Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61970CJ0055

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 1971.
Andreas Reinarz tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Zaak 55-70.

Jurisprudentie 1971 -00379

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1971:50

61970J0055

ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 12 MEI 1971. - A. REINARZ TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - ZAAK NO. 55/70.

Jurisprudentie 1971 bladzijde 00379
Deense bijz. uitgave bladzijde 00079
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00779
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00123


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . AMBTENAREN - AANWERVING - OVERPLAATSING EN BEVORDERING - GEEN VOORRANG - VERSCHIL IN RANG TUSSEN DE KANDIDATEN VOOR EEN AMBT - GEEN BESLISSENDE FACTOR BIJ DE KEUZE VAN DE BEVOEGDE AUTORITEIT

( STATUUT VAN DE AMBTENAREN DER EEG, ARTIKEL 29 )

2 . AMBTENAREN - AANWERVING - RATIONALISATIE VAN DE DIENSTEN ALS GEVOLG VAN HET FUSIEVERDRAG - VRIJWILLIGE TERUGZETTING - RECHT VAN VOORRANG VAN BETROKKENE OM TE WORDEN OVERGEPLAATST NAAR EEN MET ZIJN RANG OVEREENKOMEND AMBT - STRIKTE TOEPASSING

( VERORDENING NR . 259/68 VAN DE RAAD, ARTIKEL 8 )

Samenvatting


1 . AANGEZIEN ARTIKEL 29 VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN OVERPLAATSING EN BEVORDERING OP EEN LIJN STELT, KAN EEN VERSCHIL IN RANG TUSSEN DE GEGADIGDEN VOOR EEN AMBT OP ZICHZELF GEEN BESLISSENDE FACTOR ZIJN BIJ DE KEUZE DIE DE BEVOEGDE ADMINISTRATIEVE AUTORITEIT MOET DOEN .

2 . ARTIKEL 8, LID 1, VAN VERORDENING NR . 259/68 VAN DE RAAD VORMT EEN UITZONDERING OP HET BEGINSEL VAN GELIJKHEID VAN DE VOOR BEVORDERING EN VOOR OVERPLAATSING IN AANMERKING KOMENDE KANDIDATEN EN MAG DERHALVE, HET WELOMSCHREVEN DOEL EN HET UITZONDERINGSKARAKTER VAN DEZE BEPALING IN AANMERKING GENOMEN, NIET IN ANDERE DAN DE DAARIN UITDRUKKELIJK GENOEMDE GEVALLEN WORDEN TOEGEPAST .

Partijen


IN DE ZAAK 55-70

A . REINARZ, AMBTENAAR VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, WONENDE TE TOURNEPPE ( BELGIE ), GROENSTRAAT 3, TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR MR . A . J . HAMMERSTEIN, ADVOCAAT TE MAASTRICHT, DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE BIJ A . ELVINGER, ADVOCAAT TE LUXEMBURG, 84, GRAND'RUE,

VERZOEKER,

TEGEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR HAAR JURIDISCH ADVISEUR L . DE LA FONTAINE, ALS GEMACHTIGDE, BIJGESTAAN DOOR H . PH . VISSER 'T HOOFT, LID VAN DE JURIDISCHE DIENST VAN DE COMMISSIE, DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE BIJ HAAR JURIDISCH ADVISEUR E . REUTER, LUXEMBURG, 4, BOULEVARD ROYAL,

VERWEERSTER,

Onderwerp


- VERZOEK OM NIETIGVERKLARING VAN HET DOOR DE COMMISSIE OP 17 JUNI 1970 GENOMEN BESLUIT TOT BENOEMING VAN DE HEER DOUSSET OP DE POST VAN DIRECTEUR OP HET DIRECTORAAT-GENERAAL VERVOER -

Overwegingen van het arrest


1 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BIJ ZIJN OP 11 SEPTEMBER 1970 INGEDIEND VERZOEKSCHRIFT HET HOF VRAAGT "HET BESLUIT VAN DE COMMISSIE, VAN ONBEKENDE DATUM, WAARBIJ DE HEER DOUSSET WERD BENOEMD TOT DIRECTEUR-GENERAAL VERVOER, NIETIG TE VERKLAREN, ALTHANS TE VERNIETIGEN";

DE EERSTE GRIEF

2 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BETOOGT DAT HET BESTREDEN BESLUIT IN STRIJD IS MET DE ARTIKELEN 7, LID 1, EN 27, DERDE ALINEA, VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN EN EEN MISKENNING INHOUDT VAN DE IN HET ARREST VAN 6 MEI 1969 - IN DE ZAAK 17-68 - GESTELDE BEGINSELEN, OP GROND DAT HET BESLUIT UITSLUITEND ZOU ZIJN INGEGEVEN DOOR DE ZORG VAN DE COMMISSIE VOOR DE HANDHAVING VAN EEN EVENWICHTIGE GEOGRAFISCHE SPREIDING VAN DE DIRECTIEPOSTEN BINNEN HET DIRECTORAAT-GENERAAL VERVOER ZONDER ACHT TE SLAAN OP HET BELANG VAN DE DIENST;

