Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61968CJ0025

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 oktober 1977.
André Schertzer tegen Europees Parlement.
Zaak 25-68.

Jurisprudentie 1977 -01729

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1977:158

61968J0025

ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 18 OKTOBER 1977. - A. SCHERTZER TEGEN EUROPEES PARLEMENT. - ZAAK NO. 25/68.

Jurisprudentie 1977 bladzijde 01729
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00529
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00615


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


AMBTENAREN - ANDERE PERSONEELSLEDEN - TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN - PERSONEELSLEDEN AANGESTELD OM EEN FUNCTIE UIT TE OEFENEN BIJ EEN POLITIEKE FRACTIE BINNEN HET EUROPEES PARLEMENT - OVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD - BEDING OVER DE OPZEGGINGSTERMIJN - OPZEGGING VAN DE OVEREENKOMST - MOTIVERING NIET VEREIST

( REGELING WELKE VAN TOEPASSING IS OP DE ANDERE PERSONEELSLEDEN , ARTIKELEN 11 EN 47 )

Samenvatting


DE EENZIJDIGE OPZEGGING VAN EEN ARBEIDSCONTRACT VOOR ONBEPAALDE TIJD , MET EEN BEDING OVER DE OPZEGGINGSTERMIJN , VAN EEN TIJDELIJK FUNCTIONARIS , WELKE OPZEGGING IN ARTIKEL 47 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN UITDRUKKELIJK IS VOORZIEN , VINDT HAAR GROND IN HET ARBEIDSCONTRACTEN BEHOEFT DUS NIET VERDER TE WORDEN GEMOTIVEERD . IN DIT OPZICHT VERSCHILT DE POSITIE VAN EEN TIJDELIJK FUNCTIONARIS WEZENLIJK VAN DIE VAN EEN STATUTAIR AMBTENAAR ; MET NAME ONTBREEKT DE GRONDSLAG AAN DE ANALOGIE WELKE DE RECHTVAARDIGING EN DE GRENS VORMT VAN DE VERWIJZING VAN ARTIKEL 11 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN NAAR ARTIKEL 25 VAN HET AMBTENARENSTATUUT .

Partijen


IN DE ZAAK 25/68

ANDRE SCHERTZER , VOORMALIG TIJDELIJK FUNCTIONARIS VAN HET EUROPEES PARLEMENT , WONENDE TE CAP D ' AGDE ( FRANKRIJK ), TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR M . SLUSNY , ADVOCAAT BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL , EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE LUXEMBURG TEN KANTORE VAN E . ARENDT , CENTRE LOUVIGNY , RUE PHILIPPE II NR . 34 B IV ,

VERZOEKER ,

TEGEN

EUROPEES PARLEMENT , TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR ZIJN SECRETARIS-GENERAAL M . R . NORD , ALS GEMACHTIGDE , BIJGESTAAN DOOR A . BONN , ADVOCAAT TE LUXEMBURG , EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE DIENS KANTORE ALDAAR , COTE D ' EICH 22 ,

VERWEERDER ,

Onderwerp


BETREFFENDE VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING HETZIJ VAN DE HANDELING VAN 19 SEPTEMBER 1968 WAARBIJ HET EUROPEES PARLEMENT VERZOEKERS CONTRACT VAN TIJDELIJK FUNCTIONARIS PER 16 SEPTEMBER 1968 ZOU HEBBEN BEEINDIGD , HETZIJ VAN HET STILZWIJGEND BESLUIT TOT AFWIJZING VAN VERZOEKERS KLACHT TEGEN DE BRIEF VAN 12 MAART 1968 WAARBIJ DE FRACTIE VAN DE UNION DEMOCRATIQUE EUROPEENNE ( THANS FRACTIE VAN DE EUROPESE DEMOCRATEN VOOR DE VOORUITGANG ) ZIJN FUNCTIE VAN ALGEMEEN SECRETARIS HEEFT BEEINDIGD , HETZIJ VAN HET VERWEER VAN NIET-ONTVANKELIJKHEID DAT DE VOORZITTER VAN HET EUROPEES PARLEMENT BIJ BRIEF VAN 24 JULI 1968 AAN VERZOEKER HEEFT TEGENGEWORPEN ,

