER WORDT GEBRUIKT , DOOR ZETMEEL KAN WORDEN VERVANGEN ;

DAT TEN DEZE VOOREERST MOET WORDEN OPGEMERKT DAT DE GEMEENSCHAPSREGELING TOT IN 1974 WAS GEBASEERD OP DE CONSTATERING DAT DIE VERVANGING INDERDAAD MOGELIJK WAS ;

DAT EVENWEL VERZOEKSTERS IN DE HOOFDGEDINGEN ENERZIJDS EN DE RAAD EN DE COMMISSIE ANDERZIJDS VERDEELD ZIJN OVER DE VRAAG OF DAT NOG STEEDS HET GEVAL IS ;

DAT VERZOEKSTERS IN DE HOOFDGEDINGEN VOLHOUDEN DAT DE VERVANGINGSMOGELIJKHEDEN NOG DEZELFDE ZIJN ALS VROEGER , MET HET GEVOLG DAT SEDERT DE AFSCHAFFING VAN DE RESTITUTIE VOOR QUELLMEHL DE AFZET HIERVAN IS TERUGGELOPEN TEN PROFIJTE VAN ZETMEEL ;

DAT DE RAAD EN DE COMMISSIE BIJ HUN GEDETAILLEERDE UITEENZETTINGEN OVER DE FABRICAGE EN VERHANDELING VAN DE BETROKKEN PRODUKTEN GEEN NIEUWE TECHNISCHE OF ECONOMISCHE GEGEVENS HEBBEN AANGEVOERD OP GROND WAARVAN MEN TOT EEN AANMERKELIJK ANDERE BEOORDELING VAN DE VROEGERE SITUATIE ZOU KUNNEN KOMEN ;

DAT DUS NIET IS KOMEN VAST TE STAAN DAT QUELLMEHL EN ZETMEEL VOOR WAT DE GEMEENSCHAPSREGELING VAN DE RESTITUTIES BIJ DE PRODUKTIE BETREFT , NIET MEER IN VERGELIJKBARE OMSTANDIGHEDEN ZOUDEN VERKEREN ;

DAT DEZE PRODUKTEN MITSDIEN OP GELIJKE WIJZE MOETEN WORDEN BEHANDELD , TENZIJ EEN VERSCHIL IN BEHANDELING OBJECTIEF GERECHTVAARDIGD ZOU ZIJN ;

9 OVERWEGENDE DAT WAT DIT LAATSTE PUNT BETREFT , DE AFSCHAFFING VAN DE RESTITUTIE VOOR ZETMEEL VOLGENS HET BETOOG VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE HAAR RECHTVAARDIGING ZOU VINDEN IN DE OMSTANDIGHEID DAT GROTE HOEVEELHEDEN QUELLMEHL AAN HUN BIJZONDERE BESTEMMING OP HET GEBIED VAN DE MENSELIJKE VOEDING ZOUDEN ZIJN ONTTROKKEN EN ALS DIERVOEDER VERKOCHT ;

DAT DEZE REDENGEVING , WAARVAN DE JUISTHEID OVERIGENS DOOR VERZOEKSTERS IN DE HOOFDGEDINGEN WORDT BETWIST , IN DE CONSIDERANS VAN VERORDENING NR . 1125/74 ONTBREEKT , OFSCHOON ZIJ WEL VOORKWAM IN DE TOELICHTING BIJ HET DOOR DE COMMISSIE AAN DE RAAD AANGEBODEN VOORSTEL VOOR DEZE VERORDENING ;

DAT DE COMMISSIE , DAARTOE TIJDENS DE BEHANDELING VAN DE ZAAK DOOR HET HOF UITGENODIGD , GEEN BEWIJS HEEFT KUNNEN AANBRENGEN VOOR HET GEBRUIK VAN QUELLMEHL VOOR DIERLIJKE VOEDING ;

DAT , AANGENOMEN ZELFS DAT ZODANIG GEBRUIK WERKELIJK HAD KUNNEN WORDEN VASTGESTELD - EN DAT GESUBSIDIEERD ZETMEEL NOOIT OP DIE WIJZE WAS GEBRUIKT - , DIT TEN HOOGSTE GROND HAD KUNNEN OPLEVEREN VOOR DE AFSCHAFFING VAN DE RESTITUTIE MET BETREKKING TOT DE ALDUS GEBRUIKTE HOEVEELHEDEN , EN NIET MET BETREKKING TOT DE HOEVEELHEDEN VAN HET PRODUKT DIE OP HET GEBIED VAN DE MENSELIJKE VOEDING WORDEN AANGEWEND ;

10 OVERWEGENDE DAT , INZONDERHEID GELET OP DE LANGE PERIODE WAARIN DE TWEE PRODUKTEN VOOR WAT DE PRODUKTIERESTITUTIES BETREFT OP GELIJKE VOET WERDEN BEHANDELD , HET BESTAAN VAN OBJECTIEVE OMSTANDIGHEDEN TER RECHTVAARDIGING VAN VERORDENING NR . 1125/74 , VOOR ZOVER DAARBIJ DE OUDE REGELING IS GEWIJZIGD EN EEN EINDE IS GEKOMEN AAN DE GELIJKHEID VAN BEHANDELING , NIET IS KOMEN VAST TE STAAN ;

