Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61973CJ0127

Arrest van het Hof van 30 januari 1974.
Belgische Radio en Televisie en société belge des auteurs, compositeurs et éditeurs tegen SV SABAM en NV Fonior.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Rechtbank van eerste aanleg te Brussel - België.
BRT-I.
Zaak 127-73.

Jurisprudentie 1974 -00051

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1974:6

61973J0127(00)

ARREST VAN HET HOF VAN 30 JANUARI 1974. - BELGISCHE RADIO EN TELEVISIE TEGEN SV SABAM EN NV FONIOR. - (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG BRUSSEL). - ZAAK NO. 127/73.

Jurisprudentie 1974 bladzijde 00051
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00035
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00033
Spaanse bijz. uitgave bladzijde 00035
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00201
Finse bijz. uitgave bladzijde 00201


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . PREJUDICIELE VRAGEN - PROCEDURE - NATIONALE RECHTER - BEVOEGDHEID

( EEG-VERDRAG, ARTIKEL 177; STATUUT VAN HET HOF, ART . 20 )

2 . MEDEDINGING - KARTELS - MACHTSPOSITIES OP DE MARKT - VERBOD - RECHTSTREEKSE WERKING - SUBJECTIEVE RECHTEN - BESCHERMING DOOR DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES

( EEG-VERDRAG, ART . 85, 86 )

3 . MEDEDINGING - KARTELS - MACHTSPOSITIES OP DE MARKT - VERBOD - TOEPASSING - AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN - BEGRIP - NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES - BEVOEGDHEDEN

( EEG-VERDRAG, ART . 85, 86 EN 88; VERORDENING NR . 17 VAN DE RAAD, ART . 9 )

Samenvatting


1 . KRACHTENS HET VERDRAG IS AAN DE NATIONALE RECHTER DE BEVOEGDHEID GEGEVEN OM TE BEOORDELEN OF EEN BESLISSING OP EEN PUNT VAN COMMUNAUTAIR RECHT NOODZAKELIJK IS VOOR HET WIJZEN VAN ZIJN VONNIS .

DERHALVE VINDT DE IN ARTIKEL 20 VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VOORGESCHREVEN PROCEDURE VOORTGANG, ZOLANG HET VERZOEK VAN DE NATIONALE RECHTER NIET IS INGETROKKEN OF TENIET GEDAAN .

2 . HET VERBOD VAN DE ARTIKELEN 85, LID 1, EN 86 KAN NAAR ZIJN AARD RECHTSTREEKSE GEVOLGEN TEWEEG BRENGEN IN DE RECHTSBETREKKINGEN TUSSEN PARTICULIEREN EN DIE ARTIKELEN DOEN DERHALVE RECHTSTREEKS RECHTEN VOOR DE JUSTITIABELEN ONTSTAAN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN .

3 . DE OMSTANDIGHEID DAT DE BENAMING "AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN" WELKE IN ARTIKEL 9, LID 3, VAN VERORDENING NR . 17 WORDT GEBEZIGD, DE RECHTERLIJKE INSTANTIES OMVAT, WELKE IN SOMMIGE LID-STATEN INZONDERHEID ZIJN BELAST MET DE TOEPASSING VAN HET NATIONALE MEDEDINGINGSRECHT OF DE CONTROLE OP DE WETTIGHEID VAN DE TOEPASSING DAARVAN DOOR DE ADMINISTRATIEVE OVERHEID, KAN EEN RECHTERLIJKE INSTANTIE TE WIER OVERSTAAN EEN BEROEP OP DE RECHTSTREEKSE WERKING DER ARTIKELEN 85 EN 86 WORDT GEDAAN, NIET ONTHEFFEN VAN DE VERPLICHTING UITSPRAAK TE DOEN .