3 DAT VERZOEKER ZIJN GRIEF IN DE EERSTE PLAATS DOET STEUNEN OP HET FEIT DAT HIJ DE RANG A/2 REEDS BEZAT, TERWIJL DE TER BEZETTING VAN DE LITIGIEUZE DIRECTEURSPOST GEKOZEN AMBTENAAR EEN LAGERE RANG HAD;

4 OVERWEGENDE DAT IN ARTIKEL 29 VAN HET STATUUT OVERPLAATSING OP EEN LIJN WORDT GESTELD MET BEVORDERING EN DAT EEN VERSCHIL IN RANG TUSSEN DE GEGADIGDEN VOOR EEN AMBT DERHALVE OP ZICHZELF GEEN BESLISSENDE FACTOR KAN ZIJN BIJ DE KEUZE DIE DE BEVOEGDE ADMINISTRATIEVE AUTORITEIT MOET DOEN;

5 DAT, ANDERS DAN IN HET GEVAL DAT IN BOVENBEDOELD ARREST VAN 6 MEI 1969 AAN DE ORDE WAS, UIT NIETS BLIJKT DAT IN CASU VOOR HET BESTREDEN BESLUIT OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE NATIONALITEIT VAN DE BETROKKENEN BEPALEND ZIJN GEWEEST;

6 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER VOORTS BETOOGT DAT UIT DE NOTULEN VAN DE ZITTING DER COMMISSIE VAN 17 JUNI 1970 BLIJKT DAT ZIJ SLECHTS DE KWALIFICATIES VAN DE KANDIDATEN IN DE RANG A/3 HAD ONDERZOCHT, EN DAT BOVENDIEN DE DOCUMENTEN VAN 12 EN 16 JUNI 1970 BETREFFENDE HETZELFDE VERGELIJKENDE ONDERZOEK MELDING MAKEN VAN VIER VAN DE IN WERKELIJKHEID ZES INGEDIENDE SOLLICITATIEFORMULIEREN, HETGEEN EEN AANWIJZING VORMT DAT HET BESLUIT TOT BENOEMING VAN DE HEER DOUSSET REEDS TEVOREN WAS GENOMEN;

7 OVERWEGENDE DAT DE COMMISSIE BIJ DEZE PROCEDURE WELISWAAR NIET OVER EEN BEOORDELINGSRAPPORT AANGAANDE VERZOEKER BESCHIKTE, OMDAT EEN DERGELIJK RAPPORT NIET VOOR AMBTENAREN VAN DE RANG A/2 WORDT OPGESTELD, MAAR DAT UIT DE NOTULEN VAN DE ZITTING VAN 17 JUNI 1970, WAARIN HET LITIGIEUZE BESLUIT WERD GENOMEN, BLIJKT DAT DE COMMISSIE WEL DE VERDIENSTEN EN KWALIFICATIES VAN ALLE KANDIDATEN, MET INBEGRIP VAN HEN DIE REEDS DE RANG A/2 BEZATEN, VERGELIJKENDERWIJS HEEFT ONDERZOCHT;

8 DAT DEZE GRIEF MITSDIEN ONGEGROND IS;

DE TWEEDE GRIEF

9 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER HET MIDDEL SCHENDING VAN WEZENLIJKE VORMVOORSCHRIFTEN AANVOERT OP GROND DAT UIT HET BESTREDEN BESLUIT NIET BLIJKT DAT DE COMMISSIE KENNIS HAD GENOMEN VAN 'S HOFS ARRESTEN VAN 6 MEI 1969 EN 12 MEI 1970, WAARBIJ UITSPRAAK IS GEDAAN OP DE EERDER DOOR REINARZ TEGEN HAAR INGESTELDE BEROEPEN;

10 OVERWEGENDE DAT VOOR DE COMMISSIE IN HET ONDERHAVIGE GEVAL UIT HET VERDRAG ALLEEN DE VERPLICHTING VOORTVLOEIDE ZICH TE VOEGEN NAAR DE GEWEZEN ARRESTEN, HETGEEN NIET IS WEERSPROKEN;

11 DAT HET ECHTER GEENSZINS NOODZAKELIJK IS DAARVAN IN HET BESTREDEN BESLUIT MELDING TE MAKEN;

12 DAT DEZE GRIEF MITSDIEN ONGEGROND IS;

DE DERDE GRIEF

13 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BETOOGT DAT HET BESTREDEN BESLUIT IS GENOMEN IN STRIJD MET ARTIKEL 8, LID 2, VAN 'S RAADS VERORDENING NR . 259/68, WAARUIT VOOR VERZOEKER EEN RECHT VAN VOORRANG ZOU ZIJN AF TE LEZEN OM IN HET BETROKKEN AMBT TE WORDEN TEWERKGESTELD;