DAT MITSDIEN MOET WORDEN GECONCLUDEERD DAT DE AFSCHAFFING VAN DE RESTITUTIE VOOR QUELLMEHL TENGEVOLGE VAN VERORDENING NR . 1125/74 , MET GELIJKTIJDIGE HANDHAVING VAN DE RESTITUTIE VOOR ZETMEEL VAN MAIS , EEN MISKENNING VORMT VAN HET GELIJKHEIDSBEGINSEL ;

11 OVERWEGENDE EVENWEL DAT IN DE BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN VAN HET GEVAL DEZE VASTGESTELDE ONWETTIGHEID NIET PER SE MOET LEIDEN TOT ONGELDIGVERKLARING VAN EEN BEPALING VAN VERORDENING NR . 1125/74 ;

12 DAT ER VOOREERST AAN ZIJ HERINNERD DAT DE WIJZIGING - BIJ ARTIKEL 5 VAN VERORDENING NR . 1125/74 - VAN ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 NIET IS GESCHIED DOOR HET TEKSTGEDEELTE BETREFFENDE QUELLMEHL TE SCHRAPPEN , MAAR DOOR DE OUDE TEKST TE VERVANGEN DOOR EEN NIEUWE , WAARIN NIET MEER VAN DAT PRODUKT WORDT GEREPT ;

DAT DERHALVE DIT ARTIKEL NIET ONWETTIG IS WEGENS EEN BEPALING DIE HET BEVAT , DOCH VEELEER WEGENS DATGENE WAT ERUIT IS WEGGELATEN ;

13 DAT EVENWEL OM DEZE ONWETTIGHEID WEG TE NEMEN , MEER NODIG IS DAN EEN UITSPRAAK VAN HET HOF IN HET KADER VAN EEN PROCEDURE KRACHTENS ARTIKEL 177 , WAARBIJ DE LITIGIEUZE BEPALING GEHEEL OF GEDEELTELIJK ONGELDIG ZOU WORDEN VERKLAARD ;

DAT DAARENTEGEN MOET WORDEN VASTGESTELD DAT DE RECHTSTOESTAND DIE DOOR ARTIKEL 5 VAN VERORDENING NR . 1125/74 , WAARBIJ DE OUDE TEKST VAN ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 DOOR EEN NIEUWE IS VERVANGEN , IN HET LEVEN IS GEROEPEN , ONVERENIGBAAR IS MET HET GELIJKHEIDSBEGINSEL EN DAT DE BEVOEGDE INSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP DE NODIGE MAATREGELEN DIENEN TE NEMEN OM DEZE ONVERENIGBAARHEID OP TE HEFFEN ;

DAT BEANTWOORDING VAN DE GESTELDE VRAGEN IN DEZE ZIN TE MEER AANGEWEZEN IS , WAAR ER VERSCHEIDENE MOGELIJKHEDEN BESTAAN OM WEER TOT EEN GELIJKE BEHANDELING VAN DE TWEE BETROKKEN PRODUKTEN TE KOMEN EN DE EVENTUEEL AAN BELANGHEBBENDEN BEROKKENDE SCHADE TE HERSTELLEN , EN HET AAN DE TER ZAKE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID BEVOEGDE INSTELLINGEN STAAT OM NA BEOORDELING VAN DE RELEVANTE ECONOMISCHE EN POLITIEKE FACTOREN EEN KEUZE UIT DIE MOGELIJKHEDEN TE MAKEN ;

Beslissing inzake de kosten


TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN

14 OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN DOOR DE RAAD EN DE COMMISSIE WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT , NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KUNNEN KOMEN ;

DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN PARTIJEN IN DE HOOFDGEDINGEN ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN , ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN ;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ,

UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET FINANZGERICHT HAMBURG BIJ ZIJN BESCHIKKINGEN VAN 8 NOVEMBER 1976 EN 18 JANUARI 1977 GESTELDE VRAGEN , VERKLAART VOOR RECHT :

1 . ARTIKEL 11 VAN VERORDENING NR . 120/67 VAN DE RAAD VAN 13 JUNI 1967 , IN DE INGEVOLGE ARTIKEL 5 VAN ' S RAADS VERORDENING NR . 1125/74 VAN 29 APRIL 1974 SEDERT 1 AUGUSTUS 1974 GELDENDE EN IN LATERE VERORDENINGEN OVERGENOMEN VORM , IS ONVERENIGBAAR MET HET GELIJKHEIDSBEGINSEL , VOOR ZOVER HET LEIDT TOT EEN VERSCHIL IN BEHANDELING VAN QUELLMEHL EN QUELLSTARKE MET BETREKKING TOT DE RESTITUTIE BIJ DE PRODUKTIE VOOR MAIS DIE VOOR DE VERVAARDIGING VAN DIE TWEE PRODUKTEN WORDT GEBRUIKT .

2 . HET STAAT AAN DE TER ZAKE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID BEVOEGDE INSTELLINGEN DE NODIGE MAATREGELEN TE NEMEN OM DIE ONVERENIGBAARHEID OP TE HEFFEN .

Top