Elija las funciones experimentales que desea probar

Este documento es un extracto de la web EUR-Lex

Documento 52023BP1969

    Resolutie (EU) 2023/1969 van het Europees Parlement van 10 mei 2023 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” (vóor 30 november 2021 de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail) voor het begrotingsjaar 2021

    PB L 242 van 29.9.2023, p. 559/565 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2023/1969/oj

    29.9.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 242/559


    RESOLUTIE (EU) 2023/1969 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 10 mei 2023

    met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” (vóor 30 november 2021 de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail) voor het begrotingsjaar 2021

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2021,

    gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

    gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0090/2023),

    A.

    overwegende dat de Raad in november 2021 Verordening (EU) 2021/2085 (“enkele basishandeling”) (1) heeft vastgesteld, waarbij in het kader van het programma Horizon Europa voor de periode die eindigt op 31 december 2031 de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” werd opgericht, die in de plaats kwam van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail;

    B.

    overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming een publiek-privaat partnerschap is voor het beheer en de coördinatie van “missiegerichte” onderzoeks- en innovatieactiviteiten met het oog op een ingrijpende transformatie van de Europese spoorwegsystemen; overwegende dat de belangrijkste doelstellingen van de gemeenschappelijke onderneming erin bestaan bij te dragen aan de totstandbrenging van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, zorg te dragen voor de transitie naar een aantrekkelijker, reizigersvriendelijker, concurrerender, betaalbaarder, eenvoudiger te onderhouden, efficiënter en duurzamer Europees spoorwegsysteem dat geïntegreerd is in het bredere mobiliteitssysteem, en de ontwikkeling te ondersteunen van een sterke en wereldwijd concurrerende Europese spoorwegsector;

    C.

    overwegende dat de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en partners uit de spoorwegindustrie (belangrijke belanghebbenden, waaronder fabrikanten van spoorwegmateriaal, spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en onderzoekscentra) de oprichtende leden zijn, en dat andere entiteiten aan de gemeenschappelijke onderneming kunnen deelnemen als geassocieerde leden; overwegende dat de bijdragen van andere leden dan de Unie niet alleen moeten bestaan uit een bijdrage voor administratieve kosten en de medefinanciering die nodig is voor het uitvoeren van onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden, maar ook uit een bijdrage voor aanvullende werkzaamheden;

    D.

    overwegende dat alle instellingen van de Unie het Financieel Reglement en strenge beheersnormen moeten eerbiedigen;

    Algemeen

    1.

    is ingenomen met het feit dat de jaarrekening op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van de financiële situatie van de gemeenschappelijke onderneming op 31 december 2021, van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen en van de veranderingen van de nettoactiva in het op die datum afgesloten begrotingsjaar, overeenkomstig haar financiële regels en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels; benadrukt voorts dat de onderliggende verrichtingen bij de rekening op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

    2.

    wijst erop dat in Horizon Europa ambitieuze doelstellingen zijn vastgelegd voor de gemeenschappelijke onderneming, die alleen kunnen worden bereikt als er doeltreffende oplossingen worden ontwikkeld en uitgevoerd waarmee de zwakke punten in de interne controlesystemen worden aangepakt en er ingespeeld wordt op toekomstige uitdagingen ten gevolge van de uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de gemeenschappelijke onderneming, onder meer op het gebied van personeelsbeheer en -planning; wijst er in dit verband op dat bijzonder ingewikkelde en omslachtige berekeningen en rapportagevereisten een aanzienlijk risico op fouten met zich meebrengen en dringt er daarom op aan dat onderzoek gedaan wordt naar mogelijkheden om vereenvoudigingen door te voeren die verenigbaar zijn met het bestaande rechtskader;

    3.

    stelt vast dat de financiële bijdrage van de Unie voor de in Verordening (EU) 2021/2085 bepaalde periode, met inbegrip van EVA-kredieten, ter dekking van administratieve en operationele kosten van de gemeenschappelijke onderneming tot 600 miljoen EUR bedraagt, waarvan ten minste 50 miljoen EUR voor de systeempijler en maximaal 24 miljoen EUR voor administratieve kosten; stelt vast dat de andere leden van de gemeenschappelijke onderneming dan de Unie een totale bijdrage van ten minste 600 miljoen EUR leveren, waarvan maximaal 24 miljoen EUR voor administratieve kosten, of ervoor zorgen dat hun samenstellende of verbonden entiteiten deze bijdrage leveren;

