Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61973CJ0152

    Arrest van het Hof van 12 februari 1974.
    Giovanni Maria Sotgiu tegen Deutsche Bundespost.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesarbeitsgericht - Duitsland.
    Zaak 152-73.

    Jurisprudentie 1974 -00153

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1974:13

    61973J0152

    ARREST VAN HET HOF VAN 12 FEBRUARI 1974. - GIOVANNI MARIA SOTGIU TEGEN DEUTSCHE BUNDESPOST. - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET BUNDESARBEITSGERICHT). - ZAAK NO. 152/73.

    Jurisprudentie 1974 bladzijde 00153
    Griekse bijz. uitgave bladzijde 00087
    Portugese bijz. uitgave bladzijde 00091
    Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00087
    Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00219
    Finse bijz. uitgave bladzijde 00219


    Samenvatting
    Partijen
    Onderwerp
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . VRIJ VERKEER - WERKNEMERS - NON-DISCRIMINATIEBEGINSEL - BETREKKINGEN BIJ DE OVERHEIDSDIENST - AFWIJKENDE REGELING - GRENZEN - SLECHTS VAN TOEPASSING OP BEPERKENDE MAATREGELEN BETREFFENDE DE TOELATING - GELIJKHEID VAN BEHANDELING OP HET GEBIED VAN BELONING EN ANDERE ARBEIDSVOORWAARDEN

    ( EEG-VERDRAG, ART . 48, LID 4 )

    2 . VRIJ VERKEER - WERKNEMERS - NON-DISCRIMINATIEBEGINSEL - ONTHEEMDINGSTOELAGE - BELONING - AANVULLING - ARBEIDSVOORWAARDEN - BEGRIP

    ( VERORDENING VAN DE RAAD NR . 1612/68, ART . 7, LEDEN 1 EN 4 )

    3 . VRIJ VERKEER - WERKNEMERS - NON-DISCRIMINATIEBEGINSEL - CRITERIA - VERKAPTE DISCRIMINATIE - ONTHEEMDINGSTOELAGE - TOEKENNING - CRITERIA - WOONPLAATS - WOONPLAATS IN EEN ANDERE LID-STAAT - OBJECTIEVE DIFFERENTIATIE - TOELAATBAARHEID

    ( EEG-VERDRAG, ART . 48; VERORDENING VAN DE RAAD NR . 1612/68, ART . 7, LEDEN 1 EN 4 )

    Samenvatting


    1 . AAN DE BELANGEN WELKE DE LID-STATEN MET DE UITZONDERING VAN ARTIKEL 48, LID 4, VAN HET VERDRAG KUNNEN BESCHERMEN WORDT GENOEGZAAM TEGEMOETGEKOMEN DOOR DE MOGELIJKHEID DE TOELATING VAN BUITENLANDSE ONDERDANEN TOT BEPAALDE WERKZAAMHEDEN BIJ DE OVERHEIDSDIENST TE BEPERKEN; DEZE BEPALING VERMAG GEEN DISCRIMINERENDE MAATREGELEN OP HET GEBIED VAN DE BELONING OF ANDERE ARBEIDSVOORWAARDEN TE RECHTVAARDIGEN JEGENS WERKNEMERS DIE EENMAAL TOT DE OVERHEIDSDIENST ZIJN TOEGELATEN . DE AARD VAN DE RECHTSBETREKKING TUSSEN DE WERKNEMER EN DE ADMINISTRATIE DOET IN ZOVERRE NIET TER ZAKE .

    2 . ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 DIENT ALDUS TE WORDEN VERSTAAN DAT EEN ONTHEEMDINGSTOELAGE, BEDOELD ALS COMPENSATIE VAN DE NADELEN VOOR DE VAN ZIJN GEZIN GESCHEIDEN WONENDE WERKNEMER, EEN AANVULLING OP DE BEZOLDIGING VORMT EN ONDER HET BEGRIP "ARBEIDSVOORWAARDEN" VALT, ZONDER ONDERSCHEID OF DE UITKERING PLAATS HEEFT KRACHTENS EEN BEVOEGDHEID OF EEN, WETTELIJKE OF CONTRACTUELE, VERPLICHTING .

