Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61954CC0007

    Gevoegde conclusies van advocaat-generaal Roemer van 19 november 1955.
    Groupement des Industries Sidérurgiques Luxembourgeoises tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
    Gevoegde zaken 7-54 en 9-54.
    Association des Utilisateurs de Charbon du Grand-duché de Luxembourg tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
    Gevoegde zaken 8-54 en 10-54.

    Engelse bijz. uitgave 1955 00153

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1955:11

    Conclusies van de Advocaat-Generaal

    K. ROEMER

    Vertaald uit het Duits

    Mijnheer de Voorzitter, mijne heren Rechters,

    Ik heb de eer conclusie te nemen betreffende het verzoek tot voeging van de Regering van het Groot-Hertogdom Luxemburg in de zaken

    1o

    „Groupement des Industries Sidérurgiques Luxembourgeoises”, eisende partij, tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, verwerende partij,

    2o

    „Association des Utilisateurs de Charbon du Grand-Duché de Luxembourg”, eisende partij, tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, verwerende partij.

    Het betreft hier het verzoek van de Regering van het Groot-Hertogdom Luxemburg tot voeging in deze processen ter ondersteuning van de verwerende partij, ingediend kort voor de beëindiging van de schriftelijke procedure, een punt waarop de Rechter-Rapporteur de aandacht heeft gevestigd. De vraag of de verzoeken tot voeging ontvankelijk zijn is in beide gevallen dezelfde. Door Uw heden genomen beslissing hebt Gij de partijen toestemming gegeven de zaken gemeenschappelijk voor te brengen. Derhalve kunnen beide verzoeken ook door mij gemeenschappelijk behandeld worden.

    De enige feitelijke voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot voeging is volgens artikel 34 van het Statuut het belang bij de oplossing van een geschil. Dit wordt in de Franse tekst omschreven met de woorden: „Les personnes… justifiant d'un intérêt à la solution d'un litige soumis à la Cour”; de officiële Duitse tekst gebruikt de woorden: … „Personen, die ein berechtigtes Interesse am Ausgang eines bei dem Gerichtshof anhängigen Rechtsstreites haben …”, de officiële Nederlandse tekst de woorden: … „Personen die kunnen bewijzen, dat zij belang hebben …”; de Italiaanse tekst komt overeen met de Franse. De Luxemburgse Regering heeft aangetoond, dat zij er belang bij heeft de conclusies van de verwerende partij, de Hoge Autoriteit, tot verwerping van het beroep te ondersteunen en de verwerende partij terzijde te staan, opdat deze in het geschil in het gelijk gesteld worde. Beide eisende partijen en de verwerende partij hebben erkend, dat dit belang bij de oplossing van het geschil over de hoofdzaak gerechtvaardigd is. Aangezien in het hoofdgeding is verzocht een beslissing te geven over de vraag, of het door de Luxemburgse Regering ingevoerde subsidiestelsel voor huisbrand in overeenstemming is met het Verdrag, dan wel of dit stelsel voor de Hoge Autoriteit een reden tot ingrijpen had moeten zijn, is het duidelijk, dat de requirante tot voeging een gerechtvaardigd belang heeft bij de voeging.

    Ten aanzien van de vorm van de conclusies van het verzoek tot voeging heeft de verwerende partij, de Hoge Autoriteit, geen bezwaren naar voren gebracht. De eisende Verenigingen wijzen in dit verband slechts op het ontbreken van een borderel van de ter staving van het verzoek bijgevoegde stukken. Dit verwijt is niet gegrond, want in werkelijkheid zijn aan het verzoek geen stukken toegevoegd.