DE BEVOEGDHEID VAN EEN DERGELIJKE RECHTERLIJKE INSTANTIE OM ZICH MET EEN PREJUDICIELE VRAAG TOT HET HOF VAN JUSTITIE TE WENDEN MAG NIET OP GROND VAN ARTIKEL 9 VAN VERORDENING NR . 17 WORDEN AANGETAST . NIETTEMIN KAN, WANNEER DE COMMISSIE EEN PROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 3 VAN VERORDENING NR . 17 INLEIDT, DIE RECHTERLIJKE INSTANTIE HAAR BESLISSING AANHOUDEN, INDIEN ZIJ ZULKS OM REDENEN VAN RECHTSZEKERHEID NOODZAKELIJK ACHT, IN AFWACHTING VAN DE UITSLAG VAN HET OPTREDEN DER COMMISSIE .

Partijen


IN DE ZAAK 127-73

BETREFFENDE EEN VERZOEK AAN HET HOF KRACHTENS ARTIKEL 177 EEG-VERDRAG VAN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE BRUSSEL, IN DE ALDAAR AANHANGIGE GEDINGEN TUSSEN

1 . BELGISCHE RADIO EN TELEVISIE

EN

NV FONIOR

2 . SV "SABAM", BELGISCHE VERENIGING VAN AUTEURS, COMPONISTEN EN UITGEVERS

EN

NV FONIOR

3 . BELGISCHE RADIO EN TELEVISIE

EN

SV "SABAM" EN NV FONIOR

Onderwerp


OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING INZAKE DE UITLEGGING VAN DE ARTIKELEN 86 EN 90, LID 2, VAN HET EEG-VERDRAG,

Overwegingen van het arrest


1 OVERWEGENDE DAT DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE BRUSSEL BIJ VONNIS VAN 4 APRIL 1973, INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN HET HOF OP 19 APRIL 1973, KRACHTENS ARTIKEL 177 VAN HET EEG-VERDRAG EEN AANTAL VRAGEN HEEFT GESTELD INZAKE DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 86 EN ARTIKEL 90, LID 2, VAN HET EEG-VERDRAG;

2 DAT DE VRAGEN ZIJN VOORGELEGD TEN EINDE DE NATIONALE RECHTER IN STAAT TE STELLEN TE BEOORDELEN OF BEPAALDE ARTIKELEN VAN DE STATUTEN EN STANDAARD-OVEREENKOMSTEN VAN DE BELGISCHE VERENIGING VAN AUTEURS, COMPONISTEN EN UITGEVERS ( HIERNA TE NOEMEN "SABAM ") IN OVEREENSTEMMING ZIJN MET DE MEDEDINGINGSREGELS VAN HET EEG-VERDRAG;

3 OVERWEGENDE DAT, NADAT SABAM VAN HET VERWIJZINGSVONNIS IN BEROEP WAS GEGAAN, DE RECHTBANK TE BRUSSEL BIJ BRIEF VAN 18 SEPTEMBER 1973 HET HOF HEEFT MEDEGEDEELD DAT HIJ NIET WENSTE DAT HET ONDERZOEK DER PREJUDICIELE VRAGEN VOOR HET HOF ZOU WORDEN GESCHORST;

4 DAT HET BEROEP MET NAME WORDT GEMOTIVEERD MET ONBEVOEGDHEID VAN DE NATIONALE RECHTER INGEVOLGE ARTIKEL 9, LID 3, VAN VERORDENING NR . 17 VAN DE COMMISSIE ( PB NR . 13, VAN 21 FEBRUARI 1962 );

5 DAT UIT DE INSTRUCTIE VAN DE ZAAK VOOR HET HOF VAN JUSTITIE BLIJKT, DAT DE COMMISSIE REEDS OP 3 JUNI 1970 HAD BESLOTEN AMBTSHALVE DE PROCEDURE EX ARTIKEL 3 VAN GENOEMDE VERORDENING TEGEN SABAM IN TE LEIDEN EN HAAR DAARVAN OP 8 JUNI 1970 IN KENNIS HAD GESTELD;

6 OVERWEGENDE DAT, GELET OP DEZE BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN, HET HOF, ALVORENS OP DE GESTELDE VRAGEN UITSPRAAK TE DOEN, DIENT TE ONDERZOEKEN OF HET REGELMATIG IS GEADIEERD;