    3 . DE REGELS OMTRENT DE GELIJKHEID VAN BEHANDELING VERBIEDEN NIET ALLEEN DE ZICHTBARE DISCRIMINATIES OP GROND VAN DE NATIONALITEIT, MAAR OOK ALLE VERKAPTE VORMEN VAN DISCRIMINATIE DIE DOOR TOEPASSING VAN ANDERE ONDERSCHEIDINGSCRITERIA IN FEITE TOT HETZELFDE RESULTAAT LEIDEN . WANNEER ALS CRITERIUM VOOR DE TOEKENNING VAN EEN ONTHEEMDINGSTOELAGE IN AANMERKING WORDT GENOMEN DAT EEN WERKNEMER ZIJN WOONPLAATS IN EEN ANDERE LID-STAAT HEEFT, KAN ZULKS, AL NAAR DE OMSTANDIGHEDEN, EEN VERBODEN DISCRIMINATIE OPLEVEREN . DIT IS NIET HET GEVAL, INDIEN IN DE REGELING BETREFFENDE EEN DERGELIJKE TOELAGE REKENING WORDT GEHOUDEN MET OBJECTIEVE VERSCHILLEN IN DE SITUATIE VAN DE WERKNEMERS NAAR GELANG ZIJ BIJ DE AANVAARDING HUNNER BETREKKING HUN WOONPLAATS IN HET LAND ZELF OF IN HET BUITENLAND HEBBEN .

    Partijen


    IN DE ZAAK 152-73,

    BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN HET BUNDESARBEITSGERICHT, IN HET ALDAAR AANHANGIG GEDING TUSSEN

    GIOVANNI MARIA SOTGIU, POSTBEAMBTE, WONENDE TE STUTTGART,

    EN

    DEUTSCHE BUNDESPOST, ALGEMENE DIRECTIE STUTTGART,

    Onderwerp


    OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 48, LID 4, EEG-VERDRAG EN ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 1612/68 VAN 15 OKTOBER 1968, BETREFFENDE HET VRIJE VERKEER VAN WERKNEMERS BINNEN DE GEMEENSCHAP,

    Overwegingen van het arrest


    1 OVERWEGENDE DAT HET BUNDESARBEITSGERICHT BIJ BESCHIKKING VAN 28 MAART 1973, INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN HET HOF OP 20 JULI 1973, KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET EEG-VERDRAG DRIE VRAGEN HEEFT GESTELD INZAKE DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 48, LID 4, VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP EN ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 1612/68 VAN 15 OKTOBER 1968 BETREFFENDE HET VRIJE VERKEER VAN WERKNEMERS BINNEN DE GEMEENSCHAP ( PB 1968, NR . L 257, BLZ . 2 );

    DAT DEZE VRAGEN ZIJN OPGEWORPEN IN EEN GEDING, AANHANGIG GEMAAKT TEGEN DE ADMINISTRATIE VAN DE DEUTSCHE BUNDESPOST DOOR EEN ITALIAANS ONDERDAAN DIE DOOR GENOEMDE ADMINISTRATIE ALS WERKMAN WAS AANGESTELD, OVER DE UITKERING VAN EEN "ONTHEEMDINGSTOELAGE" DIE ONDER BEPAALDE VOORWAARDEN WORDT TOEGEKEND AAN WERKNEMERS DIE IN EEN ANDERE PLAATS ZIJN TE WERK GESTELD DAN HUN WOONPLAATS .

    TEN AANZIEN VAN DE EERSTE VRAAG

    2 OVERWEGENDE DAT IN DE EERSTE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF KRACHTENS DE IN ARTIKEL 48, LID 4 VAN HET EEG-VERDRAG VERVATTE UITZONDERING WERKNEMERS DIE BIJ DE OVERHEIDSDIENST VAN EEN LID-STAAT - IN CASU DE POSTERIJEN - OP GROND VAN EEN PRIVAATRECHTELIJK ARBEIDSCONTRACT ZIJN TE WERK GESTELD, KUNNEN WORDEN UITGESLOTEN VAN DE IN ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 NEERGELEGDE NON-DISCRIMINATIEREGEL;

    3 OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 48 VAN HET VERDRAG HET VRIJE VERKEER VAN WERKNEMERS BINNEN DE GEMEENSCHAP VERZEKERT EN TE DIEN EINDE IN LID 2 "DE AFSCHAFFING VAN ELKE DISCRIMINATIE OP GROND VAN DE NATIONALITEIT TUSSEN DE WERKNEMERS DER LID-STATEN, WAT BETREFT DE WERKGELEGENHEID, DE BELONING EN DE OVERIGE ARBEIDSVOORWAARDEN" VOORSCHRIJFT;

