This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61960CJ0001
Judgment of the Court of 10 May 1960. # Acciaieria Ferriera di Roma v High Authority of the European Coal and Steel Community. # Case 1-60.
Arrest van het Hof van 10 mei 1960.
Acciaieria Ferriera di Roma tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Zaak 1-60.
Arrest van het Hof van 10 mei 1960.
Acciaieria Ferriera di Roma tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Zaak 1-60.
Engelse bijz. uitgave 1960 00361
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1960:22
ARREST VAN HET HOF VAN 10 MEI 1960. - (ACCIAIERIA FERRIERA DI ROMA (F. E. R. A. M.) TEGEN HOGE AUTORITEIT VAN DE E. G. K. S.). - ZAAK NO. 1/60.
Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00353
Nederlandse uitgave bladzijde 00361
Duitse uitgave bladzijde 00359
Italiaanse uitgave bladzijde 00343
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00165
Deense bijz. uitgave bladzijde 00177
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00387
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00395
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . PROCEDURE - TAALGEBRUIK - RECHTSKARAKTER
( REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING, ARTIKELEN 29 EN 30 )
2 . PROCEDURE - TAALGEBRUIK - OFFICIELE TALEN - STUKKEN DIE TER KENNIS WORDEN GEBRACHT VAN HET HOF
( STATUUT VAN HET HOF BEHORENDE BIJ HET VERDRAG E.G.K.S ., ARTIKEL 38; REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING, ARTIKEL 29 )
3 . BEROEP TOT HERZIENING - VOORWAARDE VOOR DE ONTVANKELIJKHEID
( STATUUT VAN HET HOF BEHORENDE BIJ HET VERDRAG E.G.K.S ., ARTIKEL 38; REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING, ARTIKEL 100 )
1 . DE VOORSCHRIFTEN OMTRENT DE PROCESTAAL ZIJN NIET VAN OPENBARE ORDE .
2 . DAAR HET HOF, EVENALS ALLE INSTELLINGEN VAN DE DRIE GEMEENSCHAPPEN, VIERTALIG IS OP GROND VAN EEN PRESUMPTIO JURIS EN DE JURE, WORDT HET GEACHT OP DE HOOGTE TE ZIJN VAN DE INHOUD VAN ELK TEN PROCESSE OVERGELEGD STUK, DAT IS OPGESTELD IN EEN VAN DE OFFICIELE TALEN VAN DE GEMEENSCHAP . EEN ZODANIG STUK KAN NIET WORDEN BESCHOUWD ALS EEN AAN HET HOF ONBEKEND STUK IN DE ZIN VAN ARTIKEL 38 , LID 1 VAN HET STATUUT VAN HET HOF BEHOREND BIJ HET VERDRAG E.G.K.S .
3 . VOORWAARDE VOOR DE ONTVANKELIJKHEID VAN EEN BEROEP TOT HERZIENING IS DE ONTDEKKING VAN EEN FEIT, DAT ENERZIJDS VOORDAT HET ARREST WERD UITGESPROKEN ONBEKEND WAS AAN HET HOF EN AAN DE PARTIJ, DIE DE HERZIENING VRAAGT, EN DAT ANDERZIJDS EEN BESLISSENDE INVLOED ZOU KUNNEN UITOEFENEN OP HET ARREST WAARVAN HERZIENING WORDT GEVRAAGD .