Overwegingen van het arrest


1 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BIJ BEROEP VAN 9 OKTOBER 1968 NIETIGVERKLARING VORDERT VAN DE HANDELING WAARBIJ DE BINNEN HET EUROPEES PARLEMENT GEVORMDE FRACTIE VAN DE UNION DEMOCRATIQUE EUROPEENNE ( UDE ) VERZOEKERS WERKZAAMHEID ALS ALGEMEEN SECRETARIS HAD BEEINDIGD ;

DE STAND VAN DE PROCEDURE

2 OVERWEGENDE DAT NA DE SLUITING VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING VERZOEKER OP 26 SEPTEMBER 1969 EEN REEKS NIEUWE DOCUMENTEN BETREFFENDE ZIJN GESCHIL MET DE UDE-FRACTIE HEEFT INGEDIEND ;

3 DAT HET HOF BIJ BESCHIKKINGEN VAN 1 EN 29 OKTOBER 1969 MACHTIGING HEEFT VERLEEND VOOR DE OVERLEGGING VAN DEZE STUKKEN , ONVERMINDERD DE RECHTEN VAN VERWEERDER EN MET ALLE VOORBEHOUD TEN AANZIEN VAN DE TOELAATBAARHEID , AUTHENTICITEIT EN STREKKING VAN DEZE STUKKEN , WAARVAN SOMMIGE WERDEN BETWIST ;

4 DAT TER ZELFDER TIJD HET HOF WERD MEDEGEDEELD DAT IN VERBAND MET DEZE STUKKEN VERZOEKER EEN KLACHT TEGEN ONBEKENDE WEGENS MISBRUIK VAN VERTROUWEN HAD INGEDIEND BIJ HET TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE TE PARIJS , TERWIJL ANDERZIJDS TWEE LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT , TEVENS LEDEN VAN DE UDE-FRACTIE , TEGEN VERZOEKER EEN KLACHT WEGENS VALSHEID IN GESCHRIFTE HADDEN INGEDIEND BIJ HET TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE TE STRAATSBURG ;

5 DAT , GELET OP DE SAMENHANG VAN DEZE ACTIES MET HET ONDERWERP VAN HET GEDING , HET HOF BIJ BESCHIKKING VAN 3 DECEMBER 1969 DE PROCEDURE HEEFT GESCHORST IN AFWACHTING VAN DE BESLISSINGEN OP VOORMELDE KLACHTEN ;

6 DAT HET HOF , NA HIEROMTRENT GEDURENDE EEN LANGE WACHTTIJD ZONDER ENIG BERICHT TE ZIJN GEBLEVEN , VERZOEKER BIJ BRIEF VAN 14 NOVEMBER 1975 KENNIS HEEFT GEGEVEN VAN HET VOORNEMEN DE ZAAK IN HET REGISTER DOOR TE HALEN EN AAN PARTIJEN EEN TERMIJN HEEFT GESTELD VOOR HET INDIENEN VAN EVENTUELE OPMERKINGEN ;

7 DAT VERZOEKER NA DEZE WAARSCHUWING HEEFT LATEN WETEN HET GEDING TE WILLEN VOORTZETTEN EN LATER AAN HET HOF HEEFT MEDEGEDEELD DAT DE KLACHT DIE TEGEN HEM WAS INGEDIEND BIJ HET TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE TE STRAATSBURG , WAS GESEPONEERD ;

8 DAT HIJ DAARENTEGEN GEEN ENKELE INLICHTING KON GEVEN OVER HET VERDERE VERLOOP VAN ZIJN EIGEN KLACHT BIJ HET TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE TE PARIJS ;

9 DAT NA AANVULLING VAN DE SCHRIFTUREN DE ZAAK TER TERECHTZITTING VAN 9 JUNI 1977 IS BEPLEIT EN NA DE CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL IN BERAAD IS GENOMEN ;