    4.

    merkt op dat de gemeenschappelijke ondernemingen geen geharmoniseerde definitie van “administratieve kosten” hanteren, terwijl dit begrip de basis vormt voor de berekening van de financiële bijdragen van hun leden en een geharmoniseerde definitie een noodzakelijke voorwaarde is om cijfers met elkaar te kunnen vergelijken; dringt in dit verband aan op gemeenschappelijke richtsnoeren voor alle gemeenschappelijke ondernemingen, zodat zij een geharmoniseerde aanpak gaan hanteren wat betreft de indeling van administratieve kosten in uitgavencategorieën, zoals uitgaven in verband met raadplegingen, studies, analyses, evaluaties of technische bijstand;

    5.

    herinnert eraan dat momenteel 75 % van alle goederenvervoer over de weg geschiedt en dat een aanzienlijk deel daarvan via het spoor en binnenwateren zou moeten plaatsvinden om de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit te bereiken; merkt op dat geautomatiseerde en geconnecteerde multimodale mobiliteit een steeds belangrijker rol zal spelen, in combinatie met slimme verkeersbeheerssystemen door middel van digitalisering;

    6.

    is ingenomen met de inspanningen van de gemeenschappelijke onderneming, blijkend uit haar antwoorden in het kader van de kwijtingsprocedure 2020, om verdere synergieën te bewerkstelligen tussen het nieuwe partnerschap en de bestaande financieringsmechanismen van de Unie, onder meer met betrekking tot projecten die zijn gefinancierd in het kader van programma’s van de Unie zoals de Connecting Europe Facility, het programma Digitaal Europa, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds, alsook InvestEU; merkt op dat in dit kader ook activiteiten zijn ontplooid om mogelijke banden met andere programma’s van de Unie te bevorderen, samen te werken met lidstaten in de groep vertegenwoordigers van de lidstaten, en een uitrolgroep op te zetten die ertoe moet bijdragen dat uitrol- en investeringsplannen afgestemd worden op andere financieringsinstrumenten van de Unie; benadrukt dat het belangrijk is dat deze werkzaamheden worden voortgezet om tot een duurzamer, betrouwbaarder en aantrekkelijker spoorwegsysteem te komen;

    7.

    is ingenomen met de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit van de Commissie, die in december 2020 werd gepresenteerd en die meer concrete mijlpalen voor de spoorsector bevat ter bevordering van een slimme en duurzame toekomst; merkt op dat het bijbehorende actieplan met daarin 82 initiatieven de basis vormt voor maatregelen ter verwezenlijking van de groene en digitale transformatie van het vervoerssysteem van de EU en ter bevordering van de weerbaarheid van het vervoerssysteem tegen toekomstige crises;

    8.

    wijst erop dat het programma Horizon Europa moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling om het hogesnelheidsspoorverkeer tegen 2030 te verdubbelen; benadrukt dat geregeld gemeenschappelijk vervoer over afstanden van minder dan 500 km binnen de Unie tegen 2030 koolstofneutraal moet zijn, dat dan ook geautomatiseerde mobiliteit op grote schaal zal worden uitgerold, en dat tegen 2050 het goederenvervoer per spoor verdubbeld moet zijn; brengt in herinnering dat het hogesnelheidsspoorvervoer moet verdrievoudigen en dat tegen 2030 een multimodaal trans-Europees kernnetwerk (TEN-T) voor duurzaam en slim vervoer via hogesnelheidsverbindingen operationeel moet zijn; benadrukt dat de volledige uitrol van het ERTMS tegen 2030 de hoogste prioriteit heeft;

    9.

    wijst erop dat de digitale transitie positieve gevolgen kan hebben voor ecosystemen die verband houden met mobiliteit en vervoer; merkt op dat digitalisering kan zorgen voor betere milieuprestaties en een grotere kostenefficiëntie en tegelijkertijd kan zorgen voor hogere veiligheidsniveaus, waarmee wordt bijgedragen aan een hogere levenskwaliteit; pleit voor meer automatisering, voor snellere en betrouwbaarder connectiviteit en voor grondige veranderingen op het gebied van het beheer van mobiliteitsdiensten met gebruikmaking van de nieuwste ontwikkelingen op IT-gebied; is van mening dat snellere internetverbindingen op stations en in treinen, gebruikersgerichte telematica en multimodaliteit ook voordelen zullen opleveren voor passagiers;