    Aan een nadere beschouwing dient onderworpen te worden de in de 2e alinea van artikel 34 van het Statuut en in artikel 71, paragraaf 2, van het Reglement van het Hof opgenomen beperking van de voeging tot ondersteuning van een der partijen. Ofschoon de eisende Verenigingen erkennen, dat de requirante tot voeging het vereiste belang heeft om als zodanig te worden toegelaten, houden zij de tussenkomst voor niet-ontvankelijk, daar naar haar mening rechtsgronden naar voren zijn gebracht, welke door de te ondersteunen partij niet werden aangevoerd. Volgens de eisende partijen is een dergelijke procedure in strijd met de 2e alinea van artikel 34 van het Statuut, waarin wordt bepaald, dat de conclusies van de gevoegde partij slechts ten doel mogen hebben de conclusies van een der partijen te ondersteunen of te verwerpen; de conclusies dienen slechts in verband met de reeds naar voren gebrachte rechtsgronden onderzocht te worden.

    In de eerste plaats dient in verband hiermede vastgesteld te worden, dat de conclusies van de Luxemburgse Regering — evenals die van de verwerende partij, de Hoge Autoriteit — telkens verwerping van het beroep beogen en derhalve in zoverre beantwoorden aan de bepalingen van de 2e alinea van artikel 34 van het Statuut. De tekst van het Statuut waarop beroep wordt gedaan, regelt niet de ontvankelijkheid van de voeging zelve, maar de ontvankelijkheid van de conclusies tot voeging, welke beperkt worden tot een onzelfstandige, vrijwillige voeging. In bedoelde tekst wordt dus nauwkeurig omlijnd, binnen welke grenzen de requirante tot voeging door het aanvoeren van eigen conclusies mag optreden. Wanneer de requirante tot voeging ter motivering van haar conclusies, welke als zodanig ontvankelijk zijn, reeds in het verzoek tot voeging nieuwe rechtsgronden naar voren brengt, kunnen naar de opvatting van de eisende partijen dergelijke uiteenzettingen over de zaak ten principale in dit stadium van de procedure niet in overweging worden genomen. Deze houding van de eisende partijen is derhalve naar mijn mening in tegenspraak met het feit, dat zij bepaalde, door de requirante tot voeging naar voren gebrachte rechtsgronden bestrijden, en op grond daarvan willen concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de voeging zelve. Het verzet van de eisende partijen ten deze, door de Luxemburgse Regering nieuw naar voren gebrachte rechtsgronden, is derhalve een appreciatie van de zaak ten principale, welke eerst bij een onderzoek ten principale, bij het vonnis in het hoofdproces, kan worden behandeld. Naar mijn mening kan een overbodig argument van de requirante tot voeging in dit stadium van de procedure, een argument met betrekking tot de zaak ten principale, de ontvankelijkheid van de voegingen als proceshandeling niet beïnvloeden.

    Nochtans dient over dit probleem het volgende te worden gezegd: De hier gestelde vraag is de volgende: is de gevoegde partij in het kader van de conclusies, welke als zodanig ontvankelijk zijn, gebonden aan de middelen, aan de excepties, aan de argumenten van de partij, welke zij wil ondersteunen, of is zij gebonden aan de middelen, de excepties van die partij, terwijl zij daarnaast nieuwe argumenten naar voren mag brengen, ofwel heeft zij de vrijheid nieuwe middelen, nieuwe excepties en nieuwe argumenten aan te voeren? Het Hof zal zich hierover moeten uitspreken. Het Hof zal er rekening mede dienen te houden, dat de beide excepties waarom het hier in concreto gaat, namelijk dat het beroepsrecht zou ontbreken en dat het hoofdgeding zijn voorwerp zou hebben verloren, ook ambtshalve dienen te worden onderzocht. Dit geldt zelfs voor het geval men het argument, dat aan het beroep bet object is ontvallen, beschouwt als een nieuw verzoek, dat ten doel heeft in het vonnis te doen vaststellen, dat de hoofdzaak is afgedaan.

    De hier gereleveerde vragen dienen onderzocht te worden, niet in verband met de uitspraak over de ontvankelijkheid van de voegingen, maar in verband met de uitspraak in de hoofdzaak.