HET VOORWERP VAN HET BEROEP EN DE ONTVANKELIJKHEID

10 OVERWEGENDE DAT BIJ BRIEF VAN 12 MAART 1968 , ONDERTEKEND DOOR DE VOORZITTER EN EEN LID VAN DE UDE-FRACTIE , VERZOEKER MEDEDELING KREEG VAN HET BESLUIT VAN DE FRACTIE OM DE WERKZAAMHEDEN DIE HIJ KRACHTENS EEN OP 29 JANUARI 1965 GESLOTEN AANSTELLINGSCONTRACT HAD AANVAARD , TE BEEINDIGEN ;

11 DAT LUIDENS DEZE BRIEF DE KENNISGEVING VAN DIT BESLUIT EEN OPZEGGINGSTERMIJN VAN DRIE MAANDEN DEED INGAAN MET DIEN VERSTANDE DAT VERZOEKER , ONDER BEHOUD VAN ZIJN EMOLUMENTEN OVER DIT TIJDVAK , GEEN DIENST MEER HOEFDE TE VERRICHTEN ;

12 DAT VERZOEKER OP 10 JUNI 1968 , OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 46 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN DER GEMEENSCHAP EN ARTIKEL 90 VAN HET AMBTENARENSTATUUT , BIJ DE VOORZITTER VAN HET EUROPEES PARLEMENT EEN ADMINISTRATIEF BEROEP TEGEN DE MEDEDELING VAN 12 MAART 1968 HEEFT INGESTELD ;

13 DAT DE VOORZITTER BIJ BRIEF VAN 24 JULI 1968 AAN VERZOEKER HEEFT DOEN WETEN DAT DIENS BEROEP VERKEERD WAS GEADRESSEERD , DAAR HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT BIJ BESLUIT VAN 12 DECEMBER 1962 HET AAN ELKE FRACTIE HAD OVERGELATEN HET BEVOEGDE GEZAGSORGAAN VOOR DE AFSLUITING VAN CONTRACTEN TOT AANSTELLING VAN HAAR PERSONEELSLEDEN AAN TE WIJZEN , ZODAT HET BEROEP HAD MOETEN WORDEN GERICHT TOT DE VOORZITTER VAN DEZE FRACTIE ;

14 DAT IN DIEZELFDE TIJD DE UDE-FRACTIE ZICH TOT DE SECRETARIS-GENERAAL VAN HET EUROPEES PARLEMENT HAD GEWEND OM TE BEWERKEN DAT DE AFLOOPDATUM VAN VERZOEKERS AANSTELLINGSCONTRACT ZOU WORDEN VERSCHOVEN TOT 16 SEPTEMBER 1968 IN VERBAND MET DE OMSTANDIGHEID DAT DE BETROKKENE ZICH OM DIENSTREDENEN IN DE ONMOGELIJKHEID HAD BEVONDEN EEN DEEL VAN HET HEM TOEKOMENDE VAKANTIEVERLOF OP TE NEMEN ;

15 DAT DE SECRETARIS-GENERAAL VAN HET EUROPEES PARLEMENT BIJ BRIEF VAN 10 JUNI 1968 AAN DE PARLEMENTAIR SECRETARIS VAN DE UDE-FRACTIE HEEFT DOEN WETEN DAT HIJ VAN DE NIEUWE AFLOOPDATUM VAN HET ARBEIDSCONTRACT GOEDE NOTA HAD GENOMEN EN DAARMEE REKENING ZOU HOUDEN , AL BETWIJFELDE HIJ OF DEZE VERLENGING WAS TE RIJMEN MET DE DESBETREFFENDE STATUTAIRE BEPALINGEN ;

16 DAT DAAROP DE DIRECTEUR-GENERAAL ADMINISTRATIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT BIJ BRIEF VAN 19 SEPTEMBER 1968 AAN VERZOEKER DE AFREKENING VAN DE PER DE DATUM VAN OPZEGGING VAN HET ARBEIDSCONTRACT OP 16 SEPTEMBER 1968 VERSCHULDIGDE UITKERING BIJ VERTREK HEEFT DOEN TOEKOMEN ;

17 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER ZIJN BEROEP PRIMAIR RICHT TEGEN DE BRIEF VAN DE DIRECTEUR-GENERAAL ADMINISTRATIE VAN 19 SEPTEMBER 1968 , EN SUBSIDIAIR TEGEN HET STILZWIJGEND AFWIJZEND BESLUIT NA DE OP 10 JUNI 1968 BIJ DE VOORZITTER VAN HET EUROPEES PARLEMENT INGEDIENDE KLACHT TEGEN DE ONTSLAGBRIEF VAN 12 MAART 1968 ;