    10.

    is ingenomen met de toezegging van de gemeenschappelijke onderneming om onderzoek en innovatie te faciliteren met als doel een geïntegreerd Europees spoorwegnet tot stand te brengen en in dat kader belemmeringen voor interoperabiliteit uit de weg te ruimen en een slim, duurzaam en veerkrachtig spoorwegsysteem te ontwikkelen, om een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van de ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte te waarborgen en connectiviteit in de hele Unie te waarborgen; onderstreept dat het, gezien de voordelen van spoorvervoer als het gaat om milieuprestaties en veiligheid, belangrijk is om de gemeenschappelijke onderneming te ondersteunen;

    11.

    spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de gemeenschappelijke onderneming regelmatig en actief verslag uitbrengt over haar bijdragen aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, alsook over haar bijdrage aan de doelstellingen zoals uiteengezet in de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit van de Commissie en het beleidsprogramma voor het digitale decennium, waarmee zij ervoor zorgt dat haar werkzaamheden maximaal afgestemd zijn op de strategische doelstellingen van de Unie;

    12.

    wijst erop dat het belangrijk is dat de gemeenschappelijke onderneming en het Spoorwegbureau van de Europese Unie samenwerken om de interoperabiliteit van projecten te waarborgen;

    13.

    merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” officieel op 30 november 2021 van start ging;

    Financieel en begrotingsbeheer

    14.

    onderstreept dat de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2021 geen ontvangsten of vastleggings-/betalingskredieten omvat met betrekking tot middelen van de gemeenschappelijke onderneming die afkomstig zijn van Horizon Europa of particuliere leden, en dat de begroting enkel kredieten met betrekking tot de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail en haar leden omvat;

    15.

    merkt op dat de definitieve begroting van de gemeenschappelijke onderneming, met inbegrip van niet-gebruikte kredieten van voorgaande jaren die de gemeenschappelijke onderneming opnieuw heeft opgenomen in de begroting van het huidige jaar, bestemmingsontvangsten en herschikkingen naar het volgende jaar, in 2021 13 625 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (ten opzichte van 84,1 miljoen EUR in 2020) en 68 440 miljoen EUR aan betalingskredieten (ten opzichte van 75,8 miljoen EUR in 2020) bedroeg;

    16.

    is ingenomen met het feit dat de gemeenschappelijke onderneming eind 2021 100 % van de vastleggingskredieten op haar begroting had uitgevoerd, onder meer voor administratieve en personeelsuitgaven, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten tot 85 % van de actieve middelen bedroeg; stelt vast dat het uitvoeringspercentage, ten opzichte van de volledige begroting van de gemeenschappelijke onderneming, met inbegrip van niet-gebruikte kredieten die niet nodig waren in het begrotingsjaar, 100 % bedroeg voor de vastleggingskredieten en 63 % voor de betalingskredieten;

    17.

    neemt er nota van dat de particuliere leden eind 2021 in totaal 189,6 miljoen EUR hebben bijgedragen, waarvan 10,5 miljoen EUR in contanten en 179,1 miljoen EUR aan gevalideerde bijdragen in natura, en daarnaast een totale bijdrage in natura voor aanvullende activiteiten van 208,8 miljoen EUR hebben geleverd, ten opzichte van de totale bijdrage in contanten van de Unie van 339,2 miljoen EUR;

    18.

    merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming in april 2021 een laatste oproep tot het indienen van voorstellen voor het Horizon 2020-programma heeft gepubliceerd; stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming eind 2021 385,5 miljoen EUR van de maximale EU-bijdrage bijna volledig had vastgelegd voor ondertekende subsidieovereenkomsten en contracten in het kader van Horizon 2020, waarvan in de komende jaren nog ongeveer 96,4 miljoen EUR (25 %) moet worden betaald; stelt voorts vast dat de particuliere leden zich er juridisch toe hadden verbonden 572,6 miljoen EUR aan bijdragen in natura te leveren;

    19.