    Hiermede staat de ontvankelijkheid vast van de verzoeken tot voeging, waarover heden alleen beslist dient te worden. De vraag doet zich nog voor, of een beslissing genomen dient te worden over de subsidiaire conclusies van de eisende partijen, ingeval de verzoeken tot voeging ontvankelijk worden verklaard.

    De eisende partijen verlangen in de eerste plaats afwijzing van hetgeen de requirante tot voeging ten aanzien van het hoofdproces naar voren heeft gebracht. Het is juist, zoals ik reeds zeide, dat dergelijke uiteenzettingen eerst bij de latere mondelinge behandeling van het proces over de hoofdzaak van belang worden. Anderzijds is naar mijn mening een formele verwerping van deze beweringen, welke tot de hoofdzaak behoren, niet noodzakelijk.

    In de tweede plaats verlangen de eisende partijen, dat haar een termijn wordt gesteld voor schriftelijke beantwoording van deze beweringen. Dit verzoek is naar mijn mening met betrekking tot de beslissing nopens de ontvankelijkheid van de voegingen reeds hierom van geen belang, daar in het huidige stadium van het proces niet wordt ingegaan op de beweringen van de requirante tot voeging over de zaak ten principale. Zou men aan dit verzoek voldoen, dan zou men hierdoor het hoofdproces vertragen. Er zou een nieuwe schriftelijke procedure worden geopend. Dit zou uiteraard op gelijke wijze voor allen, die bij het proces betrokken zijn, mogelijk moeten zijn.

    De requirante tot voeging wenst tot dit proces toegelaten te worden op een tijdstip, dat zij vrijelijk heeft gekozen, in de stand van het geding, zoals dit zich tussen de partijen in de hoofdzaak heeft ontwikkeld. Inmiddels is de schriftelijke procedure beëindigd. Aldus kan verklaard worden, dat de uiteenzettingen van de requirante tot voeging slechts dienen opgevat te worden als een aankondiging van hetgeen zij in de mondelinge procedure zal voordragen. Het gevolg zou zijn, dat het antwoord van de andere partijen eveneens naar de aan het eindvonnis voorafgaande mondelinge behandeling van de hoofdzaak verwezen moet worden.

    De beide subsidiaire conclusies van de eisende partijen strekken naar mijn mening ook niet tot het verkrijgen van een eindbeslissing van het Hof, maar van maatregelen ten aanzien van de schriftelijke en mondelinge procedure. Zij geven derhalve geen aanleiding tot een uitdrukkelijke uitspraak van het Hof in de heden verlangde beslissing nopens de ontvankelijkheid van de voegingen. De mogelijkheid blijft steeds open om, wanneer het Hof, met het oog op de voortgang van het proces en de ondoelmatigheid van een heropening van de schriftelijke behandeling, mijn opvatting niet deelt, bij beschikking van de Voorzitter aan degenen, die bij het proces betrokken zijn, de nodige gelegenheid te bieden tot het maken van schriftelijke opmerkingen.

    Om deze redenen acht ik de verzoeken tot voeging van de Regering van het Groot-Hertogdom Luxemburg ontvankelijk. Overeenkomstig artikel 71, paragraaf 5, van ons Reglement dient bij beschikking van het Hof, welke niet met redenen omkleed behoeft te zijn, beslist te worden. De gevoegde partij ontvangt overeenkomstig artikel 71, paragraaf 6, van het Reglement, afschrift van alle processtukken welke tussen partijen zijn gewisseld. Over de conclusies van de gevoegde partij ten aanzien van de hoofdzaak en de kosten, ook die van de procedure, welke door Uw beschikking wordt beëindigd, dient in het vonnis in het hoofdproces uitspraak gedaan te worden. Over de subsidiaire conclusies van de eisende partijen is in de uitspraak van het Hof geert uitdrukkelijke beslissing noodzakelijk.

    Op deze gronden concludeer ik

    de verzoeken tot voeging toe te wijzen.

    Top