18 DAT HET EUROPEES PARLEMENT , VAN MENING DAT DE BESLISSENDE HANDELING TEN DEZE DE ONTSLAGBRIEF VAN 12 MAART 1968 IS , DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP BETWIST OP GROND VAN TERMIJNOVERSCHRIJDING ;

19 OVERWEGENDE DAT WELISWAAR DE VAN DE UDE-FRACTIE AFKOMSTIGE ONTSLAGBRIEF VAN 12 MAART 1968 MOET WORDEN BESCHOUWD ALS HET ENIGE VOORWERP VAN HET GEDING , DOCH DAT DE VERTRAGING WAARMEE VERZOEKER ZIJN BEROEP HEEFT INGESTELD , HEM NIET TE STRENG MAG WORDEN AANGEREKEND , GEZIEN DE MOEILIJKHEID VOOR HEM OM HET TOT KENNISNEMING VAN ZIJN KLACHT BEVOEGDE GEZAGSORGAAN TE ACHTERHALEN , EVENALS DE ONZEKERHEID OVER DE OPZEGGINGSTERMIJN NA DE VERLENGING WELKE DE UDE-FRACTIE TE ZIJNEN GUNSTE HAD GEVRAAGD EN DE SECRETARIS-GENERAAL VAN HET PARLEMENT HAD TOEGESTAAN ;

20 DAT ONDER DEZE OMSTANDIGHEDEN DE VERKEERD GEADRESSEERDE KLACHT VAN 10 JUNI 1968 KAN WORDEN GEACHT TOT GEVOLG TE HEBBEN GEHAD DAT HET RECHT VAN BEROEP BEWAARD BLEEF ;

21 DAT HET BEROEP DERHALVE ONTVANKELIJK IS ;

TEN GRONDE

22 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN WEZEN VIER MIDDELEN AANVOERT , NAMELIJK ONBEVOEGDHEID VAN HET GEZAGSORGAAN DAT TOT ZIJN ONTSLAG HEEFT BESLOTEN , SCHENDING VAN STATUTAIRE BEPALINGEN , GEBREKKIGE MOTIVERING VAN HET TE ZIJNEN AANZIEN GENOMEN BESLUIT EN MISBRUIK VAN BEVOEGDHEID ;

23 OVERWEGENDE DAT VOOR DE BEOORDELING VAN DEZE MIDDELEN IN GEDACHTEN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN DAT AAN DE BETREKKINGEN VAN VERZOEKER MET DE VERWERENDE INSTELLING EN ZIJN RECHTSTREEKSE WERKGEVER , DE UDE-FRACTIE , TEN GRONDSLAG LIGT EEN ' ' OVEREENKOMST TOT AANWERVING VAN EEN TIJDELIJK FUNCTIONARIS ' ' , WELKE OP 29 JANUARI 1965 WAS ONDERTEKEND DOOR VERZOEKER EN DE VOORZITTER VAN DE UDE-FRACTIE , OPTREDEND NAMENS HET EUROPEES PARLEMENT ;

24 DAT LUIDENS DEZE OVEREENKOMST VERZOEKER WAS AANGEWORVEN ' ' OP DE VOORWAARDEN VASTGESTELD IN DE REGELING WELKE VAN TOEPASSING IS OP DE ANDERE PERSONEELSLEDEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN , ALS TIJDELIJK FUNCTIONARIS ' ' , EN INGEDEELD IN DE RANG 3 VAN DE CATEGORIE A ;

25 DAT DE OVEREENKOMST WAS GESLOTEN ' ' VOOR ONBEPAALDE TIJD ' ' MET DE MOGELIJKHEID TOT OPZEGGING , WAARBIJ DE OPZEGGINGSTERMIJN - BEHOUDENS DE ARTIKELEN 48 , 49 EN 50 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN , DIE VOORZIEN IN DE MOGELIJKHEID VAN ONTSLAG MET ONMIDDELLIJKE INGANG - WAS VASTGESTELD OP DRIE MAANDEN VOOR DE WERKGEVER EN EEN MAAND VOOR DE BETROKKENE ZELF ;