    onderstreept dat de gemeenschappelijke onderneming 100 % van haar beschikbare begroting voor vastleggingen voor Horizon 2020-projecten heeft uitgevoerd; constateert dat het uitvoeringspercentage voor de beschikbare operationele begroting voor betalingen voor 2021 van de gemeenschappelijke onderneming, met inbegrip van niet-gebruikte en opnieuw toegewezen operationele kredieten, daalde tot 61 % (ten opzichte van 76 % in 2020); is zich ervan bewust dat deze situatie voornamelijk het gevolg was van de slechte kwaliteit van de technische verslagen van de begunstigden en/of de noodzaak om de begunstigden te verzoeken om aanvullend bewijs dat de verwezenlijking van de projectresultaten bevestigt; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming onderzoek te doen naar aanvullende manieren om de regels inzake de verslaglegging over de verwezenlijking van projectresultaten te vereenvoudigen om vertragingen in de toekomst te voorkomen; stelt voorts vast dat de meeste betalingen van de gemeenschappelijke onderneming forfaitaire bedragen voor projectwerkpakketten zijn die door meerdere begunstigden naar behoren zijn uitgevoerd; merkt op dat de vertraging van één enkele begunstigde daardoor gevolgen heeft voor de betaling van het volledige forfaitaire bedrag in verband met het werkpakket;

    20.

    stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming meer dan zeventig betalingen heeft verricht met betrekking tot operationele aanbestedingen en subsidieovereenkomsten, waarbij het ging om een totaalbedrag van 39,3 miljoen EUR; merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming bij de raad van bestuur heeft aangekaart dat het belangrijk is dat begunstigden verslagen van goede kwaliteit overleggen en dat begunstigden en/of contractanten de geldende termijnen in acht nemen, en dat de gemeenschappelijke onderneming de raad van bestuur in november 2021 heeft meegedeeld dat aan het eind van het jaar nog ongeveer 17,5 miljoen EUR aan betalingskredieten niet gebruikt zou zijn, doordat sommige begunstigden hun betalingsverzoeken en begeleidende documenten te laat hadden ingeleverd; merkt bovendien op dat de gemeenschappelijke onderneming dit bedrag uiteindelijk heeft moeten overhevelen naar de niet-gebruikte kredieten om het opnieuw te kunnen opnemen in de betalingskredieten voor 2022; merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming er dankzij deze herschikking in is geslaagd 84 % van de operationele betalingen (operationele uitgaven) uit te voeren;

    Resultaten

    21.

    is ingenomen met het feit dat de gemeenschappelijke onderneming in 2021 verdere vooruitgang heeft geboekt bij de uitvoering van het Shift2Rail-programma, ondanks het feit dat de operationele activiteiten werden beïnvloed door de COVID-19-pandemie en het feit dat de geplande programma-outputs, die in 2020 reeds vertraging hadden opgelopen, met nog eens zes maanden werden vertraagd, met name vanwege het grotere aantal actieve demonstratieactiviteiten ter plaatse in 2021; merkt verheugd op dat het ingevoerde internecontrolesysteem heeft gezorgd voor goed financieel beheer dat gekenmerkt wordt door doeltreffendheid en efficiëntie;

    22.

    stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming in 2021 twee subsidieovereenkomsten heeft afgesloten en ondertekend met een totale waarde van 2,34 miljoen EUR, voor “de gevolgen en voordelen van onderzoeks- en innovatieactiviteiten om het spoor aantrekkelijk te maken voor belanghebbenden” en “innovatie op het gebied van digitale automatische koppeling in het kader van het European Delivery Programme”;

    23.

    onderstreept dat het Shift2Rail-programma eind 2021 cruciale mijlpalen heeft bereikt wat de uitvoering ervan betreft, aangezien bijna alle middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor de activiteiten in het kader van het programma waren vastgelegd en alle geplande activiteiten in verband met het innovatieprogramma/horizontale activiteiten in het kader van gesubsidieerde projecten werden uitgevoerd; stelt het op prijs dat bijna 75 % van het programma is gerealiseerd met het oog op de verwezenlijking van de operationele demonstraties op niveau 6/7 (2) van technologische paraatheid die volgens de planning in 2023 moeten zijn afgerond; stelt vast dat de totale waarde van de in 2021 uitgevoerde activiteiten naar schatting 123,5 miljoen EUR bedraagt, waarvan 113,6 miljoen EUR geleverd door andere leden dan de Unie;

    24.