    DAT ARTIKEL 7, LID 1, VAN VERORDENING NR . 1612/68 TEN DEZE NADER BEPAALT : "EEN WERKNEMER DIE ONDERDAAN IS VAN EEN LID-STAAT MAG OP HET GRONDGEBIED VAN ANDERE LID-STATEN NIET OP GROND VAN ZIJN NATIONALITEIT ANDERS WORDEN BEHANDELD DAN DE NATIONALE WERKNEMERS WAT BETREFT ALLE VOORWAARDEN VOOR TEWERKSTELLING EN ARBEID, MET NAME OP HET GEBIED VAN BELONING ...".

    DAT LUIDENS LID 4 VAN DIT ARTIKEL "BEPALINGEN VAN COLLECTIEVE OF INDIVIDUELE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN OF VAN ENIGE ANDERE COLLECTIEVE REGELING INZAKE HET AANVAARDEN VAN ARBEID, DE TEWERKSTELLING, DE BELONING, DE OVERIGE ARBEIDSVOORWAARDEN EN DE VOORWAARDEN VOOR ONTSLAG VAN RECHTSWEGE NIETIG ZIJN VOOR ZOVER DAARIN DISCRIMINERENDE VOORWAARDEN WORDEN VASTGESTELD OF TOEGESTAAN TEN OPZICHTE VAN WERKNEMERS DIE ONDERDAAN ZIJN VAN ANDERE LID-STATEN";

    DAT INGEVOLGE LID 4 VAN ARTIKEL 48 VAN HET VERDRAG GENOEMDE BEPALINGEN ECHTER NIET VAN TOEPASSING ZIJN OP DE "BETREKKINGEN IN OVERHEIDSDIENST";

    DAT DERHALVE DE DRAAGWIJDTE VAN DEZE UITZONDERING DIENT TE WORDEN VASTGESTELD;

    4 OVERWEGENDE DAT, GELET OP HET FUNDAMENTELE KARAKTER, IN HET SYSTEEM VAN HET VERDRAG, VAN DE BEGINSELEN VAN VRIJ VERKEER EN GELIJKHEID VAN BEHANDELING VAN WERKNEMERS BINNEN DE GEMEENSCHAP, AAN DE IN LID 4 VAN ARTIKEL 48 TOEGELATEN AFWIJKINGEN GEEN DRAAGWIJDTE MAG WORDEN TOEGEKEND, DIE VERDER ZOU GAAN DAT HET DOEL WAARVOOR DEZE UITZONDERING IS OPGENOMEN;

    DAT AAN DE BELANGEN WELKE DE LID-STATEN MET DEZE UITZONDERING KUNNEN BESCHERMEN, GENOEGZAAM TEGEMOET WORDT GEKOMEN DOOR DE MOGELIJKHEID DE TOELATING VAN BUITENLANDSE ONDERDANEN TOT BEPAALDE WERKZAAMHEDEN BIJ DE OVERHEIDSDIENST TE BEPERKEN;

    DAT DEZE BEPALING DAARENTEGEN GEEN DISCRIMINERENDE MAATREGELEN OP HET GEBIED VAN DE BELONING OF ANDERE ARBEIDSVOORWAARDEN VERMAG TE RECHTVAARDIGEN JEGENS WERKNEMERS DIE EENMAAL TOT DE OVERHEIDSDIENST ZIJN TOEGELATEN;

    DAT HET FEIT VAN DEZE TOELATING OP ZICHZELF IMMERS REEDS AANTOONT DAT DE BELANGEN DIE DE IN ARTIKEL 48, LID 4, TOEGESTANE AFWIJKINGEN OP HET NON-DISCRIMINATIEBEGINSEL RECHTVAARDIGEN, NIET ZIJN GERAAKT;

    5 OVERWEGENDE DAT VOORTS NOG DIENT TE WORDEN UITGEMAAKT OF DE DRAAGWIJDTE VAN DE IN ARTIKEL 48, LID 4, VOORZIENE UITZONDERING KAN WORDEN BEPAALD NAAR DE KWALIFICATIE VAN DE RECHTSBETREKKING TUSSEN DE WERKNEMERS EN DE ADMINISTRATIE WAARBIJ HIJ WERKZAAM IS;