14 OVERWEGENDE DAT DIT ARTIKEL BEPAALT : "DE AMBTENAAR TEN AANZIEN VAN WIE EEN BESLUIT ALS BEDOELD IN LID 1, TWEEDE ALINEA, IS GENOMEN, BEHOUDT ZIJN RANG EN ALLE HIERAAN VERBONDEN RECHTEN . HIJ HEEFT RECHT VAN VOORRANG BIJ DE BEZETTING VAN VACATURES OF NIEUW INGESTELDE AMBTEN IN ZIJN RANG, MITS HIJ DE DAARVOOR VEREISTE BEKWAAMHEDEN BEZIT .";

15 DAT DEZE BEPALING WELKE BEOOGT COMPENSATIE TE BIEDEN AAN DE AMBTENAAR DIE INGEVOLGE ARTIKEL 8, LID 1, ZOU ZIJN TEWERKGESTELD IN EEN AMBT BEHORENDE TOT DE LOOPBAAN WELKE ONMIDDELLIJK LAGER LIGT DAN DIE WAARVAN ZIJN RANG DEEL UITMAAKT, EEN UITZONDERING VORMT OP HET BEGINSEL VAN GELIJKHEID VAN DE VOOR BEVORDERING EN VOOR OVERPLAATSING IN AANMERKING KOMENDE KANDIDATEN EN DERHALVE, HAAR WELOMSCHREVEN DOEL EN HAAR UITZONDERINGSKARAKTER IN AANMERKING GENOMEN, NIET IN ANDERE DAN DE DAARIN UITDRUKKELIJK GENOEMDE GEVALLEN MAG WORDEN TOEGEPAST;

16 DAT VERZOEKER, DIE IN EEN MET ZIJN RANG OVEREENKOMEND AMBT TEWERK IS GESTELD, ZICH DERHALVE NIET OP DEZE BEPALING KAN BEROEPEN;

17 DAT DEZE GRIEF MITSDIEN ONGEGROND IS;

DE VIERDE GRIEF

18 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BETOOGT DAT HET BESTREDEN BESLUIT IN STRIJD IS MET EEN ALGEMEEN BEGINSEL VAN BEHOORLIJK BESTUUR, DAT INHOUDT DAT EEN BESTUURSORGAAN GEHOUDEN IS EEN GEMAAKTE FOUT EN/OF BEGANE OMISSIE ZOVEEL ALS MOGELIJK TE HERSTELLEN;

19 OVERWEGENDE DAT HET BESLUIT VAN 15 JANUARI 1969 TOT BENOEMING VAN DE HEER DOUSSET IS VERNIETIGD DOOR HET HOF OP GROND DAT DE COMMISSIE BIJ DEZE BENOEMING NIET BESCHIKTE OVER ALLE GEGEVENS DIE IN AANMERKING ZOUDEN ZIJN GEKOMEN, INDIEN ZIJ DOOR HAAR - BIJ ARREST VAN 6 MEI 1969 VERNIETIGD - BESLUIT VAN 26 JUNI 1968 TOT BEEINDIGING VAN DE DIENST VAN VERZOEKER HEM NIET WEDERRECHTELIJK HAD VERHINDERD TE SOLLICITEREN NAAR DE POST WAAROP DE HEER DOUSSET WAS BENOEMD;

20 DAT DE COMMISSIE, DOOR EEN NIEUWE PROCEDURE TER VOORZIENING IN DE BETROKKEN POST TE OPENEN EN DAARDOOR VERZOEKER DE MOGELIJKHEID TOT SOLLICITEREN TE GEVEN, HET NODIGE HEEFT GEDAAN OM DE REEDS DOOR HET HOF GECONSTATEERDE ONREGELMATIGHEID IN DE PROCEDURE WEG TE NEMEN;

21 DAT DEZE GRIEF MITSDIEN ONGEGROND IS;

Beslissing inzake de kosten


22 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN HET ONGELIJK IS GESTELD;

23 DAT VOLGENS ARTIKEL 69, PARAGRAAF 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN WORDT VERWEZEN;

24 DAT ECHTER VOLGENS ARTIKEL 70 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE KOSTEN DOOR DE INSTELLINGEN GEMAAKT IN DOOR PERSONEELSLEDEN DER GEMEENSCHAPPEN AANHANGIG GEMAAKTE GEDINGEN TE HAREN LASTE BLIJVEN;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( TWEEDE KAMER ),

RECHTDOENDE,

1 . VERKLAART HET BEROEP ONGEGROND;

2 . VERSTAAT DAT ELK VAN PARTIJEN DE AAN HAAR ZIJDE GEVALLEN KOSTEN DRAAGT .

Top