HET MIDDEL ONBEVOEGDHEID

26 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BETOOGT DAT , OM RECHTSGEVOLG TE KUNNEN SORTEREN , DE ONTSLAGBRIEF VAN 12 MAART 1968 NAMENS HET EUROPEES PARLEMENT HAD MOETEN ZIJN ONDERTEKEND DOOR HET TOT AANSTELLING BEVOEGDE GEZAG EN NIET DOOR EEN FRACTIEVOORZITTER , TEMEER DAAR ZIJN AANSTELLINGSCONTRACT DESTIJDS WAS ONDERTEKEND DOOR DE VOORZITTER VAN DE UDE-FRACTIE , OPTREDEND ' ' VOOR HET EUROPEES PARLEMENT ' ' ;

27 OVERWEGENDE DAT NIET IS WEERSPROKEN DAT BIJ BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET PARLEMENT VAN 12 DECEMBER 1962 AAN DE FRACTIES DE BEVOEGDHEID WAS VERLEEND OM DE ARBEIDSCONTRACTEN VOOR HET TE HUNNER BESCHIKKING GESTELDE PERSONEEL TE SLUITEN EN TE BEEINDIGEN ;

28 DAT VERZOEKER DERHALVE GEEN GROND HEEFT OM DE VOORZITTER VAN DE UDE-FRACTIE DE BEVOEGDHEID TOT BEEINDIGING VAN EEN DOOR DIENS VOORGANGER IN DIEZELFDE HOEDANIGHEID GESLOTEN CONTRACT TE ONTZEGGEN ;

29 DAT DIT MIDDEL DERHALVE FAALT ;

HET MIDDEL SCHENDING VAN STATUTAIRE BEPALINGEN

30 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER KLAAGT DAT , WAAR ZIJN CONTRACT WAS VERLENGD NA DE OPZEGGINGSBRIEF VAN 12 MAART 1968 , HEM GEEN NIEUWE OPZEGGINGSTERMIJN WAS GEGEVEN , ZULKS IN STRIJD MET ARTIKEL 47 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN , WAARVAN LID 2 BEPAALT DAT BIJ OVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD DE DIENST EERST EINDIGT NA AFLOOP VAN DE IN HET CONTRACT VASTGESTELDE OPZEGGINGSTERMIJN ;

31 OVERWEGENDE DAT UIT DE OPZEGGINGSBRIEF VAN 12 MAART 1968 ONTWIJFELBAAR BLIJKT VAN HET VOORNEMEN DER UDE-FRACTIE OM VERZOEKERS WERKZAAMHEDEN DEFINITIEF TE BEEINDIGEN ;

32 DAT DIT VOORNEMEN TOT BEEINDIGING WORDT BEVESTIGD DOOR DE OMSTANDIGHEID DAT VERZOEKER TIJDENS DE OPZEGGINGSTERMIJN WERD VRIJGESTELD VAN DIENSTVERRICHTING ;

33 DAT DE DOOR DE UDE-FRACTIE ONDERNOMEN STAPPEN OM TEN BEHOEVE VAN VERZOEKER DEZE TERMIJN VAN BEZOLDIGING ZONDER DIENSTVERRICHTING TE DOEN VERLENGEN , NIET ZIJN TE BESCHOUWEN ALS HERROEPING VAN EEN FORMEEL AANGEZEGD ONTSLAG ;

34 DAT HET MIDDEL DERHALVE FAALT ;

HET MOTIVERINGSGEBREK

35 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER AANVOERT DAT DE ONTSLAGBRIEF VAN 12 MAART 1968 NIETS ZEGT OMTRENT DE REDENEN VAN DE BEEINDIGING VAN ZIJN DIENST ;