    DAT, WAAR IN GENOEMDE BEPALING GEEN ENKEL ONDERSCHEID WORDT GEMAAKT, HET VAN GEEN BELANG IS OF EEN WERKNEMER IS AANGESTELD ALS WERKMAN, BEAMBTE OF AMBTENAAR, DAN WEL OF ZIJN ARBEIDSVERHOUDING VAN PUBLIEKRECHTELIJKE OF PRIVAATRECHTELIJKE AARD IS;

    DAT DEZE JURIDISCHE KWALIFICATIES IMMERS VARIEREN NAAR GELANG VAN DE NATIONALE WETGEVING EN DERHALVE GEEN INTERPRETATIECRITERIUM KUNNEN BIEDEN DAT AANSLUIT OP DE EISEN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT;

    6 OVERWEGENDE DAT OP DE GESTELDE VRAAG DERHALVE DIENT TE WORDEN GEANTWOORD DAT ARTIKEL 48, LID 4, VAN HET VERDRAG ALDUS MOET WORDEN VERSTAAN DAT DE IN DEZE BEPALING VERVATTE UITZONDERING UITSLUITEND DE TOEGANG TOT BETREKKINGEN BIJ DE OVERHEIDSDIENST BETREFT EN DAT DE AARD VAN DE RECHTSBETREKKING TUSSEN DE WERKNEMER EN DE ADMINISTRATIE IN ZOVERRE NIET TERZAKE DOET;

    TEN AANZIEN VAN DE TWEEDE VRAAG

    7 OVERWEGENDE DAT IN DE TWEEDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 ALDUS MOET WORDEN VERSTAAN DAT EEN NAAST HET LOON TOEGEKENDE ONTHEEMDINGSTOELAGE ONDER HET BEGRIP "ARBEIDSVOORWAARDEN" VALT;

    DAT DEZE VRAAG IS OPGEWORPEN ZOWEL MET HET OOG OP DE AARD VAN DEZE UITKERING ALS IN VERBAND MET DE OMSTANDIGHEID DAT HET VOLGENS DE TOEPASSELIJKE NATIONALE BEPALINGEN OM EEN FACULTATIEVE UITKERING GAAT;

    8 OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 7 VAN VERORDENING NR . 1612/68 TEN DOEL HEEFT WERKNEMERS DIE ONDERDAAN ZIJN VAN EEN LID-STAAT, GELIJKHEID VAN BEHANDELING TE VERZEKEREN TEN AANZIEN VAN ALLE WETTELIJKE OF CONTRACTUELE BEPALINGEN DIE HUN POSITIE EN MET NAME HUN FINANCIELE RECHTEN VASTSTELLEN;

    DAT DE ONTHEEMDINGSTOELAGE, INZOVER ZIJ DE NADELEN VOOR DE VAN ZIJN GEZIN GESCHEIDEN WONENDE WERKNEMER COMPENSEERT, EEN AANVULLING OP DE BEZOLDIGING VORMT EN UIT DIEN HOOFDE DEEL UITMAAKT VAN DE "ARBEIDSVOORWAARDEN" IN DE ZIN DER VERORDENING;

    DAT HET DAARBIJ NIET VAN BELANG IS, OF DE TOELAGE WORDT UITGEKEERD OP GROND VAN EEN, WETTELIJKE OF CONTRACTUELE, VERPLICHTING OF VAN DE ENKELE BEVOEGDHEID VAN DE STAAT IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN WERKGEVER;

    DAT DE STAAT IMMERS, ZODRA HIJ GEBRUIK MAAKT VAN DEZE BEVOEGDHEID TEN GUNSTE VAN ZIJN EIGEN ONDERDANEN, GEHOUDEN IS ZULKS MEDE TEN GOEDE TE DOEN KOMEN VAN WERKNEMERS UIT DE ANDERE LID-STATEN DIE ZICH IN DEZELFDE SITUATIE BEVINDEN;

    9 DAT OP DE GESTELDE VRAAG DERHALVE DIENT TE WORDEN GEANTWOORD DAT ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 ALDUS MOET WORDEN VERSTAAN DAT EEN NAAST HET LOON TOEGEKENDE ONTHEEMDINGSTOELAGE ONDER HET BEGRIP "ARBEIDSVOORWAARDEN" VALT, ZONDER ONDERSCHEID OF DE UITKERING PLAATS HEEFT KRACHTENS EEN BEVOEGDHEID OF EEN, WETTELIJKE OF CONTRACTUELE, VERPLICHTING;