    neemt er nota van dat de gemeenschappelijke onderneming haar onderzoeks- en innovatieactiviteiten in 2021 heeft beoordeeld aan de hand van een derde “control gate”-beoordeling; constateert dat daarbij rekening is gehouden met de te leveren prestaties en de verslagen die zijn ingediend in het kader van de jaarlijkse evaluatie van de door de andere Shift2Rail-leden (de Unie en geassocieerde leden) gecoördineerde lopende projecten; merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming er met dit proces tevens voor heeft gezorgd dat naar behoren uitvoering werd gegeven aan de aanbeveling die tijdens de vorige “control gate”-beoordeling was gedaan; stelt vast dat het programma in het algemeen baat heeft gehad bij deze feedback, die mede stoelt op de bevindingen van externe deskundigen;

    Personeel en aanbestedingen

    25.

    stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming op 31 december 2021, vanwege lopende/ingeleide aanwervingsprocedures, 19 personeelsleden in dienst had, van wie één gedetacheerde nationale deskundige; merkt op dat dit eind 2021 volgens de personeelsformatie van de gemeenschappelijke onderneming 23 functies hadden moeten zijn;

    26.

    merkt op dat, vanwege de oprichting van de nieuwe Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” op 30 november 2021, de in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail goedgekeurde personeelsformatie werd aangehouden; stelt vast dat de raad van bestuur pas op 1 maart 2022 de nieuwe personeelsformatie heeft goedgekeurd;

    27.

    maakt uit het jaarlijks activiteitenverslag van de gemeenschappelijke onderneming op dat de personeelsuitgaven voornamelijk zijn gebruikt voor de salarissen van het personeel van de gemeenschappelijke onderneming; stelt voorts vast dat de gemeenschappelijke onderneming tevens gebruik heeft gemaakt van externe ondersteuning om tijdens aanwervingsprocedures lacunes op te vullen als gevolg van personeelsverloop en om het hoofd te bieden aan de belangrijke werklast in verband met de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming;

    28.

    stelt met bezorgdheid vast dat het gemiddelde jaarlijkse percentage uitzendkrachten nog altijd hoog lag, namelijk 18 % van het statutair personeel; wijst erop dat een hoog percentage arbeidscontractanten doorgaans leidt tot een aanzienlijk groter personeelsverloop bij de gemeenschappelijke onderneming en tot een verdere destabilisering van de personeelssituatie; benadrukt nogmaals dat de inzet van uitzendkrachten een tijdelijke oplossing moet blijven om te voorkomen dat dit negatieve gevolgen heeft voor de algemene prestaties van de gemeenschappelijke onderneming, zoals een verlies van sleutelcompetenties, onduidelijkheid wat betreft de vraag aan wie verantwoording moet worden afgelegd, het risico van juridische geschillen en een verminderde efficiëntie van het personeel; herinnert eraan dat de gemeenschappelijke onderneming een geformaliseerd model of richtsnoeren moet ontwikkelen om de personeelsbehoeften (met inbegrip van essentiële competenties) in kaart te brengen, om het gebruik van personele middelen te optimaliseren;

    29.

    betreurt dat het personeelsverloop in 2021 nog altijd hoog was en dat diverse personeelsleden en één gedetacheerde nationale deskundige de gemeenschappelijke onderneming dat jaar hebben verlaten; merkt op dat dit onder meer toe te schrijven was aan het feit dat andere gemeenschappelijke ondernemingen van de Unie personeel een contract als tijdelijk functionaris kunnen aanbieden in plaats van een contract als arbeidscontractant; dringt aan op meer inspanningen op HR-gebied om het personeelsverloop tot een minimum te beperken;

    30.

    stelt met tevredenheid vast dat de gemeenschappelijke onderneming, net als in 2020, ook in 2021 de aanpak van de Europese Commissie met betrekking tot de respons op de COVID-19-pandemie is blijven volgen en bijzondere maatregelen heeft genomen om haar personeel te beschermen; merkt op dat deze bescherming met name werd gewaarborgd door middel van telewerkregelingen, beperking van fysiek contact tussen collega’s en het gebruik van beschermingsmiddelen; merkt verheugd op dat de gemeenschappelijke onderneming ernaar heeft gestreefd de negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de geestelijke gezondheid van haar personeel aan te pakken door reeds in 2020 een welzijnsprogramma in te voeren;

    31.

    maakt uit het jaarlijks activiteitenverslag 2021 met betrekking tot het genderevenwicht op dat het percentage vrouwen in de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming is gedaald (10 % in 2021 tegenover 13 % in 2020), rekening houdend met de plaatsvervangende leden in de raad van bestuur, en dat het aandeel vrouwen in de groep vertegenwoordigers van de lidstaten en in het wetenschappelijk comité nog steeds op 33 % ligt, net als in 2019 en 2020; betreurt dat deze percentages gelijk zijn gebleven of zelfs zijn gedaald ten opzichte van eerdere jaren en dringt erop aan dat er meer inspanningen worden verricht om genderevenwicht te bereiken;