IN DE ZAAK :
ACCIAIERIA FERRIERA DI ROMA ( F.E.R.A.M .),
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP NAAR ITALIAANS RECHT, GEVESTIGD TE ROME,
TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE LUXEMBURG TEN KANTORE VAN MR . G . MARGUE, RUE ALPHONSE MUNCHEN 6,
VERZOEKSTERS,
VERTEGENWOORDIGD DOOR DE PRESIDENT VAN HAAR RAAD VAN BEHEER, MR . A . ALLIATA,
BIJGESTAAN DOOR MR . A . COTTRAU, ADVOCAAT TE TURIJN EN BIJ DE CORTI DI CASSAZIONE TE ROME,
TEGEN
HOGE AUTORITEIT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL,
TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE HAREN KANTORE, PLACE DE METZ 2, LUXEMBURG,
VERWEERSTER,
VERTEGENWOORDIGD DOOR PROF . G . PASETTI, JURIDISCH ADVISEUR BIJ DE HOGE AUTORITEIT,
BIJGESTAAN DOOR PROF . A . TRABUCCHI, HOOGLERAAR AAN DE UNIVERSITEIT VAN PADUA,
BETREFFENDE HET BEROEP TOT HERZIENING VAN HET ARREST, OP 17 DECEMBER 1959 DOOR HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN GEWEZEN IN DE ZAAK 23-59,
OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 38, LID 2, VAN HET STATUUT VAN HET HOF, ALS BIJLAGE BEHORENDE BIJ HET VERDRAG E.G.K.S ., EN VOLGENS ARTIKEL 100, PARAGRAAF 1, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING, HET HOF VOORAF, BIJ EEN IN RAADKAMER GEWEZEN ARREST, OVER DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK BESLIST;
OVERWEGENDE DAT HET VERZOEK MET INACHTNEMING VAN DE GESTELDE TERMIJNEN EN VORMVOORSCHRIFTEN IS INGEDIEND;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKSTER ZICH BEROEPT OP SCHENDING VAN DE ARTIKELEN 29 EN 30 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING, OP GROND VAN DE OMSTANDIGHEID DAT IN DE ZAAK 23-59 VERWEERSTER, OP VERZOEK VAN HET HOF, TER GRIFFIE DOCUMENTEN HEEFT NEDERGELEGD DIE WAREN OPGESTELD IN ANDERE TALEN DAN DE PROCESTAAL EN DIE NIET TEN BEHOEVE VAN VERZOEKSTER IN DE PROCESTAAL ZIJN VERTAALD; DAT VERZOEKSTER DAARDOOR NIET IN STAAT WAS ZICH TE BEROEPEN OP STUKKEN, WAARUIT ZIJ ARGUMENTEN HAD KUNNEN PUTTEN VOOR DE ONDERSTEUNING VAN HAAR BETOOG;
OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 38, LID 1, VAN HET STATUUT VAN HET HOF HET VOLGENDE BEPAALT : "HERZIENING VAN EEN VONNIS KAN ALLEEN AAN HET HOF WORDEN GEVRAAGD OP GROND VAN DE ONTDEKKING VAN EEN FEIT DAT EEN BESLISSENDE INVLOED ZOU KUNNEN UITOEFENEN EN DAT, VOORDAT HET VONNIS WERD UITGESPROKEN, ONBEKEND WAS AAN HET HOF EN AAN DE PARTIJ, DIE DE HERZIENING VRAAGT .";
OVERWEGENDE DAT DE BETROKKEN STUKKEN VOOR HET EINDE VAN DE MONDELINGE BEHANDELING TER GRIFFIE ZIJN NEDERGELEGD EN DAT ZIJ DIENTENGEVOLGE BEKEND WAREN AAN HET HOF VOORDAT DIT ARREST HEEFT GEWEZEN; DAT, INDIEN EEN IN EEN VAN DE OFFICIELE TALEN VAN DE GEMEENSCHAP OPGESTELD STUK WORDT OVERGELEGD, NIET ALLEEN DE UITERLIJKE VORM DOCH OOK DE INHOUD VAN DAT STUK TER KENNIS VAN HET HOF WORDT GEBRACHT; DAT TOCH, EVENALS ALLE INSTELLINGEN VAN DE DRIE GEMEENSCHAPPEN, HET HOF VIERTALIG IS OP GROND VAN EEN PRESUMPTIO JURIS EN DE JURE; DAT DE VOORSCHRIFTEN OMTRENT DE PROCESTAAL NIET ALS VAN OPENBARE ORDE KUNNEN WORDEN BESCHOUWD :