36 DAT DIT BESLUIT DERHALVE IN STRIJD ZOU ZIJN MET ARTIKEL 25 , TWEEDE ALINEA , TWEEDE ZIN , VAN HET AMBTENARENSTATUUT , BEPALENDE DAT ' ' IEDERE VOOR DE AMBTENAAR NADELIGE BESLISSING MET REDENEN DIENT TE ZIJN OMKLEED ' ' , WELKE BEPALING DOOR VERZOEKER KON WORDEN INGEROEPEN OP GROND VAN ARTIKEL 11 , EERSTE ALINEA , VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN , LUIDENDE ' ' DE ARTIKELEN 11 TOT EN MET 26 VAN HET STATUUT , BETREFFENDE DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE AMBTENAAR , ZIJN VAN OVEREENKOMSTIGE TOEPASSING . . . ' ' ;

37 DAT VERZOEKER TEN DEZE BOVENDIEN WIJST OP HETGEEN HET HOF MET BETREKKING TOT DE KENMERKEN VAN ARBEIDSCONTRACTEN EN DE WAARBORGEN VAN DUURZAAMHEID JEGENS DE OP CONTRACT AANGEWORVEN PERSONEELSLEDEN HEEFT OVERWOGEN IN ZIJN ARRESTEN VAN 15 JULI 1960 , ZAKEN 43 , 45 EN 48/59 , VON LACHMULLER EN ANDEREN , EN VAN 16 DECEMBER 1960 , ZAAK 44/59 , FIDDELAAR ( JURISPR . 1960 , BLZ . 965 RESP . BLZ . 1117 );

38 OVERWEGENDE DAT LUIDENS ARTIKEL 47 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN DE DIENST VAN DE TIJDELIJKE FUNCTIONARIS BIJ OVEREENKOMSTEN VOOR BEPAALDE TIJD EINDIGT OP HET TIJDSTIP IN DE OVEREENKOMST BEPAALD , EN BIJ OVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD NA AFLOOP VAN DE IN DE OVEREENKOMST VASTGESTELDE OPZEGGINGSTERMIJN ;

39 DAT DE EENZIJDIGE OPZEGGING VAN HET ARBEIDSCONTRACT , WELKE IN GENOEMDE BEPALING UITDRUKKELIJK IS VOORZIEN EN BOVENDIEN DOOR VERZOEKER IS ERKEND TEN TIJDE VAN ZIJN AANSTELLING , HAAR GROND VINDT IN HET ARBEIDSCONTRACT EN DUS NIET VERDER BEHOEFT TE WORDEN GEMOTIVEERD ;

40 DAT IN DIT OPZICHT VERZOEKERS POSITIE WEZENLIJK VERSCHILT VAN DIE VAN EEN STATUTAIR AMBTENAAR , ZODAT DE GRONDSLAG ONTBREEKT AAN DE ANALOGIE WELKE DE RECHTVAARDIGING EN DE GRENS VORMT VAN DE VERWIJZING VAN ARTIKEL 11 VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN NAAR BEPAALDE ARTIKELEN VAN HET STATUUT ;

41 DAT TEGEN DEZE JURIDISCHE BEOORDELING GEEN OVERWEGINGEN ZIJN AAN TE VOEREN , DIE ZIJN AFGESTEMD OP DE ZOGENAAMDE ' ' PRESTATUTAIRE ' ' PERIODE WELKE WORDT GEKENMERKT DOOR DE VERALGEMENING VAN CONTRACTUELE BETREKKINGEN DIE IN HUN GEHEEL BESTEMD ZIJN OM LATER IN HET KADER VAN HET STATUUT TE WORDEN GECONSOLIDEERD ;

42 DAT OVERWEGINGEN VAN DIEN AARD DERHALVE NIET TER ZAKE DOEN , DAAR HET HIER GAAT OM DE BEOORDELING VAN DE POSITIE VAN EEN PERSONEELSLID DIE WERD AANGESTELD VOOR EEN BIJZONDERE TAAK VAN BIJ UITSTEK POLITIEK KARAKTER , ZOALS OMSCHREVEN IN ARTIKEL 2 , SUB C , VAN DE REGELING VOOR DE ANDERE PERSONEELSLEDEN ,

HET MIDDEL MISBRUIK VAN BEVOEGDHEID

43 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER TEN SLOTTE EEN AANTAL OVERWEGINGEN NAAR VOREN BRENGT TEN BEWIJZE DAT ZIJN ONTSLAG IS INGEGEVEN DOOR BEWEEGREDENEN DIE VREEMD ZIJN AAN HET BELANG VAN DE DIENST , EN VOOR HEM EEN ' ' VERKAPTE SANCTIE ' ' VORMDE ;