TEN AANZIEN VAN 'S HOFS BEVOEGDHEID

7 OVERWEGENDE DAT HET HOF BEVOEGD IS UITSPRAAK TE DOEN OP EEN VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING IN DE ZIN VAN ARTIKEL 177, NADAT HET DAARVAN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 20 VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE DOOR DE NATIONALE RECHTER IN KENNIS IS GESTELD;

8 DAT AAN DE NATIONALE RECHTER KRACHTENS HET VERDRAG BEVOEGDHEID IS GEGEVEN OM TE BEOORDELEN OF EEN BESLISSING OP EEN PUNT VAN COMMUNAUTAIR RECHT NOODZAKELIJK IS VOOR HET WIJZEN VAN ZIJN VONNIS;

9 DAT DERHALVE DE IN ARTIKEL 20 VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VOORGESCHREVEN PROCEDURE VOORTGANG VINDT, ZOLANG HET VERZOEK VAN DE NATIONALE RECHTER NIET IS INGETROKKEN OF TENIET GEDAAN;

10 OVERWEGENDE DAT GESTELD IS DAT HET HOF NIET IS GEHOUDEN DE DOOR DE RECHTBANK TE BRUSSEL VOORGELEGDE VRAGEN TE BEANTWOORDEN, AANGEZIEN DE COMMISSIE AMBTSHALVE EEN PROCEDURE KRACHTENS ARTIKEL 3, VAN VERORDENING NR . 17 TEGEN SABAM HEEFT INGELEID;

11 DAT VOLGENS SABAM DE CIVIELE RECHTERLIJKE INSTANTIES ALS "AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN", IN DE ZIN VAN ARTIKEL 9, LID 3, VAN GENOEMDE VERORDENING MOETEN WORDEN AANGEMERKT EN DE RECHTBANK TE BRUSSEL DERHALVE PER 8 JUNI HET GEDING HAD DIENEN TE SCHORSEN TOTDAT DE COMMISSIE HAAR BESCHIKKING HAD GEGEVEN;

12 OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 9, LID 3, "ZOLANG DE COMMISSIE GEEN PROCEDURE HEEFT INGELEID KRACHTENS DE ARTIKELEN 2, 3 OF 6 DE AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 88 VAN HET VERDRAG BEVOEGD BLIJVEN ARTIKEL 85, LID 1, EN ARTIKEL 86, TOE TE PASSEN";

13 DAT DERHALVE, ZODRA DE COMMISSIE EEN DERGELIJKE PROCEDURE HEEFT INGELEID, DE AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN NIET MEER BEVOEGD ZIJN OM OP GROND VAN GENOEMDE BEPALINGEN TEGEN DEZELFDE FEITELIJKE GEDRAGINGEN OF KARTELS OP TE TREDEN;

14 DAT BIJGEVOLG DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT OF DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES, TE WIER OVERSTAAN DE VERBODSBEPALINGEN VAN DE ARTIKELEN 85 EN 86 IN EEN CIVIELRECHTELIJK GEDING WORDEN INGEROEPEN, ALS "AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN" MOETEN WORDEN AANGEMERKT;

15 OVERWEGENDE DAT DE BEVOEGDHEID DIER INSTANTIES OM, MET NAME IN ZODANIGE GEDINGEN, DE BEPALINGEN VAN GEMEENSCHAPSRECHT TOE TE PASSEN UIT DE RECHTSTREEKSE WERKING DAARVAN VOORTVLOEIT;

16 DAT HET VERBOD VAN DE ARTIKELEN 85, LID 1, EN 86 NAAR ZIJN AARD RECHTSTREEKSE GEVOLGEN TEWEEG KAN BRENGEN IN DE RECHTSBETREKKINGEN TUSSEN PARTICULIEREN EN DIE ARTIKELEN DERHALVE RECHTSTREEKS RECHTEN VOOR DE JUSTITIABELEN DOEN ONSTAAN, DIE DE NATIONALE RECHTER DIENT TE HANDHAVEN;