    32.

    merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming met betrekking tot de uitvoering van aanbestedingsactiviteiten de beginselen van het Financieel Reglement en de richtsnoeren uit het vademecum van de Europese Commissie in acht heeft genomen; constateert dat dit ertoe heeft geleid dat bij de uitvoering van activiteiten de beste prijs-kwaliteitverhouding werd gewaarborgd; stelt vast dat de foutenpercentages die voor de verschillende aanbestedingsprocedures zijn geconstateerd onder elk materialiteitsniveau liggen, rekening houdend met de totale waarde van de onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden en van het programma, hetgeen voortvloeit uit de collectieve kennis van de personeelsleden die zich hiermee bezighouden en de ervaring die zij eerder bij andere particuliere of overheidsorganisaties hebben opgedaan;

    33.

    leidt uit de opmerkingen van de Rekenkamer af dat de gemeenschappelijke onderneming ermee instemt haar werkgeversbijdragen aan de pensioenregeling te betalen zoals die zullen worden berekend door de diensten van de Commissie, zodra alle juridische aspecten zijn opgehelderd, en verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming om niet op de definitieve berekening van de uitstaande bijdragen te wachten, maar hier al rekening mee te houden bij de planning van haar toekomstige begroting, bijvoorbeeld door te voorzien in de overeenkomstige opbouw van pensioenbijdragen;

    34.

    spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de gemeenschappelijke onderneming in haar meerjarig actieprogramma belangrijke doelstellingen heeft vastgelegd inzake de versterking van de rol van het spoor binnen het vervoerssysteem om zo veel mogelijk bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal;

    35.

    spreekt met betrekking tot het jaar 2021 zijn waardering uit voor het feit dat het programmabureau permanent toezicht heeft gehouden op de uitvoering van 105 projecten en operationele contracten die sinds 2016 zijn gegund en ondertekend in het kader van het programma Shift2Rail, met een totale onderzoeks- en innovatiewaarde van 805,1 miljoen EUR;

    36.

    merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming een actieve rol heeft gespeeld bij het vergroten van de zichtbaarheid van de sector tijdens het Europees Jaar van de spoorwegen 2021;

    37.

    spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de gemeenschappelijke onderneming sinds 2018 regelmatig verslag uitbrengt over haar bijdrage aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties;

    38.

    wijst erop dat de COVID-19-pandemie ook in 2021 nog gevolgen heeft gehad voor de werkzaamheden van de gemeenschappelijke onderneming, de voorloper daarvan en de spoorwegsector in het algemeen, met verdere vertragingen wat betreft sommige programma-outputs tot gevolg, zoals vermeld in het jaarlijks activiteitenverslag van de gemeenschappelijke onderneming; wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming aangeeft dat de spoorwegsector op bepaalde gebieden de gevolgen van de COVID-19-pandemie zal blijven voelen, zelfs nu de ernstigste effecten zijn afgezwakt; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat het programmateam en de projectcoördinatoren van de gemeenschappelijke onderneming sinds het begin van de COVID-19-pandemie gedetailleerde risico-analyses en mitigatieplannen hebben uitgevoerd, en spoort haar aan om hiermee door te gaan;

    Interne audit

    39.

    merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie heeft bevestigd dat er in 2021 geen afbreuk is gedaan aan de individuele objectiviteit, in die zin dat er geen sprake was van belangenconflicten, beperkingen van de reikwijdte, beperkingen van de toegang tot gegevens, personeel en eigendommen, of beperkingen van de middelen;

    40.

    neemt kennis van het feit dat de interne controleur, nadat hij in 2020 een risicobeoordeling met betrekking tot de gemeenschappelijke onderneming had uitgevoerd, het strategisch internecontroleplan voor 2021-2023 heeft opgesteld; stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming de dienst Interne Audit in het vierde kwartaal van 2021 heeft geïnformeerd over de interne en externe ontwikkelingen die van invloed waren op haar werkzaamheden, en deze dienst tevens de bijgewerkte versie van het risicoregister heeft doen toekomen; merkt op dat de dienst Interne Audit rekening zal houden met deze inbreng bij de voorbereiding van zijn planning met betrekking tot de auditwerkzaamheden voor 2022, alsook bij de vaststelling van de volgende grondige risicobeoordeling en het strategische internecontroleplan van de gemeenschappelijke onderneming;