    TEN AANZIEN VAN DE DERDE VRAAG

    10 OVERWEGENDE DAT IN DE DERDE PLAATS WORDT GEVRAAGD OF ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 ALDUS MOET WORDEN VERSTAAN DAT NIET ALLEEN DISCRIMINATIE VAN WERKNEMERS OP GROND DAT ZIJ ONDERDAAN ZIJN VAN EEN ANDERE LID-STAAT, MAAR OOK DISCRIMINATIE OP GROND VAN DE WOONPLAATS IN EEN ANDERE LID-STAAT DER EEG, IS VERBODEN;

    11 OVERWEGENDE DAT DE REGELS OMTRENT DE GELIJKHEID VAN BEHANDELING, ZOWEL IN HET VERDRAG ALS IN ARTIKEL 7 VAN VERORDENING NR . 1612/68, NIET ALLEEN DE ZICHTBARE DISCRIMINATIES OP GROND VAN DE NATIONALITEIT VERBIEDEN, MAAR OOK ALLE VERKAPTE VORMEN VAN DISCRIMINATIE DIE DOOR TOEPASSING VAN ANDERE ONDERSCHEIDINGSCRITERIA IN FEITE TOT HETZELFDE RESULTAAT LEIDEN;

    DAT DEZE UITLEGGING, WELKE NOODZAKELIJK IS OM DE DOELTREFFENDE WERKING VAN EEN DER GRONDBEGINSELEN DER GEMEENSCHAP TE WAARBORGEN, UITDRUKKELIJK WORDT ERKEND IN DE VIJFDE OVERWEGING VAN DE CONSIDERANS BIJ VERORDENING NR . 1612/68, WAARIN WORDT GEEIST DAT DE GELIJKHEID VAN BEHANDELING VAN DE WERKNEMERS "IN FEITE EN IN RECHTE" VERZEKERD IS;

    DAT HET DERHALVE NIET IS UITGESLOTEN DAT CRITERIA ZOALS DE PLAATS VAN HERKOMST OF DE WOONPLAATS VAN EEN WERKNEMER, AL NAAR DE OMSTANDIGHEDEN, GELIJKELIJK KUNNEN UITWERKEN ALS EEN DOOR HET VERDRAG EN DE VERORDENING VERBODEN DISCRIMINATIE NAAR NATIONALITEIT;

    12 DAT DIT ECHTER NIET HET GEVAL IS MET EEN ONTHEEMDINGSTOELAGE WAARBIJ IN DE TOEKENNINGSVOORWAARDEN EN DE BETALINGSMODALITEITEN REKENING WORDT GEHOUDEN MET OBJECTIEVE VERSCHILLEN DIE KUNNEN VOORTVLOEIEN UIT DE SITUATIE VAN DE WERKNEMERS NAAR GELANG ZIJ BIJ DE AANVAARDING VAN EEN BEPAALDE BETREKKING HUN WOONPLAATS IN HET LAND ZELF OF IN HET BUITENLAND HEBBEN;

    DAT TE DIEN AANZIEN DE OMSTANDIGHEID DAT DE ONTHEEMDINGSTOELAGE VOOR DE IN HET LAND ZELF WOONACHTIGE FUNCTIONARISSEN SLECHTS TIJDELIJK IS EN GEKOPPELD AAN DE VERPLICHTING HUN WOONPLAATS NAAR DE PLAATS VAN ARBEID OVER TE BRENGEN, TERWIJL DEZE TOELAGE VOOR ONBEPERKTE DUUR EN ZONDER EEN DERGELIJKE VERPLICHTING WORDT BETAALD AAN WERKNEMERS DIE, ONGEACHT HUN NATIONALITEIT, HUN WOONPLAATS IN HET BUITENLAND HEBBEN, EEN GEGRONDE REDEN VOOR DE DIFFERENTIATIE VAN HET BETAALDE BEDRAG KAN VORMEN;