17 DAT BIJ ONTKENNING, OP GROND VAN VOORMELD ARTIKEL 9, VAN DEZE HEM TOEKOMENDE BEVOEGDHEID AAN PARTICULIEREN RECHTEN ZOUDEN WORDEN ONTHOUDEN, WELKE ZIJ AAN HET VERDRAG ZELF ONTLENEN;

18 DAT DE OMSTANDIGHEID DAT IN ARTIKEL 9, LID 3, "DE AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN" WORDEN BEOOGD DIE " OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 88" BEVOEGD ZIJN DE ARTIKELEN 85, LID 1, EN 86 TOE TE PASSEN, EROP DUIDT, DAT HET UITSLUITEND BETREKKING HEEFT OP DE NATIONALE AUTORITEITEN, WIER BEVOEGDHEID UIT ARTIKEL 88 VOORTVLOEIT;

19 DAT DIT LAATSTE ARTIKEL TOT GEVOLG HEEFT DAT DE AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN - MET INBEGRIP VAN DE RECHTERLIJKE INSTANTIES WELKE IN SOMMIGE LID-STATEN INZONDERHEID ZIJN BELAST MET DE TOEPASSING VAN HET NATIONALE MEDEDINGINGSRECHT OF DE CONTROLE OP DE WETTIGHEID VAN DE TOEPASSING DAARVAN DOOR DE ADMINISTRATIEVE OVERHEID - EVENEENS DE BEVOEGDHEID VERKRIJGEN OM DE ARTIKELEN 85 EN 86 VAN HET VERDRAG TOE TE PASSEN;

20 DAT DE OMSTANDIGHEID DAT DE BENAMING "AUTORITEITEN VAN DE LID-STATEN", WELKE IN ARTIKEL 9, LID 3, VAN VERORDENING NR . 17 WORDT GEBEZIGD, ZODANIGE RECHTERLIJKE INSTANTIES OMVAT, EEN RECHTERLIJKE INSTANTIE, TE WIER OVERSTAAN EEN BEROEP OP DE RECHTSTREEKSE WERKING VAN ARTIKEL 86 WORDT GEDAAN, NIET KAN ONTHEFFEN VAN DE VERPLICHTING UITSPRAAK TE DOEN;

21 DAT NIETTEMIN, WANNEER DE COMMISSIE EEN PROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 3 VAN VERORDENING NR . 17 INLEIDT, DIE RECHTERLIJKE INSTANTIE HAAR BESLISSING KAN AANHOUDEN, INDIEN ZIJ ZULKS OM REDENEN VAN RECHTSZEKERHEID NOODZAKELIJK ACHT, IN AFWACHTING VAN DE UITSLAG VAN HET OPTREDEN DER COMMISSIE;

22 DAT ZIJ DAARENTEGEN, IN HET ALGEMEEN, HET GEDING VOORTGANG ZAL DOEN VINDEN WANNEER ZIJ VASTSTELT DAT HETZIJ DE BETROKKEN GEDRAGING KLAARBLIJKELIJK DE MEDEDINGING OF DE HANDEL TUSSEN DE LID-STATEN NIET MERKBAAR ONGUNSTIG KAN BEINVLOEDEN, HETZIJ DE ONVERENIGBAARHEID VAN DIE GEDRAGING MET ARTIKEL 86 NIET IN TWIJFEL KAN WORDEN GETROKKEN;

23 DAT DE BEVOEGDHEID VAN EEN DERGELIJKE RECHTERLIJKE INSTANTIE OM ZICH MET EEN PREJUDICIELE VRAAG TOT HET HOF VAN JUSTITIE TE WENDEN NIET OP GROND VAN ARTIKEL 9 VAN VERORDENING NR . 17 MAG WORDEN AANGETAST;

24 DAT DERHALVE HET HOF, WAARAAN DOOR DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE BRUSSEL REGELMATIG PREJUDICIELE VRAGEN ZIJN VOORGELEGD, ZICH NIET VAN DE VERPLICHTING KAN ONTSLAAN DAAROP TE ANTWOORDEN;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

BESLUIT, ALVORENS UITSPRAAK TE DOEN OP DE GESTELDE VRAGEN, DE ADVOCAAT-GENERAAL TE HOREN .

Top