44 DAT IMMERS , ONDANKS DE PRIJZENDE OORDELEN OVER ZIJN TAAKVERRICHTING , DIE ZIJN NEERGELEGD IN NOTULEN VAN DE UDE-FRACTIE EN IN AAN HEM GERICHTE STUKKEN , DE HOOFDREDEN VOOR ZIJN ONTSLAG ZOU ZIJN DAT EEN POST MOEST WORDEN VRIJGEMAAKT VOOR EEN TOT DEZE FRACTIE BEHORENDE AFGEVAARDIGDE WIENS MANDAAT NIET WAS VERLENGD ;

45 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BIJ DE AANVAARDING VAN EEN FUNCTIE MET ZEER BIJZONDERE KENMERKEN , ZOALS DIE VAN ALGEMEEN SECRETARIS VAN EEN FRACTIE , ZICH BEWUST BEHOORDE TE ZIJN VAN DE POLITIEKE FACTOREN EN ONGEWISHEDEN DIE ZOWEL BIJ ZIJN AANSTELLING ALS BIJ ZIJN LATER ONTSLAG HEBBEN VOORGEZETEN ;

46 DAT BIJ DE DOOR HEM TEGEN ZIJN VOORMALIGE WERKGEVER AANGEVOERDE GRIEVEN NERGENS BLIJKT VAN ENIGE CONTRACTUELE FOUT WELKE JEGENS HEM ZOU ZIJN BEGAAN DOOR DE FRACTIE AAN WIER DIENSTEN HIJ WAS VERBONDEN ;

47 DAT ZIJN ONTSLAG EVENMIN ALS EEN ' ' VERKAPTE SANCTIE ' ' MAG WORDEN AANGEMERKT , DAAR HET SLECHTS DE UITOEFENING VORMT VAN EEN CONTRACTUEEL RECHT DAT PARTIJEN ZICH BIJ DE AFSLUITING VAN HET ARBEIDSCONTRACT HADDEN VOORBEHOUDEN ;

48 DAT DIT MIDDEL DERHALVE NIET KAN SLAGEN ;

49 OVERWEGENDE DAT OM AL DEZE REDENEN ZOWEL HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN HET IN DE BRIEF VAN 12 MAART 1968 BEDOELDE ONTSLAG ALS HET VERZOEK OM VERGOEDING VAN IMMATERIELE SCHADE MOETEN WORDEN VERWORPEN ;

Beslissing inzake de kosten


TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN

50 OVERWEGENDE DAT INGEVOLGE ARTIKEL 69 , PARAGRAAF 2 , VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN MOETEN WORDEN VERWEZEN ;

51 DAT VERZOEKER IN HET ONGELIJK IS GESTELD ;

52 DAT ECHTER INGEVOLGE ARTIKEL 70 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE KOSTEN , DOOR DE INSTELLING TER ZAKE VAN BEROEPEN VAN PERSONEELSLEDEN DER GEMEENSCHAPPEN GEMAAKT , TE HAREN LASTE BLIJVEN ;

53 OVERWEGENDE DAT HET HOF ( TWEEDE KAMER ) BIJ BESCHIKKING VAN 28 APRIL 1977 VERZOEKER HEEFT VERGUND KOSTELOOS TE PROCEDEREN ;

54 DAT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 76 , PARAGRAAF 5 , VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING MOET WORDEN BEPAALD DAT DE BEDRAGEN DIE TER ZAKE VAN DE KOSTELOZE PROCEDURE ZIJN BETAALD , AAN DE KAS VAN HET HOF TEN GOEDE KOMEN ;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( TWEEDE KAMER )

RECHTDOENDE , VERSTAAT :

1 . HET BEROEP WORDT VERWORPEN .

2 . ELK DER PARTIJEN ZAL HAAR EIGEN KOSTEN HEBBEN TE DRAGEN . VERZOEKER ZAL DE DOOR HET HOF TER ZAKE VAN DE KOSTELOZE PROCEDURE VOORGESCHOTEN BEDRAGEN AAN HET HOF TERUGBETALEN .

Top