    DAT IN ELK GEVAL NIET KAN WORDEN GESPROKEN VAN EEN MET HET VERDRAG EN DE VERORDENING STRIJDIGE DISCRIMINATIE, INDIEN UIT EEN VERGELIJKING VAN DE TWEE TOELAGEREGELINGEN IN HUN GEHEEL ZOU BLIJKEN DAT DE WERKNEMERS DIE HUN WOONPLAATS IN HET BUITENLAND HANDHAVEN, ZICH NIET IN EEN NADELIGE POSITIE BEVINDEN TEN OPZICHTE VAN HEN WIER WOONPLAATS IN HET LAND ZELF IS GELEGEN;

    13 DAT OP DE GESTELDE VRAAG DIENT TE WORDEN GEANTWOORD DAT, WANNEER ALS CRITERIUM VOOR DE TOEKENNING VAN EEN ONTHEEMDINGSTOELAGE IN AANMERKING WORDT GENOMEN DAT EEN WERKNEMER ZIJN WOONPLAATS IN EEN ANDERE LID-STAAT HEEFT, ZULKS AL NAAR DE OMSTANDIGHEDEN EEN IN ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 VERBODEN DISCRIMINATIE KAN OPLEVEREN;

    DAT DIT ECHTER NIET HET GEVAL IS, INDIEN IN DE REGELING BETREFFENDE EEN DERGELIJKE TOELAGE REKENING WORDT GEHOUDEN MET OBJECTIEVE VERSCHILLEN IN DE SITUATIE VAN DE WERKNEMERS NAAR GELANG ZIJ BIJ DE AANVAARDING HUNNER BETREKKING HUN WOONPLAATS IN HET LAND ZELF OF IN HET BUITENLAND HEBBEN;

    Beslissing inzake de kosten


    TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN

    14 OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN, DOOR DE REGERING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REGERING VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK EN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS INDIENING HUNNER OPMERKINGEN BIJ HET HOF GEMAAKT, NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KUNNEN KOMEN;

    DAT DE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET HOOFDGEDING ALS EEN ALDAAR GEREZEN INCIDENT IS TE BESCHOUWEN, ZODAT DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIE OVER DE KOSTEN HEEFT TE BESLISSEN;

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    UITSPRAAK DOENDE OP DE DOOR HET BUNDESARBEITSGERICHT ( IVE SENAT ) BIJ BESCHIKKING VAN 28 MAART 1963 GESTELDE VRAGEN, VERKLAART VOOR RECHT :

    1 . ARTIKEL 48, LID 4, VAN HET VERDRAG DIENT ALDUS TE WORDEN VERSTAAN DAT DE IN DEZE BEPALING VERVATTE UITZONDERING UITSLUITEND DE TOEGANG TOT BETREKKINGEN BIJ DE OVERHEIDSDIENST BETREFT . DE AARD VAN DE RECHTSBETREKKING TUSSEN DE WERKNEMER EN DE ADMINISTRATIE DOET IN DIT OPZICHT NIET TER ZAKE .

    2 . ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 DIENT ALDUS TE WORDEN VERSTAAN DAT EEN NAAST HET LOON TOEGEKENDE ONTHEEMDINGSTOELAGE ONDER HET BEGRIP "ARBEIDSVOORWAARDEN" VALT, ZONDER ONDERSCHEID OF DE UITKERING PLAATS HEEFT KRACHTENS EEN BEVOEGDHEID OF EEN, WETTELIJKE OF CONTRACTUELE, VERPLICHTING .

    3 . WANNEER ALS CRITERIUM VOOR DE TOEKENNING VAN EEN ONTHEEMDINGSTOELAGE IN AANMERKING WORDT GENOMEN DAT EEN WERKNEMER ZIJN WOONPLAATS IN EEN ANDERE LID-STAAT HEEFT, KAN ZULKS AL NAAR DE OMSTANDIGHEDEN EEN IN ARTIKEL 7, LEDEN 1 EN 4, VAN VERORDENING NR . 1612/68 VERBODEN DISCRIMINATIE OPLEVEREN . DIT IS ECHTER NIET HET GEVAL, INDIEN IN DE REGELING BETREFFENDE EEN DERGELIJKE TOELAGE REKENING WORDT GEHOUDEN MET OBJECTIEVE VERSCHILLEN IN DE SITUATIE VAN DE WERKNEMERS NAAR GELANG ZIJ BIJ DE AANVAARDING HUNNER BETREKKING HUN WOONPLAATS IN HET LAND ZELF OF IN HET BUITENLAND HEBBEN .

    Top