    41.

    merkt op dat de dienst Interne Audit in 2021 een audit is gestart met betrekking tot de uitvoering en afsluiting van subsidieovereenkomsten in het kader van Horizon 2020, om te beoordelen of de opzet, efficiëntie en doeltreffendheid van de interne controles van de gemeenschappelijke onderneming voor de uitvoering en afsluiting van subsidieovereenkomsten in het kader van Horizon 2020 adequaat zijn; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de resultaten van deze audit;

    Interne controle

    42.

    benadrukt dat de gemeenschappelijke onderneming in 2020 een herzien internecontrolekader heeft vastgesteld en dat in het eerste kwartaal van 2021 een eerste jaarlijkse zelfbeoordeling van het herziene internecontrolekader is uitgevoerd om de naleving en de doeltreffendheid van de interne controles te evalueren, waarbij gekeken werd naar het jaar 2020, en de situatie op het gebied van de internecontroleactiviteiten op dat moment weer te geven;

    43.

    merkt op dat in het eerste kwartaal van 2022 een nieuwe jaarlijkse beoordeling van het internecontrolekader is uitgevoerd om de situatie in 2021 te evalueren, zowel op het niveau van de afzonderlijke 17 beginselen en 5 onderdelen van het internecontrolekader als vanuit het oogpunt van het kader als geheel; stelt vast dat deze beoordeling werd uitgevoerd op basis van 53 indicatoren, waarbij rekening werd gehouden met alle relevante informatie die destijds beschikbaar was, met inbegrip van eerdere interne/externe audits en de gegevens in het register van de gemeenschappelijke onderneming van uitzonderingen en gevallen van niet-naleving; merkt op dat er, na een grondige beoordeling, geen belangrijke tekortkomingen in de interne controles zijn vastgesteld; merkt op dat is vastgesteld dat alle afzonderlijke beginselen en onderdelen van het internecontrolekader aanwezig waren en naar behoren functioneerden;

    44.

    maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de gemeenschappelijke auditdienst van DG RDT van de Commissie verantwoordelijk is voor de controles achteraf van Horizon 2020-betalingen; stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming, op basis van de resultaten van de controles achteraf die eind 2020 beschikbaar waren, een representatief foutenpercentage van 2,3 % (ten opzichte van 2,9 % in 2020) en een restfoutenpercentage van 1,6 % (ten opzichte van 1,99 % in 2020) heeft gerapporteerd voor Horizon 2020-projecten (verrekeningen en saldobetalingen);

    45.

    merkt op dat de Rekenkamer een willekeurige steekproef van in 2021 verrichte Horizon 2020-betalingen op het niveau van de eindbegunstigden heeft gecontroleerd om de foutenpercentages van de controles achteraf te kunnen bevestigen; stelt vast dat de Rekenkamer geen fouten of tekortkomingen op het gebied van de controle heeft aangetroffen bij de begunstigden van de gemeenschappelijke onderneming die deel uitmaakten van de steekproef;

    46.

    is ingenomen met het feit dat alle gemeenschappelijke ondernemingen in 2022 zijn begonnen met de uitvoering van maatregelen om het foutenpercentage te verlagen, in overeenstemming met de voorstellen van de Rekenkamer, waaronder het onderzoeken van mogelijkheden voor vereenvoudigde vormen van kosten zoals eenheidskosten, forfaitaire bedragen en vaste percentages, en het concentreren van de inspanningen op doelgroepen die meer geneigd zijn om fouten te maken, zoals kmo’s en nieuwe begunstigden;

    47.

    stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming, met het oog op de uitvoering van de uit haar oprichtingsakte voortvloeiende vereisten met betrekking tot het beheer van potentiële belangenconflicten, door middel van haar interne rechtskader de regels heeft vastgesteld voor haar leden, personeel en de leden van haar raad van bestuur, en dat de jaarlijkse belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur openbaar toegankelijk zijn op de officiële website van de gemeenschappelijke onderneming.

    (1)  Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (PB L 427 van 30.11.2021, blz. 17).

    (2)  Niveau van technologische paraatheid ten minste 6 — technologie gedemonstreerd in een relevante omgeving.


    Arriba