A ) OMDAT DE PROCESTAAL DE TAAL VAN VERWEERSTER IS, TENZIJ DEZE EEN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE DRIE GEMEENSCHAPPEN IS;
B ) OMDAT, ZOWEL OP GEMEENSCHAPPELIJK VERZOEK VAN PARTIJEN ALS OP VERZOEK VAN EEN DER PARTIJEN, ZONDER DAT DE TOESTEMMING VAN DE ANDERE PARTIJ DAARTOE NODIG IS, HET HOF VERLOF KAN VERLENEN TOT HET GEBRUIK VAN EEN ANDERE OFFICIELE TAAL DAN DE PROCESTAAL;
DAT BIJGEVOLG DE EERSTE HOOFDVOORWAARDE WELKE DOOR ARTIKEL 38 WORDT VEREIST ( ONTDEKKING VAN EEN FEIT, DAT NIET ALLEEN ONBEKEND IS AAN DE PARTIJ DIE DE HERZIENING VRAAGT DOCH OOK AAN HET HOF ) IN CASU ONTBREEKT;
OVERWEGENDE DAT VOORTS HET ARREST, WAARVAN DE HERZIENING WORDT GEVRAAGD, NIET IS GEBASEERD OP DE BETROKKEN PROCESSTUKKEN, MET UITZONDERING VAN DE BRIEF VAN DE VICE-VOORZITTER VAN DE HOGE AUTORITEIT SPIERENBURG VAN 24 FEBRUARI 1958; DAT IN HET ARREST EVENWEL NAAR DEZE BRIEF WORDT VERWEZEN TENEINDE EEN ARGUMENT TE WEERLEGGEN, DAT VERZOEKSTER, DAARBIJ AANTONENDE DAT ZIJ VAN DE INHOUD VOLLEDIG OP DE HOOGTE WAS, DAARAAN HAD ONTLEEND;
DAT BIJGEVOLG DE TWEEDE VOORWAARDE WELKE DOOR ARTIKEL 38 WORDT VEREIST ( ONTDEKKING VAN EEN FEIT DAT EEN BESLISSENDE INVLOED ZOU KUNNEN UITOEFENEN ) EVENMIN IS VERVULD;
OVERWEGENDE DAT HIERUIT VOORTVLOEIT, DAT HET VERZOEK TOT HERZIENING, INGEDIEND DOOR DE VENNOOTSCHAP F.E.R.A.M ., NIET ONTVANKELIJK IS;
OVERWEGENDE TEN OVERVLOEDE DAT ER IN GEEN GEVAL SPRAKE KAN ZIJN VAN SCHENDING VAN DE MOGELIJKHEDEN VAN VERZOEKSTER OM VAN HAAR PROCESSUELE RECHTEN GEBRUIK TE MAKEN, DAAR DE RAADSMAN VAN VERZOEKSTER, NA DE VRAAG TE HEBBEN OPGEWORPEN EN DE OPMERKINGEN VAN DE PRESIDENT TE HEBBEN VERNOMEN, NIET TOT HET HOF HET VERZOEK HEEFT GERICHT DE BEHANDELING UIT TE STELLEN EN ITALIAANSE VERTALINGEN TE DOEN PRODUCEREN, HETGEEN HIJ TER ZITTING ONGETWIJFELD HAD KUNNEN DOEN;
OVERWEGENDE DAT HET HOF TEN SLOTTE ZIJN AFKEURING UITSPREEKT OVER DE BELEDIGENDE TOON TEN AANZIEN VAN VERWEERSTER DIE IN HET VERZOEKSCHRIFT VALT WAAR TE NEMEN, EN IN HET BIJZONDER OVER DE VAN IEDER BEWIJS ONTBLOTE BESCHULDIGING, DAT VERWEERSTER DE DOLEUZE BEDOELING ZOU HEBBEN GEHAD, VERZOEKSTER TE VERHINDEREN KENNIS TE NEMEN VAN DE INHOUD VAN DE BETROKKEN STUKKEN;
OVERWEGENDE DAT VOLGENS ARTIKEL 69, PARAGRAAF 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN MOET WORDEN VERWEZEN; DAT VERZOEKSTER IN CASU NIET ONTVANKELIJK WORDT VERKLAARD;
DAT ZIJ DERHALVE DE KOSTEN VAN HET GEDING MOET DRAGEN;
HET HOF VAN JUSTITIE
RECHT DOENDE,
VERKLAART HET BEROEP NIET-ONTVANKELIJK;
VEROORDEELT VERZOEKSTER IN DE KOSTEN;
ONTZEGT HET MEER OF ANDERS GEVORDERDE .